Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 26 november 2013

Herfstwalkure

Het geluid van slenteren door pakken gevallen bladeren is hetzelfde als de golfslag van een ondiepe zee. Het stemt nostalgisch, zou een goedkope tekstenboer schrijven, maar in feite stemt alles nostalgisch voor mensen die vaak graafwerken uitvoeren in het geheugen, of de precieze aard proberen te achterhalen van voorbije indrukken. We grijpen vaak terug op de kindertijd, een tijd van onbekommerdheid over identiteitskaarten met chip, autoverzekeringen, een kapotte wc of agressie in het verkeer, of voor sommigen een tijd van gebrek en lange schaduwen op de muur die meestal niet goedaardig waren. Ik kijk naar m’n voeten die verborgen gaan in de bonte bladeren en slenter met genoegen verder. M’n neus heeft het koud op een aangename manier, alsof ik een briesend paard ben in een weide ’s ochtends. Ik kijk dan omhoog, naar de kalende kruinen van de bomen op hun lage heuvels, en het netwerk aan armen waarmee ze de grijze hemel doorkruisen. Er komt straks vast nog regen, zoals zo vaak. Nieuwe gedachten daaromtrent zijn er niet, alleen het nu telt, als onderdeel van de steeds terugkrullende spiralen van de tijd. Seizoenen zijn gelijkaardig, maar niet gelijk, jaarringen zijn rond maar zien er nooit hetzelfde uit. Ik trek m’n neus op en wandel verder.

De veelkleurigheid van herfstbladeren heeft al veel mensen geïnspireerd tot sentiment. Ik ben een erfvijand van sentimentaliteit. Milan Kundera had volledig gelijk toen hij schreef dat sentiment een voorbode is van totalitarisme. Het is de dood van de oprechte emotie, maar ook met oprechte emoties scoor je niet, omdat dat in principe niet de bedoeling is. Diep gevoel kan resoneren bij anderen, maar kan niet vermarkt worden, tenzij er iemand is die denkt dat een handel in dode vlinders in glazen kastjes hetzelfde is als een vlindertuin aanleggen. Misschien was dat wel een sentimentele vergelijking, denk ik, als ik even verderop een hond tegenkom die door wat losse bladeren aan het wroeten is. Hij merkt me nauwelijks op. Hij ziet er verdomde vrolijk uit, dat ook. Het doet me denken aan die anekdote over een Japanse zenmeester die ooit de vraag kreeg of honden een Boeddha-natuur hadden, waarop hij “woef” zou geantwoord hebben. Dieren zijn wat ze zijn en je zal hen niets anders wijsmaken, ook al hebben we krampachtig geprobeerd om apen te doen praten en om te ontcijferen wat dolfijnen tegen elkaar te vertellen hebben. Ik leg m’n sjaal terug goed en verberg m’n mond.

Religieuze denkers worden soms spontaan dankbaar voor het bestaan, als ze de uitbundige pracht zien van de natuur, of zoals mij nu doelloos in een herfstpark kunnen rondslenteren. Voor cynici en ploeteraars betekent die religieuze verwondering niets, maar mij zegt het wel wat. Ik heb het natuurlijk simpel, bedenkt ik me met een grimas, om dankbaar te zijn, aangezien ik toevallig terechtkwam in een wereld waarin m’n vader m’n moeder niet dagelijks een pak rammel gaf, ik niet belandde in een rolstoel en ik ook toevallig niet een huidskleur had die men onmiddellijk associeert met criminaliteit. Aan dat soort relativeren zou een mens nog dood kunnen gaan, en als Oblomov de hele dag verlamd doorbrengen door de morele verantwoordelijkheid die dat met zich meebrengt om tenminste iets te doen, maar ik denk dan dat de eerst stap al begint bij dankbaarheid. Dat is nog zo’n ding uit m’n jeugd. Ik raap een gave kastanje op, weeg ze en gooi ze op. Bedanken, verontschuldigen en complimenteren: drie essentiële kwaliteiten waarvan er te weinig is in deze wereld, gaf moeder me mee. Ze had gelijk. Ik mag dan wel iemand zijn die zich ergert aan lomperiken die hun nagels knippen op de trein of die midden op een drukke trap van een station stil blijven staan, maar ik zal die drie lessen nooit vergeten.

De hond en zijn baasje zijn inmiddels een andere richting uit geslagen. Ik staar hen na. De morele plicht tot kritische diepte betekent ook dat er genoeg zachtheid moet zijn. Ik ga op m’n hurken zitten. Dit, bijvoorbeeld, denk ik, deze zee aan bruin, goud, rood en groen. En ik ben dankbaar. Waar ik in het leven vooruitgekomen ben, heb ik dat vaak te danken gehad aan die ene uitgestoken hand die me een ladder op trok. Dat was als kind misschien die ene aangetrouwde oom met die enorme boekenkast waarin in vrijelijk mocht grasduinen (en later wil ik ook zo’n oom zijn), of als angstige en boze tiener was het Joeri die met zijn vanzelfsprekende vriendschap een rots vormde waar ik de fundamenten kon leggen voor de kerk van mijn definitieve persoonlijkheid. Zware woorden, maar in de kelders van mijn gedachten ben ik dan ook een zwaar man. Ik ga liggen in de bladeren en leg m’n armen keurig naast me. Daarbij denk ik ook aan Jelka en hoe ik wenste dat ze hier nu misschien naast me lag, maar dat de gedachte alleen al voedzaam is. Men zegt dat ook de Griekse redenaar Isocrates zich nog weken in leven hield met de geur van brood toen hij zichzelf doodhongerde. Het zijn van die feiten die niet te achterhalen zijn, maar wat is er aangenaam aan feiten als je een verhaal aan het bakken bent uit herfstlucht?

Er is haast geen geluid. De vogels zijn goeddeels weggetrokken, en het is nog te vroeg voor scholieren en forenzen om door het park de weg af te snijden naar huis. Soms beklaag ik dat het leven voelt als een klimmuur die ingesmeerd is met bruine zeep, en waar alles wat je kan doen, je uit alle macht vastklampen is om niet naar beneden te glijden. Maar dan is er die uitgestoken hand, zoals ik daarnet zei. Die ene persoon die het verschil kan maken. Al moet je dan de rest van de weg zelf nog afleggen, dat cruciale gebaar betekent een wereld van verschil. Ik kan alleen maar hopen dat ik zelf ook beschik over zulke handen. Wergtuigelijk til ik ze even op om ze in het onlicht van de najaarshemel gade te slaan. Ik heb stevige handen met sterke vingers, niet vlezig, noch skeletaal, niet eeltig, noch zacht. De gemiddelde mannenhand. Ze zeggen dat, door het verschil te meten tussen je ringvinger en je middelvinger, dat je kan zien hoe het staat met je testosteron en hoe groter je ringvinger is dan je middelvinger, hoe meer je een typische man zou zijn. Handlezen voor gevorderden en onzekeren, denk ik dan. Categorieën zijn vooral nuttig voor wie ze opstelt. Mijn wereld is ondeelbaar. Ik laat m’n handen zakken en sluit nog enkele tellen de ogen. Een eerste druppel water valt, en ik zucht. De adem die uitgeblazen wordt, is onachterhaalbaar, maar het is er opnieuw één van dankbaarheid. Dood door sentiment is weer even uitgesteld, en ik sta op.