Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 22 juli 2013

Het zijn de zotten die hier koning zijn

Nadat ik mijn auto achtergelaten had in de momenteel nog doodse Machariuswijk, ging ik te voet naar het centrum van Gent onder een brandende namiddagzon. Voor de gelegenheid was m'n melkblanke zelf slechts gehuld in een lijveke en een pas verknipte jeans die verdachte gaten vertoonde rond de liesstreek. Ik had besloten de Gentse Feesten van 2013 zo veel als ik kon te mijden, omdat het een herhaling was geworden van hetzelfde ritueel, al sinds 2006: overdag drank stockeren, afspreken na zonsondergang met enkele welwillenden, en dan steevast eindigen in het Baudelopark in het vertrapte gras, dronken of anderszins onnozel en gesprekken zonder betekenis aanknopen met wildvreemden. Buiten een paar vage foto's en een gefaalde koppelpoging leverde het me nooit wat op, en bovendien was er de laatste jaren over de Feesten ook een sentiment neergedaald van latent liefdesverdriet. De zomer, zo had ik al jaren het gevoel, was eigenlijk iets voor andere mensen.

Maar nu was ik dus toch onderweg naar het epicentrum van de Feesten, en wel omdat ik zou optreden bij 'Dichters in 't raam', waar ik ook het jaar voordien van de partij was. Tegen optredens zeg ik nooit nee tenzij ik andere verplichtingen heb. Voorbij de lome schaduwen van het brutalistische Belgacom-gebouw sloeg de hete waanzin van de Feesten me vlak in het gezicht. Uit één café klonk een dolgedraaide Italiaanse ballade terwijl ik vanop het trottoir gekeurd werd door twee vrouwen van middelbare leeftijd en een oudere homo, terwijl een wilde kleuter bij een opgeblazen brasserie met een speelgoedpaard zijn stoeltje aan stukken trachtte te meppen. Groepen jongeren, ouderen en bruineren waaierden uit over de gehele straat. Vanop de Vlasmarkt pompten de beats me reeds tegemoet, de dappere inspanningen van een trio rockers met corpse paint niettegenstaande.

De Vlasmarkt zat vol, maar niet afgeladen. De hitte had de professionele dronkaards weggejaagd. Intussen moest ik m'n zonnebril af en toe terug naar boven schuiven omwille van het zweet dat uit m'n (net geknipte) haar liep. Overal waren er mooie mensen te bespeuren. Eigenaardig gevormde mensen ook. Mannen met korte dunne benen en een gigantische bierton, of vrouwen met een sensueel lichaam maar een gezicht dat er 20 jaar ouder uit zag. Aan een fruitstand probeerde iemand in de taal van Pierke Pierlala een verkoopster te imponeren. Ik zwom door al die dingen met de schoolslag van een ervaren warmteduiker.

Eens aangekomen bij Lottes Leescafé leegde ik een Duvel op wat een recordtempo moest zijn, terwijl ik m'n ogen uitwreef van het zweet en m'n materiaal (wat vellen papier, een fototoestel en een boek voor het geval dat, want als schrijver betrapt worden zonder boek is een doodzonde) op de bovenkamer afzette. Poëzie-evenementen, als ze al volk lokken, lokken niet zelden vreemde vogels. Om te beginnen zijn veel dichters zelf sociaal onaangepaste individuen, soms met een overschot aan weemoed of gevoelens die ze nergens kwijt kunnen en ergens in de weg zitten tussen henzelf en de rest van de wereld, soms ook met een elefantesk ego dat een triest protest lijkt tegen een wereld die onverschillig is voor poëzie, en dat vooral ziet als een hobby voor wufte marginalen en dronkaards. Er is iets van.

Voordat het evenement goed en wel van start kon gaan en ik schipperde tuseen twee Venijnige Broeders en bevriend volk dat was opgedaagd om me aan het werk te zien, was het eerste slachtoffer van de avond al gevallen: een technicus had in z'n vinger gesneden en werd terstond met een ambulance naar de spoedafdeling afgevoerd. De dichters en het aanwezige publiek overschouwden het met milde berusting. Overal op het trottoir lagen dikke spatten bloed. Het voegde een onbedoeld element toe aan de live-action painting die voor het Leescafé gaande was.

Godfather Frank, de organisator van 'Dichters in 't raam', was gerust op een goede afloop en regelde links en rechts overal zaakjes met baardige mannen en bleek dichtvolk. Intussen was de eerste dichter al aangetreden, een Nederlander die recht uit 1975 gekomen was en een carpet bombing van monosyllaben dropte op het aanwezige publiek. Hij was zo luid en expressionistisch (m'n kop eraf dat hij het niet als ekspresijonisties zou schrijven) dat op een zeker moment de Gentse flikken een kijkje kwamen nemen of hij niet op de lijst voorkwam van Gekende Zotten. Ze lieten hem begaan. Mijn vrienden en ik zagen het aan met ironie.

Na twintig minuten werd ik naar boven gesommeerd. Terwijl een andere dichter bedaard uit eigen werk voorlas en welwillend glimlachte naar het publiek beneden, joeg ik linten tekst door m'n hoofd. Ooit, als ik meer tijd heb, zat ik te denken, leer ik m'n gedichten uit m'n hoofd, want ik vind het rotvervelend om van een vel papier af te lezen. Ik denk altijd dat m'n ogen scheel draaien als ik van dat blad opkijk naar de konijnenspots van de zon of het publiek. Ik had 11 gedichten meegenomen en zou er 6 lezen.

Uiteindelijk verscheen ik voor het venster na een sympathieke introductie door Frank, een kei in het omgaan met de gedeukte zielen in de onderwereld van de Gentse dichterij. Je voelt dat. Ik ploegde door m'n pagina's. Tussen de gedichten door liet ik weinig pauze, wat het publiek weinig te applaudisseren gaf, maar voor het applaus deed ik het ook niet. Waarom ook? Een dichter is geen rockster en één goed gedicht schrijft zelfs de mottigste dichter ook wel eens per ongeluk. In m'n selectie zat ook een verkapte haatliefdesbrief aan de NMBS. Noblesse oblige (obliesje, zou de Nederlander uit '75 gezegd hebben) op nationale feestdag.

Vanuit m'n venster kon ik hier en daar de tricolores zien wapperen in de avondoven van de straten. Gent, bolwerk van dwars belgicisme. Het was geen toeval dat zowel premier Di Rupo als de uitzwaaiende Albert II Gent kozen om te bezoeken als respectievelijk eerste en laatste Vlaamse stad. Ik braakte intussen Engels en Frans uit en reeg de woorden aan elkaar. Achter mij hoorde ik af en toe een zucht van een andere dichter die in de coulissen zat, of gegrinnik om een trouvaille die zijn goedkeuring kon wegdragen. Rond de tien minuten klokte ik af. Bescheiden applaus was m'n deel. Godfather Frank en ik bedankten ons wederzijds, en m'n posse had honger. Het was sympathiek dat ze afgezakt waren.

Vier uur later lag ik op m'n rug in het gras in de buurt van de Portus Ganda als een lamme goedzak te kijken naar vuurwerk dat begeleid werd door breakbeats en hip gezang. Ik dacht aan het gevaar dat Gent erop afstevende langzaam een zelfgenoegzame stad te worden van hippe designbobo's, maar aan de andere kant, dat was nog altijd een beter alternatief dan het Antwerpen van De Wever en zijn kortebroeknationalisten. Daardoor moest ik ook denken aan Filip die de eed vandaag afgelegd had als zevende koning der Belgen. Het meest tekenende daaraan was zijn glimlachje nadien: "zie je wel, ik kan dit". Zijn vader stond aan de zijlijn "vive le roi" te roepen, alsof kleine Filip onstuimig een beslissende pass of tackle had geplaatst op het voetbalveld van FC Young Boys Laken.

Er waren weinig knopen in m'n gedachten. Er zaten tortilla's in m'n maag die ik opgegeten had met de bravoure van een ongemanierde zesjarige, maar dat liet ik niet aan m'n hart komen. Een vriend had fijntjes opgemerkt dat Oost-Vlaamse dialecten verdacht veel woorden hebben voor "niet kunnen eten", en hij had gelijk. Flitsende bloemen en bommen knalden door de lucht. Gillende keukenmeiden. Splinters van rood en groen. Ik dacht aan de sterren die achter dat geweld nauwelijks zichtbaar waren en slurpte van een plastic beker met vodka. Het weekend passeerde de revue. Voor de werkenden onder ons was het een absurd idee dat er morgen iets bestond als opstaan en achter een bureau gaan zitten.

En kijk: met ferm in het achterhoofd dat ik me zo weinig mogelijk ging aantrekken van les Fêtes Gantoises en dat dit niet de zoveelste zomer moest worden van dwaze verwachtingen, werd deze oefening in nietsdoen een bescheiden hoogtepunt in tevredenheid. Ik liet m'n hoofd leunen op m'n intussen verbrande armen, en terwijl het slotboeket de massa in vervoering bracht, en mogelijk enkele oorlogsveteranen PTSD-flashbacks, werd de vrede totaal.

Die stemming hield aan in de autorit naar huis, waarbij ik moest laveren tussen fietsers, voetgangers en andere auto's vol gezinnen die terugkeerden van het vuurwerk. En wat zag iedereen er mooi uit. Ritueel switchte ik tussen kanalen op de radio, die allemaal schadeloze muziek speelden. Geen nieuws. Ik dacht weer terug aan dat monkellachje van Filip, eindelijk koning. Wat mij betrof mocht er morgen een republiek geïnstalleerd worden, maar ik gunde hem zijn moment in het spotlicht. Ik wist dat thuis nog één blik cola en een lege asbak op me wachtten, en de noodzakelijke voorbereiding voor een nieuwe gruwelmaandag van openbaar vervoer en zweethitte, maar ik dreef die gedachten voor me uit, net zoals de nakende slaap niets meer was dan een theoretisch concept.