Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 28 januari 2013

Boegschok

Zondag, de moeder van alle surreële dagen. Niemand houdt echt van de zondag. Decennia terug was het de setting voor het verplichte kerkbezoek en koffie met saaie familieleden, nu is het de katerdag bij uitstek, een dag die mensen niet echt bewust beleven, maar veeleer doorstaan, voortdobberend door motregen en restjes, tot de muil van de maandag zich weer breed grijnzend opent. Maar dat hoeft allemaal niet zo te zijn. Met al dat surrealisme kunnen we best aan de slag. We kunnen zondagen beter maken. We have the technology.

Er is zo goed als niemand op straat. Geen auto's, geen trams, alleen de occasionele voetganger, en zelfs die lijkt er niet eens echt te zijn, bang misschien om lawaai te maken in de volstrekt rechte lijnen van straten met tramsporen. De sneeuw van vorige week is verdwenen. De voetpaden zijn vochtig maar het regent niet. Het is werkelijk wonderbaarlijk: waar zijn al die mensen van gisteren die van en naar de Veldstraat gingen, of die 's avonds opeengepakt zaten in de cafés? 

Ik ontwijk bewust de straten waarvan ik weet dat ik er mensen zal tegenkomen. Oranje licht en duisternis. Enkele sterren die er nog in slagen boven de grof gekorrelde mist van dimlichten uit te komen. Mijn gedachten koelen af. Achter me sleept nog de warmte van het café dat ik zonet verlaten heb, zo'n geval met een anarchistische mix aan hoge en lage tafels, een jazzbandje dat er voor niemand in het bijzonder speelde maar zich wel leek te vermaken, en een futuristische handendroogmachine in de toiletten. Er waren ook kaarsen. Noteer: bij zondag horen kaarsen.

Mensen zijn meer dan het volume dat ze uitsnijden in de ruimte - als mijn herinneringen van daarnet achter me aan komen als rook die van me wegdampt, dan gaat de anticipatie me fysiek enkele meters vooraf. Alle objecten in beweging doen dat. Atmosferen omringen het gesteente van werelden, en stralingsgordels gooien zichzelf tot ver voorbij de zon uit. Zelfs ons zonnestelsel maakt in het vacuüm een boegschok terwijl het aan ontzagwekkende snelheden door de leegte ploegt. Voor me uit, op de weg bergop langs gesloten restaurants, wordt de nieuwe week geanticipeerd. Dat de dagen weer langer zullen worden en dat er leuke dingen zullen komen.

Mijn weg is wrijvingsloos. Achter sommige vensters brandt licht en ik kan niet anders naar naar binnen kijken. Een jonge man kijkt tv maar lijkt niet geïnteresseerd in wat er op het scherm gebeurt terwijl zijn huisgenoot staat te oreren. Ik hoor zelfs door het venster het West-Vlaams. Buiten aan een afhaalpizzeria staat een groepje Turken luid te discussiëren. Het lijkt er op alsof de weinige mensen die zich buiten bevinden, er traag gestold gedropt zijn, met een onzichtbare muur tussen zichzelf en de anderen, alsof iedereen elkaar daardoor niet echt opmerkt. Ik vind dat goed zo.

De laatste rechte lijn wordt ingezet. Binnen vijfhonderd meter bereikt u uw bestemming aan uw linkerhand. Het doet me denken aan een anekdote over een ouder echtpaar dat dacht dat hun GPS slechte stemsoftware had, tot bleek dat ze hem per ongeluk in het Afrikaans gezet hadden. Ook dat soort verhalen past net zo goed bij een zondag als appeltaart. Ik ga bewust trager stappen om m'n gedachten beter de savoureren. Naar achteren strekken zich flarden uit van de gesprekken van zoëven, fragmenten over in slaap vallen op toiletten en wat het betekent als vrienden zich in een bunker van burgerlijkheid opsluiten. Naar voren reiken ideeën naar m'n bed en de warmte.

De zondagse verstilling van de binnenstad maakt nu plaats voor het kruispunt waar de eerste aanzet van de nieuwe week al gegeven wordt. LED-reclame probeert me er van te overtuigen natuursteen te kopen of ergens een pedicure te gaan ondergaan. Het zal niet voor komende week zijn, maar toch bedankt. Het veld vernauwt zich terug in de aanwezigheid van meer mensen op straat. Iemand laadt een zetel uit, ergens anders rolt een auto uit een garage, en verderop kijkt een nachtwinkeluitbater bedachtzaam uit zijn venster. 

Ik besef dat de routes die ik codeer en decodeer onderdeel moeten vormen van een bizar ritueel van ontweekending, want anders zou ik zo graag niet buiten zijn op zondag. De precieze betekenis ontgaat me. Maar daar is een zondag dan ook voor gemaakt; de dingen mogen ons al eens ontgaan.

vrijdag 11 januari 2013

Precessie

Deze is dan maar opgedragen aan mijn lieve vrienden, de onbekende wilden die m'n pad kruisen en al wie daar tussenin zweeft. Tot zo ver het pathos. Het is nacht, ik zit in mijn auto aan de kant van de weg en sluit de ogen. De stilte is absoluut. Het venster slaat aan van m'n adem. Ik besef dat ik hier in slaap zou kunnen vallen, maar dat is geen goed idee, dus open ik terug m'n ogen en zet ik de radio aan. Ik verlang bovendien niet naar de slaap, tomeloos en diep, een valkuil voor het reptielenbrein in elk van ons. Deze nacht was weer een Waterloo van ambities, maar het valt niet te zeggen op welk punt hij precies ontspoord is.

Het lijkt erop dat ik voortdurend probeer mijn gedachten terug op te rapen en samen te puzzelen op een manier dat ze iets meer betekenen dan wat ze zijn: opgeviste drek uit een ondiepe zee, afgebleekt plastic, zeewier en een paar gebroken schelpen. Ik schakel over van radio op cd. Het afgemeten meesterwerk 'Modus Operandi' vult de wagen, eine kleine Nachtmusik voor verbetenen. Er zit een geluid in het nummer '124' op die plaat, een achtergrondsignaal dat begint rond de zevenenveertigste seconde en het nummer nooit verlaat, dat me altijd doet denken aan donkere kamers met licht dat door blinders komt van straatlampen, rook die alleen zichtbaar wordt in datzelfde licht, en dromen.

De stad zit onder een laag winterstof. Ik maak rondjes over het ronde punt aan Sint-Anna, mogelijk het lelijkste ronde punt van heel Gent. Als kind ben ik ooit nog komen wandelen in dat minipark dat er ligt, nadat ik een hele namiddag opgesloten had gezeten in het ellendige roze appartement van een tante en had moeten kijken naar die ellenlange tekenfilm 'Fievel' in het Frans. Nooit meer, jamais. En zo voorspelbaar ook. Ik vond de antropomorfe kaart van Italië die in hun keuken hing interessenter. Bongiorno, bongiorno. Dantes neus en de botox van Berlusconi, plastiekgeworden vleeskarikatuur zonder schaamte. Een fietser zonder licht waagt haar leven door plots over te steken. Ik vraag me af of het mijn kansen op roem en professioneel succes zou verhogen als ik haar zou aanrijden en uit mijn schuldgevoel het magnum opus van mijn generatie zou schrijven.

Dit is hoe ik teksten construeer: ik bepaal het type steek en ga dan met naald en draad aan de slag, begin een patroon te vormen van dialoog en beschrijving, stilstand en vooruitgang, omgeving en interne monoloog. Drie korte zinnen volgen op een lange. Er wordt een motief gemaakt, een samenhang gezocht. En dan klaar. Schrijven is therapie. Autorijden is dat ook. Als ik me hoef af te vragen of ik in een fase zit van depressie of van hypomanie, is het bijna altijd hypomanie, want een depressie is eigenlijk zo vastomlijnd als een tekening van Jef Nys. De nacht is maanloos en elektrisch. Curves that blink in the night and swerve with every shifting gear.

Het is mooi om te zeggen dat we mooi en kwetsbaar zijn en wat ben ik daar zelf ook al lyrisch over geweest, maar de keerzijde van die kwetsbaarheid is dat verpletterende inzicht dat niet meer dan een misstap ons scheidt van de dood, en dan is de dood nog niet eens het ergste. En ik denk aan alle gruwel op deze wereld. Dat voorval in Henegouwen van die vent die dat meisje ontvoerde en allicht van plan was te doden en de terreur die ze moet gevoeld hebben en de dunne angst van de moordenaar in spe zelf toen hij betrapt werd en wist dat hij gezien was en de opluchting van de ouders en het trauma dat nog jaren lang een leven lang zou blijven meegaan, de dingen inkleuren, nee, een etsdruk worden. Dan de straat hiernaast waar zondag blijkbaar een Tsjetsjeen nog met een kogel in z'n kop naar het ziekenhuis kon rijden en hoe ik daar evengoed had kunnen voorbijlopen en compleet toevallig had kunnen delen in een kogelregen, afgemaakt voor niks in een buurt die anders niet bepaald bekend staat om zijn criminaliteit. De gruwel is ook een parade aan grauwe gezichten van uitgezakte ooms met okselvijvers op hun bleekblauwe hemden. Soms ben ik misselijk van onbehagen.

In regels tekst lijk ik kwader dan ik ben, maar je moet benzine hebben om te rijden. Ik heb al zo veel gelachen dat al m'n lachen me aan het gezicht is gaan kleven. Mensen zeggen me vaker dat ik er zeer vriendelijk uitzie. Dat zie je niet op foto's omdat ik niet fotogeniek ben. Iemand tikt tegen het venster. Mijn tijd is op. De boerenmilities komen me halen voor al mijn misdaden jegens het Vlaamse volk. Of nee wacht, het zijn verongelijkte communisten die me nog niet radicaal genoeg vinden. Of gewoon iemand die wil knokken. Hoeveel is het om te neuken, schreeuwt de raamtikker. Je noemt niemand een hoer tenzij die persoon werkelijk betaald wordt voor seks, je noemt niemand een slet tenzij het deel is van een soort dirty talk waar schuttingwoorden een magisch taboe doorbreken. Hoe dan ook verlang ik niet naar mannenlichamen en denk ik niet dat een dronken hoerenloper meerwaarde zal geven aan m'n nacht.

Ik weet niet wat er echt aan de hand is, maar ik denk dat ik het verleerd heb om iemand te kussen of om effectief te kunnen flirten. Ik ben letterlijk de San Andreas-breuk onder de persoonlijkheden, en krijg dat maar eens uitgelegd. Want ik geef je namelijk graag een mep in je gezicht omdat ik dat opwindend vind, maar geweld op zich vind ik vreselijk. Geweld met toestemming, quoi. Waarom denken mensen daar niet vaker over na? Praten over seks blijkt weinig sexy te zijn. Doe gewoon maar wat. Maar het is niet zo simpel. Niks is nog simpel. Ach wat, trek een zak over m'n hoofd, prop me in een zwarte wagen en maak me af ergens in een bos. Geen mens is me iets verschuldigd. Denk in slogans, laat het zelfstandige redeneren vervangen door alcohol, slaappillen of een oceaan aan memen op het internet. Lachen is gezond, zei de doodskop en ik moet op m'n onderlip bijten door het gevoel dat een absurde lachbui en een niet te achterhalen tristesse tegelijk naar boven wellen.

In spiegels brult iemand naar mij. Ik hou verborgen wat ik werkelijk voel. Gérard Depardieu verschijnt voor m'n geestesoog met z'n vette tronie. Het is onvoorstelbaar hoe iemand zo snel al m'n respect kon verliezen door op de vlucht te gaan voor belastingen en naar een land te gaan waarin hij eerder in z'n carrière al lang opgesloten of neergekogeld was geweest. Dames en heren, het privilege van de rijken. De spiegel keert om en toont me beelden van enkele uren voordien: ik wissel een blik uit met een meisje aan de bar. Zwart haar, ronde, zwarte ogen. Het lijkt er niet op dat het haar zou tegenstaan als ik met haar zou gaan praten, maar tegen dat dat besluit gevormd is, ben ik alweer in een gesprek verzand met een kale man en heeft er zich rond haar een dubieuze erehaag van dronken hipsters gevormd. C'est la vie, zegt Gérard, maar dan in het Russisch.

Je hebt zo van die gesprekken die nergens naartoe gaan, alsof je probeert een zandkasteel te maken van zulk fijn zand dat je als een hond maar wat rondwroet. Niemand die daar beter van wordt. Taalfilosofen buigen zich al eeuwen over de vraag hoe we elkaar überhaupt kunnen verstaan. Dat lijkt me geavanceerde materie als we niet eens onszelf begrijpen. Het één sluit ook het ander niet uit. Ik heb een vriendin die vanop afstand in anderen prachtig patronen kan herkennen maar niet in staat lijkt van verkeerde opvattingen over zichzelf los te komen. Rationalisatie is de vijand. Dat lijkt me iets wat Hitler ook zou kunnen gezegd hebben, maar Hitler reed niet rond door Gent om vijf uur 's ochtends.

Ik ben tot de fauna en flora van het nachtleven gaan behoren. Ik zou kunnen zeggen dat ik daar niet onverdeeld gelukkig mee ben, maar ik ben nergens onverdeeld gelukkig mee dus is dat een zinloze uitspraak. I'mworth a million in prizes, dat wel. Hoe kan het dat Iggy Pop nog steeds in leven is. Sommige mensen lijken nooit de prijs te moeten betalen voor hun opeenvolgende slechte beslissingen, anderen boeten voor een onbenulligheid hun hele leven lang. Soms denk ik toch wel dat mensen gedoemd zijn om te lijden onder de gevolgen van hun slechtste karaktertrekken. Een jaloerse man is veroordeeld tot bedrogen worden, een geheelonthouder tot verslaving en een ongeduldig persoon als ik moet buitengewoon lang in de wachtkamers van het leven blijven zitten.

In het nu leven, als in het moment, is verdomde moeilijk. Hoe doen ze het. Hoe durven ze. De straat is één lange bar geworden van beton, de stad kan er aanschuiven onder de bestofte straatlichten. Matig het gebruik van adjectieven. Je hebt dat stuk in 'Claustrophobic Sting' van The Prodigy waar een stem de zin 'My mind is glowing' blijft herhalen, van linkeroor naar rechteroor, en dat legt zich over de blikken drums en achterstevoren getrokken hi-hats van de muziek in de auto. Muziek, de hoogste aller muzen. Ik stel vast dat ik m'n blaas moet legen, dus het is niet alleen het verstand dat gloeiend heet staat. Verlossend pissen is één van de meest platvloerse genoegens van het leven. Als ik kan, ga ik zitten om dat te doen, het schijnt dat dat beter is voor de prostaat en bovendien is het ook iets dat andere gebruikers van het toilet weten te appreciëren. Het maakt minder spatten. De achterkant van m'n auto heeft een groene schram omdat ik twee en een half jaar geleden per ongeluk in achteruit tegen het paaltje van een notaris gereden was. Iedereen had het gezien.

De Oude Grieken hadden allerlei bijnamen bedacht voor hun goden. Hades noemde men soms 'Plouton', de rijke. Apollo werd bedacht met helende krachten hoewel hij ziektes verspreidde. Die bijnamen waren afwerend bedoeld, alsof men door hun goden mild te stemmen met ronkende titels, ook hun onheil zou kunnen afwenden. Apotropeïsch, dat is de juiste term, en wat een pracht van een woord ook, iets wat je over de tong laat rollen als een filet pur. Mijn tochten door de straten, nuchter maar dronken van vermoeidheid, zijn bedoeld om de slaap af te wenden. Mooie woorden heb ik er niet voor. Je kan het Wanderlust noemen, of het najagen van de dwaalsterren van m'n eigen verbeelding.

De auto staat weer stil, voor het gebouw waar ik woon. Sleutels draaien uit een slot en dan in een ander slot.

M'n huisgenote vindt me een paar uur later op m'n kamer, hoofd achterover in mijn kaduke bureaustoel. Soms vindt ze me zo. Soms herinner ik het me nog, soms ook niet. Ik schaam me daarvoor en het vervult me van vriendschap dat ze daar normaal mee omgaat, dat dat af en toe gebeurt, een man van bijna 30 in zijn peignoir halfnaakt en luid snurkend in een bureaustoel aantreffen. Het is alleszins al beter dan een ex van me die op de middag ooit een naakte Ecuadoriaan in haar keuken aantrof die stijf stond van de coke en blijkbaar de gast was van één van haar huisgenoten. Dat zo'n man zich niet te pletter schaamde nadien, dat verstond ik niet. Nog minder verstond ik waarom al die mensen vrienden met hem bleven nadat hij zich blijkbaar ook nog eens wat seksuele intimidatie veroorloofd had. Ik open intussen een blik cola en een document waaraan ik aan het werken was. Mijn mond smaakt als een ranzige asbak. Voordeel van single zijn: niemand die het wat kan schelen dat ik er op zondagochtend als een dakloze uitzie. Wat de buitenwereld betreft, ben ik nog steeds de jonge god van gisteren.

Als je 18 bent en er gaat een wereld open van schrijverij, bevolkt met rokerige zonderlingen, denk je hoe geweldig dat is. Dat liederlijke leven vol drama en opwinding. Maar het blijkt dat zo'n leven - en zelfs maar gedeeltelijk - vooral iets is als je dromen. Een kwart ervan is nachtmerrie en terreur, de helft onaangenaam, twintig procent is gewoon bizar en wat resteert zijn de klompjes goud in de berg kralen. Het liefste nog zou ik geblinddoekt worden en liefdevol aangeraakt worden door honderden handen tot ik van een toevloed van zoveel liefde m'n ogen uit m'n kop zou wenen en de blinddoek niets meer zou worden dan een vod. Handen die elk van mijn verhalen kennen en elke nuance verstaan zoals ze zou moeten verstaan worden. Die elke domme uitspraak van me gehoord hebben en me er om vergeven hebben, elk verkeerd ingegeven verlangen dat ik gehad heb ook. Wie weet is het die onmogelijk narcistische droom die ik rusteloos najaag door alle straten en blijf ik daarom blind voor wat kan komen als ik stil blijf zitten.

Ik kijk het venster uit. Een poes sluipt weg over een dak, haar wegen ondoorgrondelijk. Ik trek één gewond been op en laat er m'n ellenboog op rusten terwijl mijn blik verglaast op de daken buiten. De vibratie van de wereld is opnieuw onderdrukt door het daglicht en de mensen die dat licht voortbrengt achter vensters en aan tafels. Ik denk dat ik mezelf gelukkig mag prijzen.