Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 15 november 2011

Therapie van eigen makelij

Dinsdag is de lamste dag van de week. Men zou hem vergetelheidsdag moeten noemen, en bij uitbreiding ook elke andere dag van de week een andere naam geven: burgerdag, vergetelheidsdag, middendag, hoopdag, raasdag, schreeuwdag en nietdag. In plaats van een schrikkeldag om de vier jaar, moet men die dag ook maar een speciale naam geven, zoals alleendag, een dag die men verplicht moederziel alleen moet doorbrengen. Het zou het gemoed deugd doen. En dat gemoed moet voortdurend verzacht worden. Therapie van eigen makelij helpt wel tegen het bulderende geweld van treinaankondigingen, reclameslogans, mensenmassa's en tikkende klokken: een goed gevuld glas vergif, bijvoorbeeld. Het helpt ook om te denken dat dit maar een voorportaal is naar een echtere, betere en meer op mijn leest geschoeide wereld, maar dat is uiteindelijk ook maar een placebo. De trein zet zich intussen in beweging en verlaat piepend, rammelend de omineuze, samengeknepen tunnels van Brussel Centraal, dat met zijn sinaasappelsap-, stroop- en lijfgeur zelf een artefact vormt van Belgisch surrealisme.

Toen we op school door de geschiedenis trokken van de Nederlandse literatuur en bij de Romantiek aanbelandden, werd als één van haar stijlkenmerken de "onheelbare gespletenheid" aangehaald. Dat was een onironische openbaring. Ik vind het erg dat ik er moet bij zeggen dat dat onironisch is, want behalve voor onderkoelde designers lijkt het alsof echte emoties er niet meer echt bij passen, tenzij die onmerkbaar meeglijden op een oliespoor van afgekalfde tradities. Ja, we weten het, we zitten met onszelf in de knoop in onze paleizen vol onmisbare technologie en exotisch eten. Wat luid is jaagt ons de gordijnen in. Een deel van me is voldoende burgerman om dat te beseffen en de zaken te bekijken met een vrome vorm van relativering. Het andere deel is een trouweloze pyromaan die zich nog het liefste dood zou drinken en de liefde zou uitschreeuwen tegen een nog onontdekt publiek. Welke dansende demon is dat toch, die mij uit mijn slaap houdt? Het is niets meer dan een afspiegeling van iets dat beleefd wordt maar niet bestaat.

Ik hou ervan om naar mezelf te kijken in de spiegel, niet omdat ik mezelf knap vind, maar omdat ik op die manier probeer te achterhalen of ik aan mijn hopeloos bevooroordeelde spiegelbeeld zou kunnen ontdekken wat ik echt voel en als dat kan, of mensen die naar me kijken dat ook echt kunnen zien. Ik heb er een hekel aan mezelf op video te zien of mijn stem te horen op een opname. Foto's kunnen er nog net mee door.

Het zelf bestaat toch niet, doceert de Boeddha steeds opnieuw. Het is makkelijk om daarin op te gaan als je uit een donker treinvenster probeert te staren voorbij die zelfreflectie. Alles is een strook van onbereikbaar verre lichten, bermen en straten. De kou van een vergetelheidsdag pal in het midden van november doet die inkrimpen en scherpere contouren krijgen als in een sinister diorama. Onheelbare - en vaak maak ik er in mijn hoofd onwillekeurig 'ondeelbare' van - gespletenheid in actie: de vertwijfeling van een onbegrensde nieuwsgierigheid naar wat voorbij het spiegelbeeld achter de lichten ligt en schuilgaat onder die talloze daken, gekoppeld aan de afschuw van een diepgeregeld leven waarin je 50 jaar lang dezelfde mensen zal zien en elke dag naast dezelfde persoon het licht aan en uit zal doen. Toch is er de ingebeelde rust van dat leven, een tevredenheid, een zitten aan oevers terwijl de rest losgelaten wordt, dat een magnetische kracht uitoefent op een professionele idioot als ik.

Bij het station ga ik nog even om sigaretten. Het is het moment van de dag dat ik niet kan wachten om dat kostuum uit te trekken, de vermomming af te leggen en de eerste rookwalm van de avond te creëren rond mijn zetel. Toch kan er nog vriendelijkheid vanaf. Het is zinloos om onbeleefd te zijn. Er ligt thuis een brief op me te wachten van een poëziewedstrijd. Niet gewonnen, maar niet getreurd. Er zit een boekje bij met de winnende gedichten. De winnende gedichten zijn erg keurig, een beetje burgerlijk, een beetje weemoedig en hier en daar een makkelijk op te pikken stijlfiguur voor een publiek dat al eens een boek leest. Dat klinkt godallemachtig arrogant, maar dat komt alleen maar omdat de kwaliteit van het meeste wat hier geschreven wordt zo middelmatig is. Ik kan me al niet meer herinneren wat ik zelf heb ingestuurd. Het is geen kaakslag voor de goede smaak, het is gewoon wat het is, en dat is een vrij gelige werkelijkheid. Buiten brandt kunstlicht - functioneel, nauwgezet en zonder haperen. Mist zwerft voorbij. Het is geen slechte avond, om een vergetelheidsdag te zijn.