Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 31 oktober 2016

De brug maken

Bovenop de brug over de vaart heeft de omgeving om negen uur 's avonds op een oktoberavond iets mystieks. Het roept een oud gevoel op, dat ik me de eerste keer bewust herinner toen ik als kind 's avonds uit het autovenster keek en al die lichten zag branden in diverse kamers van het Universitair Ziekenhuis. Het besef dat er achter elk van die vensters, verlicht of niet, een volledig gerealiseerd leven school, met vriendschappen, herinneringen, verdriet, vreugde en verhalen, deed me duizelen. En tegelijk warm voelen. Ik heb dat gevoel nog altijd als ik kijk over rijen van flatgebouwen of woonblokken. Er spreekt ook melancholie uit, want ik zal nooit al die levens leren kennen, of écht beseffen wat het is om iemand anders te zijn. We kunnen enkel benaderen.

Mijn adem blaast voorzichtige wolken. Recht voor me uit is de vaart donker water, alsof het olie is. Er hangt een herfstmist boven de einder, die zo nu en dan ook uit de struiken en bomen komt die ik langs de vaart kan zien. Er is weinig verkeer op dit uur. Misschien vreest de toevallige passant dat ik een potentiële zelfmoordenaar ben. Toegegeven, hier staan in een lange zwarte jas, bewegingloos uitstarend over de duisternis, het komt allemaal nogal sinister over. Maar het zal alleszins niet meer sinister zijn dan deze wereld zelf al is. Ja, dat is bathos. Het is ook gewoon de waarheid. Nieuwe belastingen die we niet verdienen; Donald Trump, wiens opgezwollen-slappe smoel ik intussen niet meer kan zien; CETA en de politieke recuperatie; Boekenbeurs 2016 die dreigend dichterbij komt als de jaarlijkse confrontatie met mijn gebrek aan realisaties; en zo veel meer.

Ik draai mij om en kijk over een rij kleine huisjes aan de waterkant het Bouüaertpark in. Ik begrijp niet waarom dat met een 'ü' moet geschreven worden in plaats van een 'w', maar dat is een erg milde irritatie vergeleken bij al die andere dingen die scheef lopen. Bij de huisjes laat er iemand z'n hond uit. Uit diverse schoorsteentjes komt er rook, of ontsnapt er langs metalen buizen stoom uit de keuken. Het Gallische dorp van Asterix aan de Gentse buitenrand, quoi. Thuis wacht er echter geen toverdrank op me, tenzij Cola Zero van de Aldi als zulks mag gelden. Het zal me alleszins bijstaan bij mijn noest schrijfwerk.

Gisteren zag ik in mijn eigen straat, waar ik ook binnen kan kijken dankzij mijn hoge positie op de brug, een troep kinderen verkleed rondlopen, op jacht naar snoep. Tien jaar geleden was er nog protest van zowel cultuurpausen als kribbige conservatieven dat we een Amerikaanse traditie aan het proberen enten waren op een context waar ze niet in thuis hoort, nu hoor ik er niets meer over. Is dit niet allemaal deel van een langzame convergentie van de Westerse cultuur? Drie eeuwen geleden was er niet zoiets als "het Westen". Dat is uitgevonden door de inspanningen van aan de ene kant kosmopolitische intellectuelen, en aan de andere kant reactionairen die het als een wapen ontdekten om hun racisme te legitimeren.

Een auto passeert traag, de chauffeur werpt een fronsende blik op mijn rokende gestalte. Zolang ik rook, zal ik wel niet springen, lijkt hij te denken, vooraleer met extra kracht op te trekken, naar het centrum toe. De eilanden van licht zijn talrijk in de buurt, maar samen allemaal kleiner dan de duisternis en de mist. Ik inhaleer de rust die ze brengen en ik hoop dat ze dit jaar niet gaan overhellen naar een depressie. Het is al een hele poos geleden dat ik depressief was. Eén van de redenen dat ik hier sta is om te testen hoe ik me nu voel, met de sneller vallende avonden, de soms onbehoorlijke stilte en de komst van de kou, die alles altijd wijder uit elkaar lijkt te doen wijken. Het valt mee. Misschien is het ook een vorm van vaccinatie: een beetje donkerte inademen om het ergste scenario te vermijden.

Ik begin terug naar beneden te stappen, langs het kleine bosje dat mijn straat scheidt van de baan die naar de brug leidt. Als ik thuis op mijn balkon sta, zie ik soms dieren rondscharrelen in dat bosje. Onder andere een poes die door één van mijn buren als vermist werd opgegeven, maar omdat ik het dier altijd zie als het rond middernacht of zelfs later is, kan ik moeilijk gaan aanbellen. Ik heb het wel al laten weten dat ik de kat gezien heb. Zouden ze hem erg missen? Of aanvaard hebben dat hij nu in de buurt rondkuiert en moet leven van zijn eigen vangsten? Het leken me aardige mensen. Dat wil ik toch alleszins graag geloven, want soms is dat moeilijk, als je overal geconfronteerd wordt met zo veel haat, egoïsme en domheid.

Een bus stopt aan de overkant van de straat en er stapt een vrouw op met een kinderwagen. Waar moet die nu nog heen na negen uur 's avonds, op een zondag dan nog? Misschien vraagt zij zich hetzelfde af over mij: "wat doet die eenzame wandelaar daar nog?". Momenteel zijn neus optrekken. Zich een beetje beklagen dat hij de brug morgen niet maakt naar Allerheiligen. Uit de mist rijzen geen spoken op, terwijl ik m'n appartement nader, buiten die van eigen makelij. De straatlichten tonen de grillige, door een lichte bries voortgestuwde patronen in de mist. Laten we afspreken om daar geen metaforen in te zien. Straks moet er immers weer geschreven worden.

maandag 10 oktober 2016

Ademruimte

Ik ben aanwezig op een trouwfeest. Stilaan ben ik een veteraan geworden in aanwezig zijn op trouwfeesten. Ik ben er tevens vroeg aan begonnen. Omdat mijn ouders allebei de oudste kinderen waren in kroostrijke gezinnen en er flink wat jaren afstand waren tot hun jongere verwanten, heb ik die allemaal weten trouwen toen ik klein was. Dan kwamen de trouwerijen van families van toenmalige lieven en toen kwamen mijn eigen vrienden. Intussen is een jaar zonder een huwelijksfeest een uitzondering geworden. Maar voor het eerst is het niet een mild amusement over de condition humaine dat de fond vormt van mijn deelname - eerder een soort melancholie.

Hoewel het m'n longen opvult met smog, ben ik dankbaar dat ik buiten kan gaan roken, weg van de warmte, de drukte, al die mensen die ik niet ken en al de mensen die ik wel ken. De sigaret is mijn ultieme schietstoel. Ik sta te staren in het niets van enkele West-Vlaamse velden. Er hangt een lichte geur van bemesting. Ik zie er goed uit in mijn nieuw pak, bijpassende schoenen en dikgeknoopte das, om maar te zwijgen van mijn keurig bijgetrimde baard en m'n bestudeerd nonchalante haar (dat ik nagelaten had te laten knippen omdat ik me overslapen had tijdens een middagdut). Maar dat doet er allemaal niet toe. Voor het eerst vraag ik me op een trouwfeest af wat mijn relationele toekomst nog zal inhouden.

Er staat aan de andere kant van de ingang een meisje te roken. Zij praat niet met mij en ik niet met haar en daar ben ik een beetje dankbaar om. Soms moeten mensen alleen kunnen zijn met hun bewolkte gemoed en hun slenterende gedachten. Eerder op de avond ben ik iets gaan eten en drinken met een vriendin en legde ik haar de vraag voor of er iets mankeert aan me, dat ik nog nooit een relatie langer heb gehad dan twee jaar, een dubieus record dat 11 jaar is. Buiten mijn gevoel voor scatologische humor kon ze niet onmiddellijk iets vinden, en misschien is het inderdaad allemaal toeval. Ik heb in mijn portfolio van vrienden nog mensen die om een onverklaarbare reden al lang single zijn, hoewel er objectief niets aan hen mankeert. Het is overigens ook niet dat een relatie een verplichting is. Ik ben als single even gelukkig geweest als in relaties.

Als God bestaat is hij volop een ironicus. Tijdens mijn middelbare schoolcarrière verveelde ik mijn vrienden met mijn jeremiades over waarom ik nu toch eens geen liefje kon hebben, 15 jaar later heb ik meer partners gehad dan zij ooit hebben gehad als ik hen allemaal samentel. Ik ben er niet trots op en ik voel er geen schaamte over. Het is wat het is. Maar de laatste jaren droom ik af en toe weg over thuis komen bij iemand die er gewoon is, een soort bodem hebben en een bodem zijn en elkaar allebei vloerverwarming kunnen geven. Ik ga terug naar binnen. De DJ is een rasechte trouwfeesten-DJ die probeert zo veel mogelijk generaties tegelijk te bedienen. Op de dansfloor swingt een koppel dat iets jonger is dan mij dat het geen naam heeft. Ze zijn allebei mooie mensen, duidelijk dol op elkaar, en ik moet glimlachen.

Harvey Pekar zei: "Ordinary life is pretty complex stuff". Reken maar van wel. Verschillende vrouwen hebben al hun schoenen uitgedaan, niet in het minst de bruid, een vrouw die ik buiten deze dag enkel op Kerstavond in een jurk heb gezien. Voor mijn part had ze in een Liberace-pak mogen trouwen. Aan de andere kant sta ik ook een gast te side-eyen die sneakers en een jeans draagt. Natasja, de zus van de bruid, sommeert me op de dansvloer. Het is alleszins beter dan stilstaan en tobben over wat voorbij is en wat ooit nog kan komen. Maar toch, nog terwijl ik door enthousiasme te veinzen voor 'It's Raining Men' een beetje écht zo enthousiast wordt, zoals Samson het zou zeggen, denk ik ook dat ik geen eeuwen meer heb om een bedding te vinden van simpel contentement. Die Horizont tritt näher und dan beißen wir ins Gras. Ik hou ritme, kijk over de bewegende hoofden en lichamen heen de zaal in. De niet-dansers slaan de dansenden gade vanop de achterste rijen van de zaal. Dronken oudere mannen zijn in staat van opperste hilariteit.

Na het dansintermezzo ga ik naar de bar om bier en daarna met dat bier weer naar buiten om de nicotineshot. Ik denk aan die vieze waarschuwingen op de pakjes dat roken de kwaliteit van mijn zaad aantast. Wie weet bespaar ik een ander levend wezen heel wat onheil door het in de eerste plaats nooit op de wereld te helpen zetten. Wie weet wordt mijn potentiële zoon of dochter de volgende Aung San Suu Kyi. Ik vind die onzekerheid niet erg, want die geeft ademruimte. Een ironisch woord voor een roker, veronderstel ik. Maar ondanks mijn voortdurende zorgen over waar het met me heen moet, zorgen die ik al had toen ik 12 was, die ik had toen ik 19 was en die op m'n 27 ook bij mij waren, moet ik constateren dat ze niet wezenlijk zijn toegenomen in intensiteit. Een uitdaging die geslecht wordt, is zo vergeten, en dan is het op naar een volgend doel.

Vrienden komen naar buiten en iemand vraagt wat ik hier zo somber in het donker sta te doen met een pint bier en een sigaret. Ik ben niet langer somber. Of toch niet zo erg als voorheen. Binnen is de Macarena ingezet. Die beker laat ik wel met plezier aan me voorbijgaan.