Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

vrijdag 20 november 2020

Pirouettes in het park

We zouden graag willen dat het leven eerlijk is (of geloven dat het eerlijk is omdat we ons goed voelen), maar dat is het niet. Het is bijvoorbeeld niet eerlijk dat ik makkelijk en snel dingen kan onthouden en van vrij complexe informatie een synthese kan maken. Het is bijvoorbeeld evenmin eerlijk dat ik soms alle moeite van de wereld lijk te moeten doen om niet domweg kopje onder te gaan terwijl anderen over water kunnen wandelen. Er is geen menselijke wetmatigheid die arbeid en energie koppelt aan resultaat. Je kan je hele leven een perfect parcours afleggen met je auto en toch nog na 50 jaar door één simpele onoplettendheid eindigen als koude paté tegen een vangrail.

Op het werk zijn we intussen net een maand weer collectief in telewerk gegaan. Anders dan de telewerkperiode tijdens het voorjaar zijn er nu minder mogelijkheden om te gaan wandelen die je eigenlijk niet nog meer deprimeren. Sommige avonden lijk ik buiten mezelf te leven. Ik slaap erg weinig en zeer onderbroken, telkens met dromen die meer weg hebben van een mislukte visioenqueeste dan wat anders. Ik wil gerust optimistisch zijn inzetten op allerlei lifehacks (“zing een liedje terwijl je kookt!”, “denk elke dag aan wat je dankbaar terwijl je het patattenhoofd van Jan Jambon visualiseert!”, “probeer cybersex op LinkedIn!”), maar het zijn uiteindelijk ook maar pleisters op zo veel houten benen.

Twee maand geleden verscheen mijn eerste roman in boekvorm. Een volkstoeloop had ik niet verwacht, en doordat het lanceerevenement eerst node uitgesteld werd en dan nog eens uitgesteld, zijn er buiten het digitale niet echt gelegenheden geweest om er als marktkramer mee geboren te worden. Ten andere ben ik natuurlijk niet de Eddy Wally van de literatuur en is een roman nog iets anders dan een handtas. Misschien dat een innoverende kruisbestuiver daar wel raad mee weet - een boek dat ook handtas is en omgekeerd. Rapporten sijpelen binnen van de eerste lezers. Die zijn tamelijk gelijkaardig. Leest als een trein, dat boek. Eigenaardige muziekkeuze. Geslaagde sfeerschepping. Hier en daar een kleine uitschuiver, wat ik uiteraard afschuif op een gebrek aan een redacteur met een andere naam dan Anton Voloshin en diens vrienden.

Iemand zei me onlangs dat ze achterwaarts de toekomst in wandelt. Ik draai meer slordige pirouettes maar verleden noch toekomst geven me bijzonder veel hoop. Intussen ben ik gewoon fysiek wandelend, op een zo normaal mogelijke manier, tijdens mijn middagpauze naar buiten gegaan om over het natte gras te wandelen van het plaatselijke park. Vanuit twee schoolpleinen in de verte hoor ik gejoel van kinderen, voor de rest zie ik enkele lopers en een paar neerslachtige medioren met te grote honden. Sommige mensen denken dat het gouden tijden moeten zijn voor schrijvers die niet moeten leven van hun cultuur, maar dat klopt niet. Er moeten dingen gebeuren om de machinerie in gang te zetten, en het idee dat je in principe een miserabel leven moet leiden vol liederlijkheid en gebroken harten is al even onnozel. Ten eerste: er zijn massa's veel ongelukkige mensen die niet willen schrijven en er zijn veel trieste mensen die het wel willen maar die het niet kunnen. Ten tweede: inspiratie kies je niet, maar je kan wel je akker zo bemesten dat de kans groter wordt dat er iets anders op gaat groeien dan vreemd haar en rattenstaarten.

Het cliché van de rauwe artiest is ook maar een bourgeois construct. Je kan daar het positieve van inzien, zoals Kamagurka die stelde dat mensen naar kunst komen kijken om te begrijpen dat ze zeker niet alleen zijn met hun rare gedachten en gevoelens die ze zelf niet altijd durven uiten of gebruiken, maar je kan het eveneens zien als een diffusie – als een kunstenaar voldoet aan het beeld van een marginale halve gare, dan bevestigt dat enkel een al heersend vooroordeel en hoeft men niet echt diep na te denken over wat die te zeggen heeft. Neem het van mij aan dat dat een duivelspact is waar vooral prutsers die niks te vertellen hebben wel bij varen. Ieder zijn plek onder de zon, zou je dan zeggen. Maar waar is de zon vandaag, verdomme? Wellicht op 1AU afstand, zoals gewoonlijk, maar ze laat zich niet zien door de laag stopverf die over de wereld geschilderd lijkt.

Binnen enkele maanden ziet dit park er net zo uit als het nu is, enkel met volledig kale bomen en nog wat zompiger gras. Ook ik zal niet radicaal veranderd zijn, omdat verandering ons besluipt en zelfs als die in grote sprongen lijkt te komen, achteraf bekeken niet te vangen valt in één eerste begin van een vlindereffect. Maar je moet ergens iets mee kunnen, leven in een stroperig, viscoos soort nu is onhoudbaar voor je dagelijkse definities. Zoals een zenmonnik ooit ergens schreef, in het begin dacht hij dat bomen bomen waren, bergen bergen en de wolken de wolken, toen hij meer leerde wist hij dat de bomen geen bomen waren en zo verder, om tenslotte toch te begrijpen dat bomen ondanks alles bomen zijn.

Zo ook: het is beter te aanvaarden dat de wereld niet conformeert aan mijn idee van recht en onrecht, maar dat neemt niet weg dat je niet voor een betere plek kan strijden. Dan mag het ook af en toe dat ik even moegestreden in een park wil gaan zitten en me verdrietig voel door die overdaad aan introspectie. Ach wee, ach ik, ach dommekloot van 37 die er blijkbaar zelfs niet in slaagt zich volop te wentelen in zelfmedelijden. Of is dat juist volwassen zijn.

zaterdag 15 augustus 2020

Schim op de schuimkop

Na een kleine drie weken verlof en met als aanloopje een paar dagen thuiswerk, bevind ik mij weer op kantoor. Hier is airco, een luxe als het buiten zo drukkend warm is dat ik het gevoel krijg dat mijn gedachten zelf verdampen. Tijdens mijn verlof is de wereld er alweer niet beter op geworden. Zelf ben ik twee lelijke muggenbeten rijker, al zou ik het liever hebben over mooie dingen, want die bestaan ook. De reden daarvoor is dat ik er simpelweg de pest in heb te klagen over dat waarover iedereen klaagt, dat het niet helpt als ik boos word over alles wat misloopt en dat ik enkel maar de zoveelste druppel schuim ben op een schuimkop in de woeste zee van de mensheid.

Hoe makkelijk ik het ook vind om op te komen voor anderen, hoe veel geweld ik me soms moet aandoen om op te komen voor mezelf. Dat kan gaan over kleine dingen. Zoals zeggen: "nee, dat gaat niet" tegen een vriend of vriendin. Of zoals mijn kaarten op tafel leggen tegenover iemand waar ik nu al maanden berichten mee aan het uitwisselen ben maar slechts één keer kon zien. Plaats innemen zonder direct een veroveraar te zijn door de clown uit te hangen, plaats afstaan zonder op te lossen in het niets, zoals op mijn nachtelijke zwerftochten vroeger.

Ik baalde er deze ochtend van om te moeten opstaan om zes uur, maar het was wel fijn om eens buiten te komen in iets koelere buitenlucht. Het gras in de berm was gemaaid en het was rustig op straat. Ik weet beter dan deze micro-snapshot van eenvoudig, kalm en leuk, maar heb ik zo veel andere dingen om me aan op te trekken? Ik kan een groot deel van mijn vrienden voor God weet hoe lang weer niet zien, mijn liefdesleven voelt aan als de laatste vonkjes die uit een lege aansteker geperst worden met een pijnlijke duim, en voor de rest lijkt het alsof ik leef in stroop.

's Middags eet ik een koud slaatje uit de Spar. In de late namiddag stroomt het zweet uit alle poriën terwijl ik op het tereinperron hoop om een zuchtje wind te vangen. Mijn oog valt op het skelet van een vogeltje tussen de rails. "Birds flying high you know how I feel," denk ik, maar ik denk niet aan de versie van Nina Simone, omdat de eerste versie van die tekst die ik leerde kennen van Viper was, een Belgisch clubhouse-project uit de late jaren '90. Op de trein vermijd ik een wagon joelende Brusselse kinderen en denk ik in een tussengedeelte wat meer rust gevonden te hebben.

Ik blijk echter in het gezelschap te zitten van een jonge vrouw die de hele treinrit haar lief op andere gedachten probeert te brengen dan de relatie te beëindigen. Onderhandelen, het tweede stadium van de rouw. Ik heb het ook nog gedaan, altijd vergeefs. Nog erger is als de andere partij, waar het in dit geval ook op lijkt, niet eens wil of kan zeggen wat die dan wél wil. Emotionele geletterdheid, gooi het ook maar in de eindtermen van ons overbevraagde en onderpresterende onderwijs.

Het landschap laat zich lezen als kilometerpalen op een autostrade: hier dat oorlogsmonument, daar die kluit doorzonwoningen, in de verte die toren die me zegt dat we binnen een kleine 10 minuten de Gentse agglomeratie zullen binnenrollen. In het felle zomerlicht ziet alles er tenminste mooi en helder uit, behalve mijn gedachten. Je kan hetzelfde zeggen van een winterzon. Tijd is een illusie, maar ik word wel ouder. Ik ben al lang geen gave Enceladus meer maar een verweerde Ganymedes, voor wie tuk is op astronomische vergelijkingen.

Het meisje naast me is nog altijd haar noodlot aan het tegensmeken als ik uit moet stappen. Mijn mondmasker knapt los aan één kant en als een stoethaspel moet ik de trap af met mijn rechterhand tegen m'n oor. Ik besluit niet te wachten op nog maar eens een bus, maar trakteer mezelf op een taxi. De chauffeur is een zwijgzame, kale man. Ook daar ben ik dankbaar voor. Soms zijn palliatieve zorgen de enige zorgen waar we troost in kunnen vinden.



dinsdag 19 mei 2020

Waar de fuck is jouw Ferrari dan?

Ik heb geluk. Ik woon in een wijk in Gent waar vrij veel groen is, waardoor ik op mijn dagelijkse wandeling (#wandeltje) door lang gras kan slenteren, tussen de bomen kan kuieren en zelfs dromerig kan uitkijken over kleine meertjes, beekjes en als het moet de Brugse Vaart. Ik behoor tot de middenklasse in een wijk die overwegend ook uit middenklassers lijkt te bestaan. Toch herken ik ook direct armoede als ik die zie. Niet enkel aan de marginalia die je op het zicht associeert met armoede, zoals slechter zittende kleren, meer decibels of het occasionele blikje Cara Pils, maar ook omdat ik zelf aan de onderkant van die middenklasse zit, en dat al mijn hele leven. Laten we het een ‘paydar’ noemen. Een cynicus kan opmerken dat dat een makkelijk talent is om te claimen omdat er zo veel armoede is en armoede zelfs in een land waar we het relatief goed hebben, al jaren toeneemt.
 
Ik groeide op in een omgeving met veel groen, net als hier, maar ongeveer 15 kilometer buiten Gent, in een dorpskern met buurtwinkeltjes, fietsgelegenheid voor het hip was om daar actief werk van te maken, en twee cafés waarvan er één zo schraal was dat het niet eens een officiële naam had. Bij mij thuis was er geen onmiddellijke armoede, maar elke cent werd omgedraaid en in twee gebeten. Sommige dingen waren er voor mij simpelweg niet bij, zoals deelnemen aan bepaalde schoolreizen naar het buitenland, dure cadeaus krijgen op communies of verjaardagen, of merkkledij. Ik vond dat minder erg dan mijn moeder dacht. Wat me veel meer stoorde, was hoe andere kinderen en jongeren van rijkere komaf steeds met ongeloof reageerden als ik zei dat ik voor iets “geen geld” had. Hoe kon da nu?
 
Want: we hadden thuis diverse spelconsoles! Vervang het door een smartphone, een televisie of een nieuwe auto, en daar heb je dat eeuwige, domme argument tegen financiële onzekerheid: “geef toch geen geld uit aan X, dan zou je Y kunnen doen!”. “Als je niet zou roken, had je al een Ferrari kunnen kopen van al dat geld!” Ja, en waar de fuck is jouw Ferrari, dan? Als je financiële moeilijkheden hebt, moet je blijkbaar al vol zweren staan, in lompen gekleed zijn en beschuit eten met wormen vooraleer je je mag verheugen op het superieure medelijden van anderen. Bovendien zijn veel mensen die worstelen met geld ook mensen met trots die nog liever zouden creperen dan armoede uitdragen.
 
Ik ga zitten op een bankje. Al snel krijg ik gezelschap van een aantal muggen. In de verte is een nogal aangepaterneerd gezin aan het ravotten op het grasveldje. ‘Aangepaterneerd’ is een Gents woord voor iemand die slecht gekleed is, letterlijk aangekleed door de paters. Hopelijk dan wel niet de blote pater, die nog altijd met zijn fier zichtbare bobbel zijn sokkel betrekt in het Rabot. Onlangs had iemand hem voorzien van een giletje en een gedicht.
 
Het is niet dat ik veel beter ben dan die mensen die neerkijken op armen en marginalen, eigenlijk. Ook al een gevolg van niet echt arm maar niet écht middenklasse te zijn. Ik erger me vaak aan wat men gemakshalve catalogeert als marginalen. “Het is toch niet omdat je arm bent, dat je onbeleefd moet zijn?”. “Het is toch niet omdat je geen opleiding hebt gehad, dat je je zo lelijk moet kleden of je kinderen Shanaya en Kayden moet noemen?”. Ik heb niet veel, maar ik ben tenminste niet als ce gens là, monsieur. Dezelfde reflex ligt volgens mij aan de basis van de gemeenheid waarmee sommige politici die zelf in armoede opgroeiden, armen nu behandelen. “Ik heb het gemaakt, waarom jij dan niet?”

Mijn ouders waren niet hoogopgeleid, maar wel verstandig, en samen zorgden ze ervoor dat mijn broers en ik konden studeren. Ik werkte ’s zomers en soms tijdens het academiejaar. Wie overigens denkt dat een diploma gelijk staat aan intelligentie, is wellicht zelf niet erg snugger. Donald Trumps schoonzoon Jared Kushner, die levende buikspreekpop die gemodelleerd lijkt naar een kind van 8 dat plots 40 geworden is, heeft ook een diploma. Niet dat dat diploma me materieel enorm vooruit geholpen heeft trouwens, het zorgde er alleen voor dat ik zelf niet armer ben geworden dan hen. Ook diploma's hebben last van inflatie. Het is een gevoel dat ik al mijn hele leven moet slikken: alle zeilen bijzetten simpelweg om te kunnen standhouden, niet om per se vooruit te gaan. En elk foutje betaal ik onmiddellijk cash. Terwijl een mocassin- en polodragende dijkflaneerder in Knokke-le-Zoute eens lacht met een zware verkeersboete en de koers checkt van zijn aandelen in Amazon.
 
Ik verhef me van het bankje na een sigaret en sluip terug de bosjes in. Ik volg het aanbevolen pad niet, maar nergens staat dat je niet gewoon tussen de bomen door mag lopen. Het peukje zit trouwens al netjes in een vuilnisbak, dus niemand die me kan bekritiseren. Ik slof door dode bladeren en kijk omhoog door de takken en het loof naar een mooie open lentehemel. Er zijn ook positieve kanten aan dit soort bestaan leiden. Door tussen twee stoelen te vallen heb ik, denk ik, een redelijk goed begrip van die twee stoelen. In het diepst van mijn gedachten ben ik gewoon een tooghanger die toevallig een woordenboek of drie ingeslikt heeft, niet meer en niet minder. Uitgerolde yogamatten benader ik als schuwe kat en de cultussen van quinoa, mager vlees en kombucha zuigen spontaan alle levensvreugde uit mijn lichaam. Maar zij zullen vast het laatste en het beste lachen als ik tegen m'n 55 ten grave gedragen word.
 
Net zo goed kijk ik met ergernis en woede naar de parade aan figuren die we moeten tolereren die zich laten voorstaan op hun volksheid. Ik denk niet dat er een type vreugdelozere volksnationalisten bestaat dan Vlaams-nationalisten. Wie heeft er nog hernieuwbare energie nodig als de rancune van die lui een heel land kan aandrijven? Daarbij gaan ze prat op hun völkische Empfindlichkeit, terwijl ze vooral lijken te vinden dat de modale Vlaming zich best nog doodwerkt, zijn bek houdt en mee moppert over de volksvijand du jour, terwijl de heren en dames promoveren op hun plutocratische boertigheid. Ook Vlaams Belangers, die steeds de mond vol hebben over zorgen voor de gewone (lees: witte) Vlaming, stemmen steevast tegen elk initiatief om het lot van die Vlaming te verbeteren. Terwijl ze in het pluche geen klop uitvoeren voor een riante gage.
 
Ik wandel een brugje over en hou halt om een koppel joggers ruim baan te geven. We glimlachen naar elkaar zoals witte Vlamingen dat doen – van je mond een streep maken maar je mondhoeken niet echt naar boven trekken, want dat is misschien al te vrolijk. Ook dat voordeel heb ik, door mijn jeugd gemarineerd te zijn in het Gentse stoofvlees, dat ik al onze sociale codes ken als een tweede huid.
 
Als ik klaag over de economische ongelijkheid in dit land en iemand merkt op dat België een vrij lage inkomensongelijkheid heeft, denk ik aan die cartoon waarin een takken zeulende, afgeleefde Middeleeuwse boer zegt: “ik vind dat we de dingen hier toch wat kunnen verbeteren”, terwijl uit een waterput een gladjanus opduikt die zegt: “en toch leef je ook in deze maatschappij! Ik ben heel erg slim.” Wel ja. Ik passeer aan het eclectische kasteeltje van Claes-Bouüaert, en vraag me af waar de gemiddelde arbeider aan dacht bij het zien van zo veel protserige weelde die gebouwd was op zijn rug. Want het beeld dat arme mensen op zijn best ongelukkige sukkelaars zijn en op zijn ergst asociale potverteerders, is een handige goocheltruc die moet verbergen dat het vaak juist die armen zijn die de rijkdom hebben gebouwd van de rijken.
 
Je mag als ondernemer nog zo’n geniaal idee hebben, als er niemand is die het uitvoert, dan sta je daar. Wat zou Jeff Bezos zijn zonder die duizenden onderbetaalde werknemers die zijn pakjes stapelen en transporteren? Ik las onlangs ergens dat Bezos elke maand een miljoen dollar zou kunnen uitgeven van de steentijd tot nu en nog altijd miljonair zou zijn. Hoe iemand dat ethisch kan verantwoorden zonder een ronduit psychopathische levenshouding te promoten, ik weet het niet.
 
Diagonaal ga ik over de Zomerliefweide terug naar huis. Het gras staat lang en de pollen zijn talrijk. Pre-lockdown kwamen hier elke zondag Dominicanen (denk ik?) baseball spelen. Nu zijn er slechts ouders en kleine kinderen en het occasionele tienerkoppeltje. Waar is de tijd dat mijn hoofd niet zo zwaar woog. Ik heb tenminste zelf geen kinderen waar ik me zorgen over hoef te maken en ik ben nog niet oud genoeg om me er zorgen over te maken dat er geen zullen zijn die zorg van mij zullen dragen, later. Ik heb gelukkig alweer bijna een maand overleefd zonder al te veel kleerscheuren.

donderdag 23 april 2020

De gewoonlijke dipshits

Lockdown en quarantaine lijken op het eerste zicht godsgeschenken voor een klagende schrijver die altijd klaagt dat hij niet genoeg tijd heeft om te schrijven, maar dat is niet helemaal juist, voornamelijk omdat een klagende schrijver in de eerste plaats graag klaagt en het object van de klacht er niet zo veel toe doet. Er zijn voor mensen die houden van literatuur met grote of kleine L overigens wel degelijk voordelen aan een periode van zonnig weer, weinig verplaatsingen en geen bezoek. Een doelloze wandeling hier, een boekje lezen daar, videobellen met wie je anders zou moeten zien in een café waar je op het einde van de avond onnozel geschreeuwd buiten komt.

Maar er gebeurt ook weinig dat inspireert omdat de pauzeknop is ingedrukt door de dikke vinger die zichzelf het noodlot noemt. Geduld is een deugd als je ligt te wachten in het kreupelhout op een vette mammoet die zal langskomen, maar als je weet dat er geen mammoeten meer zijn, wat moet je dan doen? Er zijn geen toevallige ontmoetingen meer of geen onverwachte cadeaus. Wat recent nog het dichtste in de buurt kwam was een zakje paaschocolade en een kaartje dat aan mijn deur afgezet was door een mysterieuze ‘Juanita’, maar dat bleek uiteindelijk bestemd voor mijn bovenbuur. Geen zwoele mysterieuze Latijns-Amerikaanse aanbidster voor mij dus.

Mensen willen liever bij elkaar zijn, of er toch liever voor kunnen kiezen om dat te doen. Ik merk dat als ik naar de winkel wandel, vrouwen in het voorbijgaan anders kijken naar me dan vroeger. Of ik ben het misschien zelf, met mijn geprojecteerde augmented reality waarin alles een aura krijgt van aantrekking en seks (“I was looking back at you to see you looking back at me to see me looking back at you,” als in ‘Karmacoma’). Sommigen beweren dat we binnen een kleine 9 maand een babyboom zullen zien, maar ik denk dat als dat zo zal zijn, dat die zich als de staart van een komeet zal uitstrekken tot nog ver voorbij de 9 maand na de coronacrisis.

Begin januari zat ik naar het nieuws te kijken bij het avondmaal en dacht ik “dus zo gaat het allemaal beginnen,” terwijl elke dag slechter nieuws kwam uit Wuhan. Voor je mij voorspellende gaven toedicht: ik heb diezelfde gedachte gehad tijdens de NAVO-bombardementen op Servische stellingen in Kosovo in 1999, de dubieuze herverkiezing van George W. Bush in 2004 en het vermeende gaslek in de kelder van mijn appartement in 2013. Toch heb ik de maanden sinds de uitbraak van het coronavirus niet beleefd als apocalyptisch, daarvoor blijkt mijn positie in de sociale pikorde vooralsnog iets te sterk en lijkt de socio-economische cohesie van ons land te stevig, tot spijt van reactionairen die wellicht likkebaardend zaten te wachten op het ineenstorten van België en de krijgswet.

Nee, het meest ergerlijke aan dit alles is nog de banaliteit ervan. Mensen proberen zo goed en zo kwaad als het kan hun leven verder te zetten en te slalommen rond de beperkingen die er zijn. De meerderheid volgt de adviezen van de experts en de politieke leiders op, zij het knarsetandend. Er is geen spektakel. Geen grote, inspirerende leider die opstaat aan wiens voeten ik mijn zwaard wil werpen, geen antichrist waartegen ik van leer wil trekken buiten de gewoonlijke dipshits in hun gewoonlijke blauwe dipshitkostuums met hun gewoonlijke bruine dipshitschoenen. Er is geen strijd om te overleven, enkel een eindeloze zondag op een onbewoond eiland waar niemand me komt omhelzen, waar ik door niemands haar kan strelen en waar ik zelfs geen vriend een hand mag geven. Het is een beetje triest, maar niet inspirerend.

Misschien is het dat, dat we allemaal zijn teruggebracht tot onze ware proporties. De mopperende middenstander, de ploeterplusmama, de boze syndicalist, de mensenhater, de scheefpoepende papa en de misnoegde schrijver. 

Zoals gewoonlijk is de enige muze die me werkelijk uit deze schutskring kan krijgen, de muziek. Ik klamp me vast aan het goede oude gebonk van de late jaren ’90, sommige keldermetal uit de vroege jaren ’00 en de kohl-oogklassiekers van de jaren ’80. Van lieverlee zou ik zelfs durven overwegen om mijn pen aan de haak te hangen en terug te beginnen met platen door elkaar te haspelen met meer enthousiasme dan kunde. Maar zo verlangend naar vrijheid voel ik me nog niet, dus kijk ik nog eens naar de beelden van de musicerende Doof-krijger uit ‘Mad Max: Fury Road’ die aan een staak bengelt met een vlammen spuwende gitaar, tegen een achtergrond van enorme woofers. Dat is pas apocalyptiek. Niet de banale killer van corona, die weliswaar tienduizenden mensen heeft geveld, maar ons voorts intact laat in onze stinkende sokken en ons ondergoed dat we al twee dagen dragen. Misschien is dat wel iets om blij over te zijn.

woensdag 19 februari 2020

Excoriatie

Om van de staat van ons zakdoekje Vlaanderen poolshoogte te nemen, moet je maar eens op een bus wachten in de avondspits in een provinciestadje. Op de steenweg, die er ook bij droog weer doorgeregend uitziet, sta je je een existentiële crisis te wachten terwijl auto’s voorbij zoeven, de app van De Lijn meldt dat je bus 17 minuten te laat is en er in de wijde omgeving niets te bespeuren is van levensvreugde. Ondanks het feit dat de bushalte vlak naast een café is. De enigen die er in en uit komen zijn types die hun ongelijke strijd met de stijlloosheid al lang opgegeven hebben. De bushalte heeft geen afdak. Je kan eventueel gaan zitten op de vensterbank van de garage achter je, maar dan riskeer je dat de bus je gewoon voorbijrijdt omdat je verscholen gaat achter een rij geparkeerde SUV’s van de lokale middenstand.

Je bent nadien één van de enige reizigers op de bus. De chauffeur speelt voor zijn weinige toehoorders baancafépop. Onderweg passeren aan het oog tegelwinkels, medische specialisten in lelijke huizen die vast ooit iemand “holistisch” genoemd heeft, kapotgereden bermen, broodjeszaken die allemaal ’t Smoske heten en frituren die allemaal uitgebaat worden door Danny, Guido of Chantal. Tegen dat je op het station aankomt is het al volledig donker en waait er een gure wind die geen enkele moderne stationsinfrastructuur ooit heeft weten tegen te houden, integendeel, hoe moderner het bouwwerk, des te snijdender en nijdiger de wind. Je zou haast denken dat de ontwerpers ervan zelf nooit de trein hoefden te nemen. Mensen zitten ver van elkaar. Misschien best. Er moet maar één debiel met te luide muziek op z’n telefoon de sfeer vergallen of je zit plots al niet ver genoeg meer van elkaar.

Je trekt je op aan glinsters. Een conducteur op de trein (die ook te laat is) die iedereen vriendelijk een goede avond wenst. Of de man van de koffiebar die je ’s ochtends met je koffie gewoon met rust liet. De tristesse is zoals Thanos onvermijdelijk. Ze zit in de voegen van oude bakstenen en van schooljongeren die als de dood zijn om iets te dragen dat niet in donkere tinten gevoerd is. Ze zit in mijn geluidloze koptelefoon die lawaai op afstand moet houden. Ze zit in een nostalgisch gevoel naar iets wat er misschien nooit geweest is: het gevoel om echt deel uit te maken van een maatschappij en een wereld en er niet in rond te dwarrelen als een geïrriteerd herfstblad.
 
Kwam je ten langen leste vroeger nog thuis in warmte en begroet door de kleine huisgenoot, dan is die er sinds kort ook niet meer. Hij werd gisteren gecremeerd. De dierenkliniek vertoonde voor zijn heengaan meer oprecht medeleven dan de gemiddelde CEO met zijn personeel. “And what a scummy man / Just give him half a chance / I bet he’ll rob you if he can.” Dat is één van de openingslijntjes van ‘When the Sun goes down’ van de Arctic Monkeys, en ik denk er regelmatig aan als ik weer die parade zie van gluipkoppen op tv. De politieke brahmanen en hun slippendragers, die daarna in Serieuze Praatprogramma’s de exegese doen van wie wat gezegd heeft en wat dat betekent, ver verwijderd van het dagelijkse leven van de meeste van hun landgenoten. En de zogenaamde volkse lui, die zijn meer lui dan volks. Racisme oppoken en beweren in naam van het volk te spreken terwijl ze duizenden euro’s in de maand verdienen om te liegen op Twitter en geen klop uit te steken in het pluche.
 
De avondlijke linten trekken voorbij aan de trein. Nu en dan is er een glimp licht van een bedrijf of een parkeergarage. In Vlaanderen ben je nooit alleen, maar eenzaamheid is overal. Je vrienden zijn je bidkralen en je mag blij zijn dat je ze hebt. Nog blijer dat ze geen gore klootzakken zijn waar je maar mee blijft optrekken omdat je bang bent voor het alternatief.
 
Je blijft wel overal en altijd die afstand voelen, gewild en ongewild. En je denkt aan die kleine vriend met zijn snorharen, die nooit meer zijn kopje nieuwsgierig om de hoek zal komen steken, hoewel hij die hoek net als alle andere hoeken van het appartement wellicht beter kende dan jezelf. Hij had, voor zo ver je je kan permitteren om dat te zeggen over een dier dat in gevangenschap leefde, een relatief rimpelloos bestaan waar het hem aan warmte, genegenheid, zorg en lekker eten nooit ontbrak. En hij was vrienden met mijn vrienden, dat ook. Je bedenkt er dat er nu een holte in de vorm van een kat zit in je borst, een enkel paar voetstappen dat door de gang klinkt, een gesprek dat verstomd is. Je bent nu toch te laat thuis voor het journaal en buiten is het beginnen regenen. Je rouwt om een wereld die verloren is, een wereld die je bijeen had gefantaseerd, en hoe de realiteit van je alledaagsheid zo veel eenvormige lintbebouwing kent, dat je het de clowns op tv niet eens meer echt kwalijk neemt dat ze hun commedia dell’arte nog eens komen opvoeren.

dinsdag 7 januari 2020

Ångström

Twee gevoelens die, als ze samen optreden, aanvoelen alsof je net in een centrifuge hebt gezeten waardoor al het vocht in je lichaam nu eens aan de ene, dan weer aan de andere kant heeft geplakt en als alles weer normaal begint te stromen, dat je kotsmisselijk achterblijft: dat is het vertrouwde mengsel van angst en gêne en niet weten welk van de twee erger is.

Schaamte is het tegengestelde van trots. Beiden zijn ze als spaken aan hetzelfde wiel: de trots aan de bovenkant, de schaamte aan de onderkant, verbonden met de naaf van je ego. Soms heb ik een bizarre bewondering voor mensen die geen schaamte kennen. Mensen die schaamteloos dag in, dag uit liegen en ervoor beloond worden. Mensen die schaamteloos agressief, onredelijk en ongemanierd zijn en daar prat op gaan. Of mensen die schaamteloos kunnen doen aan emotioneel exhibitionisme: ach wee, ach ik, hier zijn alle pillen die ik neem, hier lig ik ostentatief ziek te zijn, ziék zeg ik u.

Noem gêne het rattenkruid dat is achtergebleven door een nominaal katholieke opvoeding. Noem het zeker geen schuldgevoel. Schuld kan nobel zijn en aanzetten tot actie. Je wil iets goedmaken, je probeert te zoeken naar vergiffenis. Schaamte is eindeloos. Schaamte en schuld verhouden zich tot elkaar zoals angst tot schrik. Schrik is doodnormaal - opschrikken bij een harde knal, terugwijken voor een gevecht, je bedenken dat als je nu je mond opendoet, dat de gevolgen misschien niet te overzien zijn. Angst bekampen is even irrationeel als een wolk proberen wegblazen met je adem.

Dus ik probeer met alles wat ik geleerd heb uit alle ervaringen en uit alle teksten die ik heb gelezen, van 'De kunst van het oorlogvoeren' en de 'Dhammapada' tot de albums van Jommeke en de gitzwarte moppen van Gummbah, het hoofd te bieden aan de angst en aan de schaamte. En toch schaam ik me over die angst. Enerzijds omdat die al te vaak gestaag heeft zitten wegvreten aan wat een al bij al vrij normaal zelfvertrouwen zou moeten zijn, anderzijds omdat het zo hopeloos banaal is allemaal. Heb ik niet immers werk? En vrienden, familie die om me geeft, en het vermogen om kennis op te nemen?

Maar wat als dat het punt niet was en dat de hele mensheid verkeerd in elkaar zit? Dat we hier in het noordzeeputteke van Europa ziek zijn van onze eigen puttekeslucht maar het niet beseffen omdat we er in geboren zijn? Ik wil mezelf niet hooggevoelig noemen omdat die term vaak geclaimd wordt door aanstellers die pronken met hun eigen onmogelijkheid. Ik wil mezelf niet hoogbegaafd noemen omdat, wel, omdat ik het eigenlijk gewoon niet ben. Ik ben de edge computing van de emotie, overal in elke emotie deels aanwezig maar nergens centraal genoeg om te kunnen zeggen dat dàt, ja dàt nu mijn probleem is. Soms zou een label verrekte handig zijn.

Ik geloof niet dat ik alleen ben. Er zijn volgens mij talloze mensen die zich elke dag de darmen uit hun achterste lopen om alles klaar te krijgen op het werk en op het einde willen gaan slapen met het idee dat alle rekeningen betaald zijn en dat de kookplaten schoongemaakt zijn, maar dat het hen net niet allemaal lukt en dat de tijd tussen de kieren, gaten en spleten van de tuchtig gevulde dag enkel dienen om niet gewoon in te storten en het eerste het beste vliegtuig te nemen naar Kaapstad of Havana.

En is het niet zo dat alles wat inspeelt op angst en schaamte, ontworpen is om ons kleiner te maken? Opnieuw heb ik het niet over schrik en schuld. Dat je je buurman de kop niet inslaat met zijn eigen lelijke tuinkabouter omdat je schrik hebt dat je in de cel gaat belanden is prima (al is het beter dat je het niet doet omdat je een empathisch mens bent). Dat je je schuldig voelt over dat vliegtuig nemen naar Havana is goed omdat het je doet nadenken over je eigen positie in een steeds instabieler klimaat.

Nee, schaamte is wat je hoort te voelen als je fysiek geen Griekse god bent, of als je het wel bent, dat je een oppervlakkige debiel bent die alleen mag dienen als gyros voor het volk in één of ander 'Temptation Island'-reservaat. Een lepeltje schaamte als je niet genoeg overuren presteert maar ook een pilletje schaamte als je graag opgaat in je werk en je je tijdens je vakanties alleen voelt. Je moet je schamen om wie je bent, wat je wordt en wat je nooit zal worden maar misschien had kunnen worden in een ideaal universum. En nog zou het niet genoeg zijn.

Die constellatie aan schaamte (vaak zichtbaar tussen de Depressieve Beer, de Burn-Outdrager en het Extreemrechts Varken) is de blaasbalg die je angst aanwakkert. De angst om alles toch verkeerd te doen ondanks je beste bedoelingen. Het idee dat ergens postvat dat je fundamenteel alleen bent met je twijfels, je mislukte dromen en je vurige verlangen naar iets dat beter is dan dit. Maar ik probeer mijn rug te rechten.

Misschien zijn het windmolens die ik chargeer en zijn mijn larmoyante oprispingen inderdaad enkel tranen in regen. Maar als het verkeerd is om elke dag een klein beetje te proberen om op te komen voor een authentiekere wereld waar de farizeeërs op hun eigen Molokai elkaar de duvel aan moeten doen in plaats van dat zij de wereld beheersen, dan wil ik het niet eens bij het rechte eind hebben.