Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 1 december 2011

Sixtijnse discipline

Ik lig op de vloer van mijn appartement en staar naar het plafond. De verandering van perspectief doet me terugdenken aan neerliggen in hoog, nat gras en turen naar voorbijkabbelende wolken, mijn ogen beschermen tegen te helder zonlicht of op een koele lente-avond kijken naar de sterren als die niet aan het zicht onttrokken worden door wolken. Toch zie ik alleen mijn plafond, beige en bescheiden in zijn burgerlijkheid. Ik lig op de grond omdat ik situps probeer te doen - mijn eeuwige knipperlichtrelatie met het gevecht tegen de entropie. Ik ben ervan overtuigd dat het er idioot uit ziet, maar zoals Reve schreef over hoe hij alleen en dronken in zijn bed plaste en niemand het een bal kon schelen behalve God, denk ik ook niet dat dit een moment is dat de eeuwigheid zal in gaan.

Het appartement wordt bevolkt door vreemde geuren. Huisgenoot Natasha is soep aan het maken. De huiskater scharrelt neurotisch rond en wil zowel aandacht als eten, als een eeuwig mentaal gehandicapte peuter op vier poten met een staart en klauwen. In mijn haar en aan mijn huid kleeft nog opgedroogde regen, deodorant en de smaak van sterke instantkoffie op kantoor. Terwijl ik van beneden naar boven beweeg en mezelf bewust pijnig om situp per situp, dag na dag die bescheiden buik te zien wegsmelten (vijf kilo verliezen valt best mee, zou je denken), tuimelen al die indrukken over elkaar heen in mijn hoofd. Je zou soms momenten lang willen stopzetten om ze te blijven ontleden en lagen in te gaan ontdekken. Lagen van geuren, van stof, van over elkaar heen gedrapeerde kleren op stoelen en van broodkruimels die afkomstig zijn van een maaltijd met gebakken eieren. Banaliteit is een schatkamer aan ongezegde veelheden en herhalingen, en net daarom ook zo verwaarloosbaar.

Mijn buik begint tegen te spartelen. Dat is een goede zaak. Het doet me denken aan dat psychologische experiment dat men uitvoerde met vijfjarigen. Men legde een koekje voor hen op tafel. De onderzoeker zei dat ze het mochten opeten als ze wilden, maar als ze vijf minuten konden wachten, zou hij terugkomen en kregen ze twee koekjes. Jaren later bleken de kleuters met meer zelfbeheersing ook de meer succesvolle mensen in het leven: doctorandi, geslaagde zakenmensen, tevreden familieleden en productieve leden van de samenleving. Ik vraag me af hoe ik bij zo'n experiment zou gevaren hebben. Als iets de moeite waard is, kan ik mezelf beheersen, denk ik. Alleen is er weinig de moeite waard. Twintig, eenentwintig. We gaan naar de dertig situps, met gezwinde bewegingen, anatomisch correct en medisch verantwoord. Impulscontrole is een fascinerende zaak.

Plafond en muren kantelen bij elke opwaartse en neerwaartse beweging. Ik hoor de soep in de keuken stomen en laat me overweldigen door de kalme banaliteit van de avond. Dat kan. Dat moet af en toe. Je kan niet leven van hoogtepunt naar hoogtepunt. Ik denk aan een glas vodka, straks. Я не люблю водку, водкa я. Franse vodka wordt onderschat in Europa. Vijfentwintig, zesentwintig. Het lichaam moet in vorm gebracht worden. De leraar, zei Sloterdijk, is de figuur die wil dat ik wil, en ik probeer mijn eigen leraar te zijn. Aan de andere kant heb ik lak aan autoritaire figuren omdat ik er stiekem zelf één ben, en zo is elke mens op een bepaalde manier een eeuwige slang die zijn eigen staart aan het opeten is.

Dertig en stop even, rusten. De ogen sluiten en dan weer openen. Het beige plafond is onveranderd, maar ik had dan ook niet verwacht dat er plots schilderingen op zouden gekomen zijn in het genre van de Sixtijnse Kapel. Mijn huiskater komt aan mij snuffelen. Voor hem moet het absurd zijn dat zijn baasje op de vloer ligt en deze oefening doet. Het is tegelijk geruststellend en bevreemdend dat hij, als nauw verwant zoogdier, een aantal uitdrukkingen heeft die even diep ingeëtst zitten in mijn eigen dierennatuur als in de zijne - verbazing, angst, woede, walging, nieuwsgierigheid. Je ziet het ook bij honden, dolfijnen, paarden en olifanten. Ik kom terug in beweging. En octopussen. Zullen we ooit echt mens, ideaal mens, kunnen worden tegenover elkaar als we dieren blijven afbeulen en mishandelen? Er wordt wel eens gezegd dat men de kwaliteit van een maatschappij kan afmeten aan hoe de allerzwaktsten het stellen. Misschien kan men dat a fortiori beweren over de dieren.

Nu gaat het van links naar rechts, elleboog die knie aanraakt. Het einde van de oefening is in zicht. Zovele gedachten die met elke ademtocht uitgestoten worden, en ik besef dat het geen moer uitmaakt. Het brein draait voortdurend nutteloze overuren als een soort vergiftigd geschenk van de evolutie. Ik denk aan Einstein die naar verluidt zijn eigen schoenveters niet kon knopen. Of Franse existentialisten die na het samenstellen van enorm fijnbesnaarde intellectuele theorieën opgewonden werden van zich te laten insmeren met stront. Er zit poëzie in. Men vermoedt er een achterlijke karmische rechtvaardigheid achter. Veertien, vijftien aan de linkerkant. De zwakke kant. Rechtshandig, linksbreinig. Daar bestaan ook parapsychologische theorieën over. Natasha haalt de soep van het vuur en de kater verliest zijn interesse in me. Ik kijk uit naar mijn twee koekjes straks. Mijn voor het geestesoog zwevende glas vodka. Bitte, bitte, gib mir Gift.

dinsdag 15 november 2011

Therapie van eigen makelij

Dinsdag is de lamste dag van de week. Men zou hem vergetelheidsdag moeten noemen, en bij uitbreiding ook elke andere dag van de week een andere naam geven: burgerdag, vergetelheidsdag, middendag, hoopdag, raasdag, schreeuwdag en nietdag. In plaats van een schrikkeldag om de vier jaar, moet men die dag ook maar een speciale naam geven, zoals alleendag, een dag die men verplicht moederziel alleen moet doorbrengen. Het zou het gemoed deugd doen. En dat gemoed moet voortdurend verzacht worden. Therapie van eigen makelij helpt wel tegen het bulderende geweld van treinaankondigingen, reclameslogans, mensenmassa's en tikkende klokken: een goed gevuld glas vergif, bijvoorbeeld. Het helpt ook om te denken dat dit maar een voorportaal is naar een echtere, betere en meer op mijn leest geschoeide wereld, maar dat is uiteindelijk ook maar een placebo. De trein zet zich intussen in beweging en verlaat piepend, rammelend de omineuze, samengeknepen tunnels van Brussel Centraal, dat met zijn sinaasappelsap-, stroop- en lijfgeur zelf een artefact vormt van Belgisch surrealisme.

Toen we op school door de geschiedenis trokken van de Nederlandse literatuur en bij de Romantiek aanbelandden, werd als één van haar stijlkenmerken de "onheelbare gespletenheid" aangehaald. Dat was een onironische openbaring. Ik vind het erg dat ik er moet bij zeggen dat dat onironisch is, want behalve voor onderkoelde designers lijkt het alsof echte emoties er niet meer echt bij passen, tenzij die onmerkbaar meeglijden op een oliespoor van afgekalfde tradities. Ja, we weten het, we zitten met onszelf in de knoop in onze paleizen vol onmisbare technologie en exotisch eten. Wat luid is jaagt ons de gordijnen in. Een deel van me is voldoende burgerman om dat te beseffen en de zaken te bekijken met een vrome vorm van relativering. Het andere deel is een trouweloze pyromaan die zich nog het liefste dood zou drinken en de liefde zou uitschreeuwen tegen een nog onontdekt publiek. Welke dansende demon is dat toch, die mij uit mijn slaap houdt? Het is niets meer dan een afspiegeling van iets dat beleefd wordt maar niet bestaat.

Ik hou ervan om naar mezelf te kijken in de spiegel, niet omdat ik mezelf knap vind, maar omdat ik op die manier probeer te achterhalen of ik aan mijn hopeloos bevooroordeelde spiegelbeeld zou kunnen ontdekken wat ik echt voel en als dat kan, of mensen die naar me kijken dat ook echt kunnen zien. Ik heb er een hekel aan mezelf op video te zien of mijn stem te horen op een opname. Foto's kunnen er nog net mee door.

Het zelf bestaat toch niet, doceert de Boeddha steeds opnieuw. Het is makkelijk om daarin op te gaan als je uit een donker treinvenster probeert te staren voorbij die zelfreflectie. Alles is een strook van onbereikbaar verre lichten, bermen en straten. De kou van een vergetelheidsdag pal in het midden van november doet die inkrimpen en scherpere contouren krijgen als in een sinister diorama. Onheelbare - en vaak maak ik er in mijn hoofd onwillekeurig 'ondeelbare' van - gespletenheid in actie: de vertwijfeling van een onbegrensde nieuwsgierigheid naar wat voorbij het spiegelbeeld achter de lichten ligt en schuilgaat onder die talloze daken, gekoppeld aan de afschuw van een diepgeregeld leven waarin je 50 jaar lang dezelfde mensen zal zien en elke dag naast dezelfde persoon het licht aan en uit zal doen. Toch is er de ingebeelde rust van dat leven, een tevredenheid, een zitten aan oevers terwijl de rest losgelaten wordt, dat een magnetische kracht uitoefent op een professionele idioot als ik.

Bij het station ga ik nog even om sigaretten. Het is het moment van de dag dat ik niet kan wachten om dat kostuum uit te trekken, de vermomming af te leggen en de eerste rookwalm van de avond te creëren rond mijn zetel. Toch kan er nog vriendelijkheid vanaf. Het is zinloos om onbeleefd te zijn. Er ligt thuis een brief op me te wachten van een poëziewedstrijd. Niet gewonnen, maar niet getreurd. Er zit een boekje bij met de winnende gedichten. De winnende gedichten zijn erg keurig, een beetje burgerlijk, een beetje weemoedig en hier en daar een makkelijk op te pikken stijlfiguur voor een publiek dat al eens een boek leest. Dat klinkt godallemachtig arrogant, maar dat komt alleen maar omdat de kwaliteit van het meeste wat hier geschreven wordt zo middelmatig is. Ik kan me al niet meer herinneren wat ik zelf heb ingestuurd. Het is geen kaakslag voor de goede smaak, het is gewoon wat het is, en dat is een vrij gelige werkelijkheid. Buiten brandt kunstlicht - functioneel, nauwgezet en zonder haperen. Mist zwerft voorbij. Het is geen slechte avond, om een vergetelheidsdag te zijn.

woensdag 26 oktober 2011

Stresskubus

Ik ben niet beroemd en ik heb rugpijn. Ik knijp in een stressbal met het bedrijfslogo op - het is eigenlijk een kubus, maar een stresskubus klinkt nogal onhandig. Leven met chronische pijn is niet eenvoudig, dat zal iedereen je vertellen die in min of meerdere mate constant moet leven met pijn, en iedereen die dat niet doet, die kan dat maar moeilijk begrijpen. Laat ons er echter geen Olympische Spelen van Miserie van maken en onmiddellijk toegeven dat ik in een provinciale cafépijnploeg speel. De zwaarste pijnen worden elders op deze wereld geleden.

De laatste dagen wisselt chagrijn zich af met hoop. In grote wereldsteden bezetten mensen diverse pleinen en financiële centra uit protest tegen de ontzagwekkende ongelijkheid in macht en middelen, de vurige verlangens naar meer vrijheid in de Arabische wereld worden nog eens opgepookt en in eigen land is er eindelijk iets in zicht dat op een regering begint te lijken na meer dan vijfhonderd dagen limbo. Het chagrijn is afkomstig van mijn weerzin tegen de gevestigde elites die het contact met de realiteit verloren lijken te zijn, en mijn woede jegens elementen uit voorgaande generaties die niet alleen het kapitaal van hun ouders, maar ook dat van zichzelf en hun eigen kinderen hebben opgesoupeerd omdat ze maar één woord kenden: "nog".

Aan de vensterbank van mijn kantoorruimte rek ik m'n rug uit. Het appartement aan de overkant van de straat is nog steeds te huur. Romantische beelden van wonen in Brussel tussen de ambassades, met in het centrum de niet aflatende geur van restaurants, snackbars, hordes toeristen en opdringerige daklozen.

Ik wou dat mijn stressbal een afstandsbediening was waarmee ik woordbommen kon doen ontploffen, clustermegafonen die niemand nog kon negeren. De eerste bom zou ik leggen onder de media. Met als ergste uitwassen de Angelsaksische landen, zoals gewoonlijk, worden de protesten doorgaans benaderd met het uitgekiende cynisme van journalisten die al te lang in het vak zitten en zelf te veel afhangen van neoliberale broodheren. Net zoals de media laatdunkend deden over de optochten tegen het politieke immobilisme, wrijft men de huidige betogerstroepen van Occupy Wall Street aan dat ze niet echt een eis of een boodschap hebben (en dus zichzelf veroordelen tot irrelevantie). Of men pikt er de meest mediagenieke, verwarde of verwaarloosde betogers uit om de hele beweging te reduceren tot een misleid-linkse opstoot van luiheid. Nochtans is het allemaal haarscherp. Alleen door met de megafoon van de media elk antwoord preventief te gaan overschreeuwen met "Ik kan jullie niet horen! Waarvoor staan jullie?" kan dit beeld ontstaan.

De media hebben, net als bij de Belgische situatie enkele maanden terug, zelf schuld aan de onrust. Politici worden onder druk gezet om hun hele ideologie te reduceren tot een soundbyte, of worden uitgenodigd om hun zielige vetes publiek uit te vechten. Mijn franstalige maar erg goed Nederlands sprekende baas vraagt me intussen hoe je dat zegt in het Engels, 'Allerheiligen'. Dat is 'All Saints', en het is zijn beurt om te lachen om het voor de hand liggende, omdat ik hem deze ochtend vroeg wat 'Allerheiligen' is in het Frans.

Tot die media, denk ik, mijn stressbal opgooiend en opvangend, behoren nogal wat mensen van de voorgaande generaties die ik eerder aanhaalde. Zij groeiden op in de decennia tussen de jaren '60 en de jaren '80. Toen was de vermogens- en inkomensongelijkheid nog niet zo groot. Toen waren er meer kansen voor mensen om zich op te werken met het klassieke ethos van hard werk, ambitie en gedisciplineerd studeren. Velen onder hen zijn opgeklommen op de sociale ladder en hebben toen de ladder onder zich omvergeduwd. "Hoger springen! Je komt er wel!" roepen ze naar wie na hen komt. Toch ga ik ook die hele generatie niet veroordelen, net zoals er nog steeds voldoende knuppels zijn onder mijn generatie die aan tweehonderd kilometer per uur vooruitstormen door over de snelwegstrook richting niets ontziende rijkdom en bruin materialisme. Rechts is alle krediet kwijt. Na twee decennia de paradox in stand te houden van zich te beroepen op een slachtoffergevoel en tegelijk de hele politieke agenda gegijzeld te houden (vreemdelingen, profiteurs, uw centen!) en de wereld mee te sleuren in een neoliberaal dogma, staat er weer een keizer zonder kleren.

Ik moet niet zo kwaad zijn, hou ik mezelf voor, terwijl ik ergens een nota maak bij het lezen van een economische paper over hoger rendement dankzij bankensoftware. De nieuwe baas van human resources komt langs met snoepjes. Ik probeer altijd Frans te praten tegen haar, maar behalve de echt Nederlands-onkundige collega's lijkt iedereen me als doelwit uitgekozen te hebben om Nederlands mee te oefenen. Het veroorzaakt een zekere knagende schaamte. Vlaams-nationalisten zouden er een velddag mee beleven. Na bedankt te hebben voor het snoepgoed, kijk ik nogmaals uit het venster. Geen woedende betogers. En ik maak zelf ook niet onmiddellijk aanstalten om er bij te gaan staan - daarvoor ben ik te graag een Einzelgänger (wat zeg ik, ik wentel me er in) en heb ik nooit het gevoel gehad echt op te gaan in een groep of een massa. Ik moet een buitenstaander zijn, of net de baas. Anders gaat het niet. De stressbal wordt in de prullenmand gemikt. Ik hoop dat de protesten nog lang zullen doorgaan. We mogen niet zo cynisch zijn.

dinsdag 11 oktober 2011

Swingen met haat

Contrasten en gelijkenissen zijn vormen van perceptie. Vrijdag zit ik omgeven door cybergoths, waar zelfs binnen het al vrij perifere gothmilieu mee gelachen wordt, zaterdag word ik omringd door een hoop erg zelfbewuste, linksige hipperds die niet mis zouden staan op de covers van lifestylebladen - en op beide avonden neemt het alcoholgehalte stuwend toe in mijn bloed, met het geluid van vliegtuigturbines en gesprekken die je denkt al eens elders eerder gevoerd te hebben in andere uitgaves. Op beide avonden voel ik me evenzeer in mijn element. Vodka is mijn vriend, muziek is een katalysator. Of was het omgekeerd? Ik ben een bewonderaar van de betere menselijke vorm. Zelden zijn mensen werkelijk lelijk, maar er zijn er ook weinig die werkelijk mooi zijn. Dat is een gedachte die op beide avonden in mij opkomt.

Er wordt vaak gezegd dat Gent een stad is die groot genoeg is om aan te voelen als meer dan een provincienest, en tegelijk klein genoeg is om niet weg te zinken in typische grootstadsproblemen. Als je er al jaren woont en al in de meeste cafés bent gekomen, beginnen bepaalde mensen je toch automatisch bekend voor te komen. Het helpt ook niet dat Gents artistieke, creatieve of culturele jonge honden soms zo verdomd goed op elkaar lijken. Elke paar jaar komt er wel een modetrend die me met verstomming slaat. Het is makkelijk om me af te doen als iemand die geen verstand heeft van mode, dus ga ik ook niet proberen daar street cred te gaan halen. Wat ik wel vrijblijvend meegeef is dat ik me herinner hoe de trend van de driekwartsbroeken alleen maar mooi was bij vrouwen die lange benen en smalle heupen hadden, dat de enorm hoog getailleerde semibloezen zelfs normale vrouwen dik of zwanger deden lijken, en dat de meeste mensen ook absoluut niet staan met die grote hipsterbrillen. In het algemeen begrijp ik ook hipsters niet zo goed. Op zijn best is het een dubbelzinnige uitloper van de postsyncretische popcultuur, op zijn ergst is het de duizendvoudige dood van de ironie. Sloterdijk legde de vinger op de wonde in "Je moet je leven veranderen" door zijdelings te zeggen dat ironie als levensoefening een enorme barrière is voor zelfontplooiing, en a fortiori dus ook om dichter tot andere mensen te komen. De vraag is ook: willen we dat, dichter komen tot andere mensen? Je zou soms denken dat het niet wenselijk is.

Ik begrijp soms wat Gary Numan bedoelde als hij zei dat we "safest of all" waren in onze auto's. Het schept afstand, het laat me volledig alleen zijn met de cd's die ik al grijsgedraaid heb en het laat me concentreren op iets onbenullig (het verkeer) wat de geest terug leegmaakt. Ik verlang enorm naar resetknoppen. Dat is ingegeven door spijt over alle domme dingen die ik ooit gezegd en gedaan heb en ook een voortdurende wil tot vernieuwing, tot ritueel verbranden en terug opbouwen. Een betere analogie is misschien het ingegraveerde patroon van de seizoenen. Met wil tot kitsch zou men daar een erfenis in kunnen zien van het platteland waar ik als kind rondkoerste met mijn fietsje, maar de waarheid zal eerder prozaïsch zijn. Twintig jaar geleden was ik zo goed als een ander persoon en had ik die resetknoppen nog niet nodig.

Het is aangenaam om nog eens een letterlijk masker te dragen - verkleedfeestjes zijn altijd de beste feestjes. Vrijdag ben ik één van de weinigen die niet van de partij is met neondreads, industriepiercings en andere accessoires uit videoclips van 1995, zaterdag behoor ik tot de krappe meerderheid die wel verkleed is gekomen. Mijn schtick is een variant op de orgiedeelnemers in "Eyes Wide Shut". Ook al een film over afstand en intimiteit. Maar dat denk ik pas achteraf met de bruine helderheid van een weekendkater en een fikse dosis slapeloosheid. Het is een enorm dilemma: ben ik deel van het orkest op een zinkende Titanic, of probeer ik met woestheid nog zo veel mogelijk mensen aan boord te krijgen van sloepen? Is het wel mijn verantwoordelijkheid? Sommige ambities zijn onverenigbaar. Ik kan niet zeggen dat ik schrijver ben als ik niet sommige nachten uithol, wegsteel en me zo ver mogelijk hou van alles wat menselijk is om me te kunnen wijden aan het toetsenbord. Ik kan ook niet zeggen dat ik niet zou stilvallen als ik me niet af en toe nog eens stevig liet opgieten en met vaak storende gretigheid mensen zou verkennen als vrienden, vijanden, gestoorde dansers of medebeoefenaars van een vreemd soort leven dat eigen is aan deze tijd.

En deze tijd is me wat. Vrijdag heb ik evenveel zin om daar stil bij de staan als dat ik er naar uitkijk om mijn belastingen in te vullen. Zaterdag verlang ik ernaar: een debat, een slaande ruzie, een discussie. Ze komt niet. Ik moet het stellen met kruimels en kleine kiertjes in gesprekken over de staat van België, een paar schampschotten over het integratiedebat en een doodlopende boswegel in een discussie over seksuele gewoontevorming. Het zijn geen verwijten. Ik drijf mee, en daar ben ik al dankbaar voor. Geestig zijn doet geen pijn en verzacht de zeden ook. Wie denkt dat goeie humor geen literatuur kan zijn, heeft er volgens mij niks van begrepen. Ten andere: slechte humor is nog erger dan misplaatste ernst. Het is beter een masker te dragen van een monster dan een masker te dragen van normaliteit over een monstergezicht. Ik kan daarbij verwijzen naar de vele psychopaten die de wereld nog telt, nog een glas achteroverkappen en nadenken over mijn eigen onwetendheid en die van anderen. Of hoe sommige mensen sociopatische karaktertrekken aannemen als het gaat over iets wat ze niet leuk vinden - een artiest, een stijl, een politicus. De eerste reactie op al die haat is kwaadheid. Je kan de straat op komen, roepen, mensen dooreenrammelen en hen zeggen dat het een verspilling is van energie, maar au fond weet je dat het niets uitmaakt. Ik heb het schip niet ontworpen, zie je, en toch voel ik me schuldig. Ik ben deel van het orkest, maar er zijn dagen dat ik geen juiste noot kan aanslaan.

donderdag 8 september 2011

Wachten op eendracht

Omstreeks de nationale feestdag bracht ik een vriendin naar huis langs één van de lange, bochtige en lintbebouwde wegen die Vlaanderen rijk is. Voor ons uit was er plots een andere auto gestopt en was de chauffeur uitgestapt. Ik stopte ook en zag toen dat de Belgische vlag die op z'n auto gedrapeerd ging, er af gevallen was. Ik vroeg me af hoe het moest voelen om door te rijden en dwars over die vlag te rijden, en kreeg daar gek genoeg een erg verkeerd gevoel bij.

In mijn notitieboekje schrijf ik: men denkt al te vaak dat mensen die traag praten en gewichtige pauzes laten vallen, iets interessants te vertellen hebben. Ik heb een hekel aan dat weeë gedrag. Het cliché moet vermeden worden. "Jongeren die niet links zijn, hebben geen hart, en ouderen die links zijn, hebben geen verstand," luidt één van de varianten van een welbekend centrumrechts cliché. Als dat waar is, dan heb ik noch een hart, noch veel verstand. Hoe ouder ik word, hoe schaamteloos linkser ik word. Ik veronderstel dat sommige lezers me daarvoor alleen al zullen afserveren, zullen stoppen met lezen of net verder zullen lezen om zich te kunnen ergeren. Welnu, die lezers moeten ook weten dat ik voorstander ben van klassiek rechtse principes als een slanker regeringsapparaat, meer blauw op straat, fatsoen en respect, ontvoogdingsmaatregelen, strengere straffen voor bepaalde misdrijven en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat.

Wat ik echter te weinig lees in het maatschappelijk debat van vandaag is een echte linkse stem. Alles wordt gedomineerd door de politieke krachten van rechts, en al vijftien jaar lang moet ik boutades aanhoren die vaak niet meer zijn dan fantasieën of groteske overdrijvingen. Dit wordt nog verergerd door de sociale sfeer van schrille, gefrustreerde krantencommentatoren op het internet, sensationele berichtgeving rond diverse maatschappijproblemen en een opgeklopte sfeer waarin men onder het mom van "ik ga maar even mijn mening geven" vaak de grootste onzin kan debiteren zonder er verantwoording voor te moeten afleggen.

Een voordeel aan werken in Brussel is dat je gedwongen in contact komt met Franstaligen. Tijdens de lunch wordt er krom Frans en Nederlands door elkaar gesproken, doorspekt met Engels. Een aanwezige Nederlander merkt met z'n typische flegma op dat hij vindt dat Walen en Vlamingen meer op elkaar lijken dan Nederlanders en Vlamingen, en hij krijgt gelijk. Brussel - het gehandicapte wonderkind in de baarmoeder van Vlaanderen. Ik bedenk me ook dat ik al meer geschreven heb over mijn land dan mij lief is.

In de lift kom ik vaak een zwarte man tegen die allerlei materiaal versleept met een onvermoeibaar enthousiasme en een gedienstigheid die me met verstomming slaat. Het begrip 'politieke correctheid' werd uitgevonden in de Verenigde Staten. Mensen die er zich op beroemen 'politiek incorrect' zijn, doen dat met een air alsof ze vrijbuiters zijn tegen het gevestigde establishment, en dat ze bovendien opkomen voor 'gewone mensentaal' die een soort buikgevoel moet verwoorden. Meestal is het echter een dekmantel om racistische, vrouwonvriendelijke of platvloerse uitspraken te doen die niet verkeerd zijn omdat ze 'politiek incorrect' zijn, maar die verkeerd zijn tout court.

Ik wandel door de regen naar de metro. Poolse loodgieters (letterlijk: ze spraken Pools en kwamen met z'n vieren uit een Poolse bestelwagen) hobbelen over het trottoir naar één van de duurdere appartementsblokken. Twee oude mannen, handen op de rug en de snor naar beneden gericht, passeren me. Nog een nota voor mijn boekje: luid praten wordt te vaak verward met interessant zijn. En kritiek met intelligentie. Terwijl ik de trappen afdaal naar de smeuige, in wafelsuiker gedrenkte metro, moet ik ook denken aan het slachtoffercomplex waar ik vandaag tegen uitgevaren was aan tafel. Mijn Waalse collega's beweerden dat dat ook leefde in Wallonië, maar zich vertaalde aan onvoorwaardelijke steun aan de oppermachtige socialisten. In Vlaanderen keert het zich net tegen links. Geen gelegenheid wordt onbenut gelaten om links niet alleen als dom, maar ook als gewelddadig af te schilderen.

Natuurlijk bestaat er randgroupuscules van wereldvreemde of zelfs gewelddadige extreemlinkse oorsprong, maar laat ons die vooral niet overdrijven. Bij gewelddaden en aanslagen die links geïnspireerd waren, is in België de laatste dertig jaar welgeteld één persoon omgekomen, en hard links stelt electoraal in België niks voor. Geweld van extreemrechtse signatuur daarentegen heeft helaas al meer mensenlevens geëist in België, en is angstwekkender omdat die principes ook een electorale voedingsbodem hebben.

Als ik terug opstijg uit de metro, een kwartier later, kruist een buis van De Lijn een bus van de MIVB. Te absurd voor woorden. Een echte Belgenmop, lacht m'n Nederlandse collega smakelijk in mijn hoofd. Moeten we dit eigenlijk erg vinden? Ik merk dat ik vaak afscheid neem van deze toestand. De wereldeconomie heeft koorts en klauwt wild om zich heen. Overal wordt driftig gesproken, geschreven en nagedacht. Het kan zijn dat België binnen tien jaar niet meer bestaat. Ik probeer mezelf op te kikkeren, weg van mijn kwaadheid over populisme en oneerlijkheid, en mik nog een laatste zin in mijn notabloc, als ik al op de trein zit: mensen die alles kapotrelativeren, worden al te vaak gezien als realisten.

donderdag 25 augustus 2011

Anton in Parijs

Geschreven naar beperkte analogie met Anton in Chicago van vorige zomer.

Een collega waarschuwde mij dat Parijs druk was, erg druk, maar dat augustus naar Parijse normen nog meeviel. Hij had allicht niet gelogen. Garde de Nord is een gekkenhuis als ik er aan kom, en zal het ook weer zijn als ik vertrek. Het lijkt er een combinatie van gezichtloze, geglobaliseerde moderniteit en de ranzigheid van een Haïtiaans vluchtelingenkamp. Er patrouilleren bovendien militairen met machinegeweren.

Ik kan pas echt tot rust komen enkele uren later, als ik lui aan tafel zit van een klein restaurant in de lange schaduw van de Notre Dame, in het gezelschap van Inna en een tante en oom van haar die Parijs kwamen bezoeken. De kelner is een gewiekste man die geleerd heeft hoe hij met toeristen moet omgaan. Omdat ik Frans kan spreken, heb ik het gevoel dat hij me toch net dat beetje anders behandelt dan toeristen die het Frans onmachtig zijn. Daarmee wordt ook weer een eerste cliché bevestigd, denk ik, terwijl ik bestudeer hoe ik best die enorme lap vlees die op m'n bord is gedrapeerd, zal verorberen: dat Fransen je altijd minder onsympathiek zullen vinden als je Frans spreekt.

Het is de eerste keer dat ik in Parijs ben. Een schande, volgens sommigen. Nochtans ben ik al vaker in Frankrijk geweest (herinneringen aan de lage Alpen en zure Fransen daar, een te warme hotelkamer met kakkerlakken in de buurt van de Côte d'Azur, een majestueuze châlet vlakbij de Tarn). Op een bepaalde manier is het terug aanknopen met een oude liefde. Het Frans verruilde ik als derde taal jaren geleden voor Duits, en de hartslag van Londen is meer naar mijn zin dan die van Parijs. Toch geniet ik van de stijl van de Parisiens, en zowel de erg brede boulevards als de nauwere stegen, die tot aan de nokken toe vol zitten met restaurantjes, fruitwinkeltjes, modezaken en godbetert reisbureaus. Ik ben in goed gezelschap. Inna's tante en oom zijn doorgewinterde Chicagoans. Vooral haar oom, een breed lachende, boomlange tandarts met een charme die alleen maar als Amerikaans kan gekenmerkt worden.

Na het eten zien we een circus aan rollerbladers langs de Notre Dame racen, begeleid door eveneens rollerbladende politie. En passant helpen we ook een verdwaalde Spaanse toerist uit de nood. Er wordt doelloos rondgeslenterd. Enkele straten doen erg Brussels aan, maar dat is natuurlijk omgekeerd. Als het brandt in Parijs, smeult het in Brussel, zoals men zegt.

De volgende dag laat ik me de volledige toeristische behandeling welgevallen, en zit op een rit van een dikke twee uur langs de meest bombastische, protserige gebouwen van de stad, op het dek van een bus vol met andere toeristen. De Eiffeltoren, trots en fallisch, lijkt een grote middelvinger die Parijs opsteekt naar de wereld. Dat de rest maar zwelgt in het Engels, het ongecultureerd zijn en hun eigen rijkjes. Ik neem een obligate foto van de onderkant, de onverholen anus van het gevaarte, dat tegelijk door honderden toeristen van alle kanten beklommen en bestegen wordt. Niet slecht voor een oude lul van metaal.

De bus neemt ons verder mee langs een hoop Napoleontische gebouwen, de ingang van het Louvre en ook langs Musée d'Orsay. Ik denk terug aan mijn lerares Frans uit het zesde middelbaar, die uit wraak, omdat mijn vrienden en ik niet mee waren geweest op het Parijs-weekend, ons voor het mondeling examen de volledige kaart van de stad had doen vanbuiten leren, met alle bezienswaardigheden erbij. Haar kleine Eiffeltorenmiddelvinger naar ons toe, veronderstel ik. De Arc de Triomphe loert over de Champs Elysées. In de schaduw daarvan verdienen enkele straatdansers handig geld, en ik herinner me dat ik als kind dacht dat de triomfboog een portaal was van een gebouw dat nooit volledig gebouwd was geweest. Opnieuw komt ook de vergelijking in met op met Brussel en zijn Jubelpark. Ik geef tegenover mijn Amerikaanse vrienden toe dat Brussel het debiele, charmante broertje van Parijs is. Des petits belges tot in de kist.

Er is die dag ook het chocolademuseum. De blikvanger daar zit goed verborgen - een oud kopje, speciaal gemaakt om chocolademelk te drinken, met een extra stukje porselein dwars over het kopje, om je snor niet vuil te laten worden. Subtiel hangen overal posters die reclame maken voor Belgische chocolade. Later volgt een overenthousiaste, snelle demonstratie van het maken van chocolade, in Engels en Frans dat allebei razendsnel en even onbegrijpelijk uitgesproken wordt. De man aan de balie, die ook de winkel beheert, perst er nog wat charme uit door aan Inna te vragen waarom ze hem geen roos koopt. We laten het ons welgevallen.

's Avonds is er koffie. Het barpersoneel is weinig enthousiast. Bij het afscheid van Inna's tante en oom worden we lastiggevallen door een Parijse dronkaard die hoort dat we Engels spreken en daarop het refrein van een vergeten Amerikaanse evergreen begint te psalmodiëren. Ik doe alsof ik geen Frans versta, noch kan spreken, een truc die ik nog eens zal overdoen de dag erop in het station, door me voor een bedelaar als Duitser uit te geven.

Als slaapmutsje is er tussen Inna en mij alleen nog vodka. Als ik vodka bestel, kijkt de potige bardame me erg kritisch aan, alsof ik mogelijk een marginale dronkaard zou kunnen zijn. De laatste dag volgt er nog een bezoek aan de Opéra, omdat die niet ver van het hotel ligt waar Inna en ik verblijven (en prijs de hemel voor airco). De Opéra is er zo ver over dat hij me haast een instant Stendhalsyndroom bezorgt. We hebben het over de mogelijkheid van een speciale Franse politie-eenheid die slecht geklede toeristen van straat plukt, hen een kapper binnenduwt en hen betere kleren geeft, ondertussen de hele tijd verontwaardigd vloekend. De boulevards zijn breed en heet.

Je moet het hen nageven: als de Fransen erover gaan, gaan ze er zo waanzinnig ver over dat je er een vorm van respect moet hebben. Ik vraag me er ook bij af of hun onstilbare pronkzucht een vorm is van onzekerheid dan wel arrogantie. Het moet iets zijn van beiden. Jammer dat ik geen brandende banlieus gezien heb.

dinsdag 9 augustus 2011

O

Waarom schrijven schrijvers toch zo vaak over schrijvers? Het is allemaal zo masturbatoir. Een grote ronde. De metro van Brussel is een vettige plaats. Na mijn eerste dagen pendelen lachte ik ermee dat het leek alsof de metro al niet meer was gerenoveerd sinds de jaren '70, en wat naleeswerk bewees dat het nog waar was ook. Ik hou wel van de anonimiteit van daar te zitten, lezend. Iedereen kan z'n vooroordelen rustig op elkaar projecteren. Inna zei dat zotten me vaak aanklampen omdat ik vriendelijke ogen heb. Zelfs vind ik van niet, maar er moet toch iets zijn waarom het blijft gebeuren. Woorden glijden in linten en stroken door. Nu eens een pagina van een boek - Politkovskaya in slecht vertaald Russisch, Schouwenaars in helder, levendig Nederlands, Morel in Amerikaans Engels met een schreefloos lettertype - en dan weer het bord van een halte. Maelbeek Maalbeek in alcoholstift op geëmailleerde muren. Schuman op afschuwelijk, rottend vezelhout. Arts Loi Kunst Wet ruikend naar geld en stroopwafels. Ik ben verslaafd aan het herkennen van tekens en symbolen. Structuralisten en poststructuralisten hebben die verslaving alleen maar gevoed. Niemand doet er echts iets mee, of toch niet bewust. Schrijvers keren zich oneindig in zichzelf als papieren matrjosjka's of steeds kleiner wordende derwisjen. Er is nochtans veel om te zeggen dat niet gaat over de pijn van depressieve artiesten in de Eerste Wereld.

Om ons heen wordt de wereld dolgedraaid in een slazwierder van onnozelheid. Kredietbureaus zien er geen graten in kleine spelers als Griekenland routineus te voorzien van nieuwe afprijzingsetiketten, maar als het gebeurd met de schuldenverslaafde Verenigde Staten, ontstaat er paniek. Die paniek, hoe dubieus de reputatie van die bureaus ook is, is terecht, omdat er een fictie mee doorprikt wordt. Toen ik 22 was, belde ik naar de zelfmoordlijn, niet voor mijzelf, maar omwille van een lief dat mij gedumpt had en voor wier leven ik op dat ogenblik vreesde. Een bedaarde vrouwenstem luisterde toen en zei dat het leek alsof ik zocht naar "de dingen achter de dingen". Dat was allicht waar. En het was ook een mooie uitspraak. Geloven we vandaag überhaupt nog in dingen achter dingen. Niet in de platonische betekenis, maar in die zin dat zaken nog iets te betekenen hebben buiten de tekens zelf? Enen en nullen, als in de Matrix.

Engeland relt. Net als de uitbarsting van agressie in Parijs enkele jaren geleden, en de niet aflatende protesten in Athene, heeft het tegelijk iets beangstigends en geruststellend. Het is geruststellend dat mensen het nog kunnen, in een Westers land op straat komen en de boel kort en klein slaan en daarmee deel worden van een lange Europese traditie van stadsgeweld. Het is beangstigend omdat het een uitdrukking is van verwrongen machteloosheid. In Brussel kan het ook. Er waren weer opstootjes in Molenbeek, toch wel het Mordor van de hoofdstad, met Moureaux als een bezwerende Saruman die voor electoraal gewin niemand een dienst heeft bewezen behalve zichzelf en enkele criminelen met kortetermijnplannen.

Op een cynische manier moet ik het de droomeconomen nageven - ze hebben de laatste decennia als één literair project koortsachtig gewerkt aan het opbouwen van hun Grand Narrative. Geen enkele auteur is de zo succesvol geweest buiten J.K. Rowling. Tien jaar geleden al zat ik me bij het lezen van de krant af te vragen wat dat concreet betekende, een economie die groeide, een beurs die winst optekende of een schuldenlast die hoger lag dan wat een land produceerde aan goederen en diensten. Je onthulde je als een grote idioot door die termen in vraag te stellen, een soort links relict, hoewel ik toen rechtser kon genoemd worden dan nu. Het is eigenlijk de keizer zonder zijn kleren zien en bij de eersten zijn die het zegt. Het is het tijdperk van de onzin. Speculatie op graanprijzen? Doe maar. Miljardenstromen die heen en weer flikkeren tussen aandelen van fictieve bedrijven? Waarom niet. En dan verwonderen sommige mensen er zich over dat men soapacteurs op straat aanklampt alsof ze die personages ook in werkelijkheid zijn. De waarheid is dat we geen Matrix of alternatieve realiteit nodig gehad hebben om onze ogen te bedekken - we hebben het zelf gedaan en van deze wereld een dartele, dappere fictie gemaakt. Jammer dat er geen écht goede auteurs aan te pas kwamen.

Je kan zeggen: elk tijdperk had zijn ficties. En dat zal waar zijn. Je kan ook zeggen: door de stand van technologie en de laagdrempeligheid van informatie, is het om ons de ogen uit ons hoofd bij te huilen dat dit nog steeds kan. De metro komt uit z'n hol en stopt aan de halte waar ik af moet. Laten we donkergrijs beton vieren met veel vet en verve. De Verenigde Staten, de uitvinders van de droom van oneindige weelde, atrofiëren verder. Men kan er alleen nog maar kiezen uit verschillende tinten van rechts. Naarmate regimes hun greep op de werkelijkheid verliezen, worden ze steeds schriller en fantasievoller. Ik denk aan de oude mannen die in het begin van de jaren '80 de Sovjetunie leidden, of Ceaucescu die niet kon geloven dat het volk opgedaagd was om hem uit te schelden in plaats van toe te juichen.

Toen men mij nog niet met meneer aansprak omdat ik nog niet ging werken in een mooi wit overhemd en een donkerpaarse das, uitten sommige kennissen wel eens dat ik nog niet helemaal volwassen was. Maar een wereldvreemde hippie die tegen "het systeem, man" is, ben ik helemaal nooit geweest. Ik heb een diploma gehaald, gesolliciteerd, gewerkt, geproduceerd en belastingen betaald. God, ik heb zelfs een tweedehandswagen en ik huur een stadsappartement. Hoe waanzinnig middenklasse kan je zijn? Maar niet volwassen, en wel daarom: het is maar een spel. De buzzwords, de marketingpraat, de onderhandelingen en de beleefdheden. Het zijn aardige woorden en nette mensen die ze spreken, maar ze betekenen niks. De dingen achter de dingen zijn geld en lef. Artiesten hebben groot gelijk als ze hun eigen kak verkopen, want de persoon die er een fortuin voor betaald is nog een grotere idioot dan die die het maakt. Het is een metaprotest tegen een fictiecratie van geld dat diezelfde rijken niet begrijpen. Het bullshitisme is alomtegenwoordig. Je kan er vrolijk van worden, je kan erin berusten, of als je niks hebt en als de droom van snel rijk en honderd homies je uitgespuwd heeft, kan je beginnen rellen. De zwaksten vallen eerst de net iets minder zwakken aan. Cijfers en letters, nullen en o's. Een oneindige o, zeg maar.

woensdag 20 juli 2011

Minimumsnelheid

Doelloos rondrijden is een doel op zich. Ik hou meer van nacht- dan van dagkleuren. 's Nachts zijn contrasten groter en de kleurtinten zachter, en dat is een verlossende afwisseling voor het lawaai waar onze zintuigen dagelijks mee gebombardeerd worden. Er is de terreur van vaal kunstlicht, de reclames, irritante radiojingles en de wildwaterbanen van het verkeer. Het klinkt erg tendentieus om aan onthaasten te willen doen, maar bij God als er geen gram waarheid in zou zitten. Je moet je haast afsluiten van bijna alles wat om je heen gebeurt als je de dag wil rondkomen, want er is van zo goed als alles te veel en van de dingen die er echt toe doen te weinig. Mijn gedachten voelen zich misschien om die reden aangetrokken tot enorme, uitgestrekte, lege ruimtes met weinig mensen in. Of rijke binnenwerelden binnen een overdrukke buitenwereld die volgens onnavolgbare patronen lijkt te werken. Ik probeer die patronen toch te begrijpen - wat mensen beweegt en drijft, welke geheime paringsdansen zich afspelen in de topregionen van de politiek, wat veroorzaakt dat de bekendste dakloze van de stad ervoor gekozen heeft dakloos te zijn, waarom mensen niet houden van volle asbakken en waarom ik 's nachts zo vaak niet kan slapen. Gary Numan wist al dat auto's bescherming bieden tegen het geweld van de postmoderniteit. Natuurlijk is dat ook weer ironisch, want je eigen auto hebben is één van de kenmerken van de Westerse, postmoderne middenklasse.

Op de autosnelweg ver boven de maximumsnelheid rijden, in één recht stuk door, alleen, is een bevrijding. Het is een viering van kortstondig egoïsme, machismo en idiotie in één. Maar God weet dat ik in de bebouwde kom rustig over straat rij, oude vrouwtjes laat oversteken en me niet bezondig aan het intimideren van fietsers, omdat ook ik ooit zo'n fietser was die in de winterkou of zomerregen vloekte op roekeloze chauffeurs, en omdat ook ik ooit zo'n schuifelende oude man zal zijn die zijn tijd nodig heeft om over te steken. Rondrijden maakt me tegelijk milder en harder. Mild voor de zwakke weggebruiker, en medogenloos voor klungelende medechauffeurs. Ik besef dat het idioot is dat ik er mijn eigen regels op na hou, want daar houdt de wet geen rekening mee. Onlangs sloop ik over een busstrook weg en werd ik tegengehouden door de politie. Er stond me niks meer te doen dan schuld te bekennen en toe te geven dat ik een kolossale idioot ben. Er wordt al zo vaak gescholden op de politie, en er zijn al zo veel mensen die denken dat ze alles mogen. Ik weet dat ik niet alles mag, maar het zal me niet beletten van het te proberen.

Verschillende straten zijn afgesloten. De Overpoort, het Gentse epicentrum van alles wat fout en interessant is in het uitgaansleven van de stad, is verlaten, omdat het Gentse Feesten zijn. De mengtafel van dronkenschap, komedie en tragedie is tijdelijk verplaatst naar de Vlasmarkt, waar geen zinnig mens met de auto kan of mag komen in deze periode. Ik denk aan literaire theorieën over het carnavaleske, en opnieuw die complete overdaad aan alles wat op een mens afkomt - de massa in beweging, het geroep, het gelach, de glazen en de glazige ogen. Het is vergankelijk en dus mooi. Niet iets om vast te houden. Ik sla een ingeslapen straat in en probeer zo weinig mogelijk lawaai te maken. Het hobbelen over de kasseien heeft een therapeutisch effect. Therapie voor wat? Voor de aloude, intussen versleten hartzeer die veroorzaakt wordt door in het hart van de stad en de mensen toch alleen te zijn en daar ook naar te verlangen? Of door het feit dat zomers elk jaar een barometer vormen voor het hele jaar? Het zijn vragen die op zich bekeken niet erg interessant zijn, en waarvan het antwoord altijd minder bevredigend is dan de vraag zelf, zoals bij een zenkoan. Wat is het geluid van een blik op een slapende geliefde?

Het uitstappen is niet definitief. Wij zeggen geen vaarwel, al hoop ik dat ooit écht te kunnen doen. De gedimde kleuren van de nacht zijn onveranderd, ook zonder een autovenster, maar het uitgaansgeschreeuw is weer dichterbij. Het noopt me tot een keuze - roekeloos volgen en bijbenen in drinken tot ik deel ben van die mensenbrij die stampt, wroet en klinkt, of stil afhaken en slapen met dromen over buitenwerelden binnenin.

zondag 13 maart 2011

De gezellige demon

Ik sta even stil in een smalle, slecht onderhouden straat waar langs weerszijden landbouwgronden liggen, bollend en glooiend als brood in een middagzon. Een koe kijkt op naar de auto, vanuit de verte, wantrouwig als een boer uit de Balkan.
"Die koe heeft geen idee wat er gebeurt," zegt Inna. Ze neemt een foto. Ik kijk naar de putten in de weg.
"Ik kwam hier vroeger vaak fietsen," zeg ik. Niet dat dat eigenlijk relevant is, of dat het mijn herinneringen kan overbrengen op een persoon die hier nog nooit geweest is. Maar ik ben blij dat ze alles open in zich opneemt. Ze neemt een foto van de andere kant. Het is een mooi landschap, moet ik ook toegeven, en ik had het voordien nog nooit gezien als iets dat de moeite waard was om een foto van te nemen omdat ik het al haast dertig jaar in onveranderende toestand gekend heb.
"Bij die bunker daar," leg ik uit terwijl ik met een genoeglijke traagheid verderbol over de weg, langs nog meer weilanden en enkele losstaande huizen in omgebouwde, kneuterige fermettestijl, "ging ik soms ook spelen. Erg leuk om er oorlogje te spelen. Het lag er ook altijd vol vuil en sigarettenpeuken. En porno."
Inna tuurt naar de bunker in de verte.
"Bosporno," zegt ze. Ze kent het fenomeen.
"Inderdaad."
Ik zwenk traag langs een familie op zondagswandel. Een oude foto doemt terug op uit mijn albumgeheugen. Ik zit in een buggy, ergens omtrent mijn eerste verjaardag, en de hele familie doet een korte wandeling langs een heuvelachtige kasseiweg die in de zomer altijd rook naar rottend gewas en te dicht opeen groeiende, vochtige bomen. Een de laag hangende klinkers en ingeslikte syllaben van de streektaal, die onlosmakelijk verbonden is met de plaats, een gemeenschap van zijn. Als ik een kind had, denk ik, zou ik het soort goedbedoelende maar uiteindelijk mogelijk pretentieuze vaderfiguur zijn die wil dat zijn kind opgroeit met verschillende talen.
"In de jaren '60 was hier nog haast niks," zeg ik, alsof ik het zelf allemaal heb meegemaakt, "Je ziet het aan de huizen: allemaal gebouwd in de jaren '70 of zelfs later."
Ik sta er niet bij stil dat ik over deze straten en deze velden al eerder geschreven heb. Dat daar moorden gebeurden, dat er geweld was. De waarheid is veel erger dan de groteske fictie en de ontaarde bebouwdekomwaanzin die ik in grove penseelstreken neerschilderde, want een boosaardige aanwezigheid heeft zich deel gemaakt van onze levens.
"Een erg dichtbevolkt land," zegt Inna.
"Bijna elf miljoen mensen op zo'n kleine oppervlakte, wat wil je."
Minder lintbebouwing, misschien, beantwoord ik mijn eigen retorische vraag. Misschien zou dat ervoor zorgen dat de landschappen terug opener worden, dat onze blik minder vernauwd is en we en we die boosaardige aanwezigheid met een ontstellende helderheid zullen kunnen zien.
"Dit land is echt mooi."
Ik haal de schouders op. Ik ben het hier gewoon, en dat klinkt arroganter dan het bedoeld is. Je hoort ze het vaak zeggen, expats die na lange tijd terug dit tochtgat aan de Noordzee opzoeken, dat we het hier zo goed hebben en dat het zo'n rustig land is. Ik begrijp dat wel.
"Ja, we mogen zeker niet klagen," zeg ik nog, terwijl de auto terug de baan op rijdt richting Gent, in een omgekeerde Stef Hertmans-beweging, "Er zijn erg veel historische gebouwen bewaard, en als je ze weet te vinden, zijn er erg mooie landschappen te vinden. Je moet er voor zijn, natuurlijk, die romantiek van dikke grijze wolken boven donkergroene weilanden. Of een warme koffie drinken in een verlopen tearoom aan de dijk, met zand nog in je haar en in je schoenen."
Ik merk dat ik er zelf lyrisch van word. Is het dat gevoel waar Jacques Brel over zong? En is het ook niet zo dat elke persoon, waar ook ter wereld, met zijn eigen streek en volk verwikkeld is in een haat-liefdeverhouding? Inna kent dat gevoel zeker. Op haar paspoort staan de verblindende sterren en strepen en de bombastische uitspraken over vrijheid van de Founding Fathers.
"Ik ben een beetje een volksverrader, weet je. Het wij-zijn-maar-een-klein-volkje-gevoel waaruit zowel een minderwaardigheidscomplex als een dwangmatige valse bescheidenheid spreekt, is een voortdurende bron van irritatie voor mij," zeg ik. De demon waar ik eerder aan dacht, is eindelijk uitgesproken.
"Ik heb er al eerder over geschreven," orakel ik door, "en het is niet dat ik denk dat ik er veel aan kan veranderen door me er aan te blijven ergeren. Maar hier hangt het ook samen met die zieke machtsgreep van rechts."
"Dat ken ik maar al te goed," zegt ze schamper. In mijn hoofd zie ik natuurlijk onmiddellijk beelden van permanent kwade presentatoren op Fox News, de homohaat van fundamentalistische christenen of het verwrongen realiteitsperspectief van sommige Republikeinse kopstukken. Onlangs bestonden ze het een idee te lanceren waarbij het nog moeilijker zou worden verkrachting te vervolgen. Men had het over 'gedwongen verkrachting', waaruit de zoveelste poging spreekt van de patriarchie van blanke oude mannen om vrouwelijke seksualiteit aan banden te leggen.
"Ja, het is niet alleen hier of in de Verenigde Staten zo," geef ik toe, "Het omspant de hele wereld. De krachten van rechts lachen al jaren met de 'linkse kerk', die zogezegd fout was in het migratiedebat, die te goedgelovig en naïef is als het aankomt op misdaadbestrijding, en die niks kent van economie. Dat, terwijl er geen grotere en naïevere religie is dan blind geloven in neoliberale dogma's, die nergens hebben gezorgd voor meer welvaart bij de bevolking. De kloven tussen arm en rijk zijn alleen maar gestegen, solidariteit wordt geassocieerd met een profitariaat, en de haat tegenover de socialezekerheidsadel is een bliksemafleider voor het feit dat grote bedrijven jaarlijks veel meer stelen van de belastingsbetaler dan die minderheid aan marginalen die sociale vangnetten probeert uit te buiten."
Ik besef dat ik klink als een linkse agitator, en dat zint me niet. Ik zucht. We rijden door Ledeberg, het oorsmeer van Gent.
"Aan de universiteit waren de meeste van mijn vrienden links."
"Ah, vaag links."
"Precies. Nu ze werken, zijn de meesten onder hen rechts. Ze zijn volledig meegestapt in die logica van de rechtse kerk, dat armen, migranten en Walen voortdurend op de loer liggen om hun belastingen op te souperen."
"Jullie betalen hier wel veel belastingen."
"Dat is waar. Maar dat is een andere kwestie."
De plompe, betonnen brug van de E17 doemt op. Het is een dag waarop het zou kunnen gaan regenen, maar het maar niet doet. De wolken zijn onmachtig. Het is ook lente, en in de lente kan alles. Ik trommel met mijn vingers op het stuur terwijl ik wacht aan het rode licht.
"Mijn vader werd ook alleen maar linkser met ouder worden," zeg ik, "Ik denk dat ik gedoemd ben dat te volgen. Gaan werken na de universiteit heeft me niet blind gemaakt door geld, of ontvankelijker voor neoliberale praatjes. Ik zie alleen steeds meer onrechtvaardigheid."
Maar ik ben geen kruisvaarder. Ik rol de Gentse binnenring op met mijn vuile auto.

dinsdag 22 februari 2011

1989

Ik zit in een woonkamer hoog in het noorden van Engeland het nieuws te lezen. Een golf van revoluties overspoelt de islamitische wereld. De dictators van Tunesië en Egypte zijn gevlucht, Libië is in de koortsachtige greep van een revolutie, Jemen blijft onversaagd de straat op trekken, en her en der kan ik zelfs vanuit mijn comfortabele zetel voelen hoe de angst regeert in de paleizen van despoten, koningen en andere heersers die zich nauwelijks raad weten met zulk een explosie aan volkswoede. Het volk wil werk. Het volk wil een bestaan zonder corruptie en vernedering. Het volk wil kunnen kiezen hoe het geregeerd wordt. Op de achtergrond van mijn lezen speelt, ondanks de bittere, felle kou buiten, melancholisch-romantische kizomba, een genre geboren in het verscheurde Angola, maar gekenmerkt door een teder soort levensvreugde dat zich diep onder de huid nestelt. En in de keuken maakt Inna pannenkoeken. Kan het leven beter zijn dan zoiets banaals? Het is een snapshot van een intens welbevinden met de wereld, en dat is zeldzaam genoeg om te koesteren.

Wordt 2011 het 1989 van het Midden-Oosten? 1989 roept bijzondere herinneringen bij mij op. Ik was zes jaar toen, en besefte dat er dingen gebeurden in de wereld die haar nooit meer hetzelfde zouden maken. Ik wist dan misschien niet waar Berlijn was en waarom die Muur er ooit had gestaan, maar op televisie zag ik alleen maar euforische mensen die die Muur sloopten en elkaar in de armen vielen. Ik herinner me ook dat ik de executie zag van Ceaucescu, en nauwelijks een jaar later in de kinderafdeling van de bibliotheek een charmant klein boekje meenam over onze nieuwe, Oost-Europese vrienden die het juk van het communisme van zich hadden afgeschud. Dat die stemming van hoop en vrede al in 1991 de grond in geboord werd door de brutale, beestachtige burgeroorlog in het verkruimelende Joegoslavië kan die herinneringen niet temperen. Het is uiteindelijk een rechtstreeks gevolg van die revoluties in Oost-Europa dat de Europese Unie zich vandaag uitstrekt tot aan de Witte Zee en de Zwarte Zee, en al het pessimisme en immobilisme ten spijt dat eigen is aan een logge instelling als de Unie, denk ik niet dat iedereen voldoende beseft dat dit in het jaar dat ik geboren werd, ondenkbaar was. Men had het over de homo sovieticus, een eeuwig catatonisch soort mens die eeuwig de drukkende last van een totalitaire maatschappij zou kunnen verdragen. Vandaag heeft men het over de Arabische mentaliteit, die niks anders kent dan onderdrukking, dictatuur en piramidale corruptiesystemen. De cynici hadden het al fout in mijn tijd, en nu staan ze nog steeds aan de verkeerde kant van de geschiedenis.

In de keuken haal ik die herinneringen op. Erg goed kan ik die eigenaardige samenvloeiing van bitterzoete fragmenten uit mijn kindertijd, opflakkerende hoop in het heden en het aroma van pannenkoeken en muziek niet uitleggen, maar een oprechte aanraking is altijd welkom. Ik kauw op de intussen versteend clichématig geworden beeldspraak van Lester Burnham in American Beauty, die bekent dat de wereld heel soms zo’n mooie plaats kan zijn dat het voelt alsof je gaat imploderen onder dat verpletterende gewicht, en spreek die gedachte dan ook niet uit. Maar het is zo. Mensen vermoorden, verminken en verkrachten elkaar, en het is revolterend hoe verknocht men kan zijn aan zijn idiote materialistische principes, maar op momenten als deze staat er een deur op een kier naar een vorm van zachtheid die te grillig is om zomaar met enkele woorden te beschrijven.

In 1989 kreeg ik voor mijn verjaardag speelgoedauto’s die verkleurden als je ze in warm water onderdompelde. Intussen rolden tanks het Plein van de Hemelse Vrede op om het Chinese studentenprotest gewelddadig de kop in te drukken. Daar had ik geen weet van. Het is waar dat niet alles dat begint met hoop, goed zal eindigen. Misschien is mijn gevoel over de revoluties van 2011, uiteindelijk grotendeels veroorzaakt door zakelijke factoren als werkloosheid en exorbitante voedselprijzen, misplaatst en sentimenteel. Maar het doet geen afbreuk aan het feit dat, al was het maar voor even, de sluier van de onkenbare ander is afgescheurd en het gezicht dat eronder zit diepmenselijk is, even evenzeer wil vechten en sterven voor een waardig bestaan. Vrijheid is een veel te brede vlag geworden voor oorlogszaaiers en extremisten. Democratie is maar een woord. De bruten en monsters zullen blijven moorden, plunderen en verkrachten. Ik kijk uit het licht aangeslagen venster de straat in, waar papier rondslingert en waar fietsen tegen rode voorgevels staan. Gisteren was dit al zo, morgen allicht ook, en ook over volgende maand maak ik me geen illusies. Maar even adem ik mee met de wereld, en excuseer ik me absoluut niet voor het gevoel dat elke mens nog meer op elkaar lijkt dan dat hij denkt dat hij van een ander verschilt. Ik hoop dat dit 2011 ergens, in een andere woonkamer, het 1989 wordt waar ik zelf op terugkijk als een van zon doordrenkte foto.

zondag 30 januari 2011

Dulce et decorum est

Ik zit alleen te eten, voor het venster van een fastfoodketen. Als kind vond ik mensen die alleen zaten te eten steeds enorm zielig. Ik heb het intussen nu al zo vaak gedaan dat ik daar absoluut niet bij stilsta, ook al omdat een fastfoodrestaurant per definitie een zielige plek is, of je er nu bent met vrienden of alleen. Ze zijn gemaakt om mensen niet te willen laten blijven plakken. Ik heb altijd een intens medelijden met de mensen die er moeten werken. God weet dat ze het gezicht van hun medemens gezien hebben, en dat dat gezicht vaak niet mooi is, tanden mist en stinkt naar onwelvoeglijkheid. Wat ben ik? Een man. Geen man is een eiland, zei John Donne. Waar is mijn eiland?

Er speelt een onbekende remix van "Mad world" van Gary Jules op de achtergrond. Een vreemde muziekkeuze om fastfood bij op te eten. Maar het blijft wel overal hetzelfde - McDonald's, Quick, Burger King of KFC zijn de rustige vastheden van het globale bestaan waar christendemocraten nog een puntje aan kunnen zuigen. Culturistos richten graag hun pijlen op dit soort symbolen van nivellering, omdat ze alles in zich verenigen wat zij haten - de snelle hap, het consumerisme, de grootste gemene deler en de massabudgetten die dagelijks door de kassa's van dergelijke giganten vloeien. Maar als mensen plots zouden beslissen van er niet meer te komen, zouden die bedrijven allicht ook hun strategie veranderen. Het verzet is zwak. Intussen brandt Egypte en wankelt het regime van de farao. En België blijft barsten met het tergende slow motion van twee continentale platen die elk jaar een paar millimeter verschuiven.

Ik zou zeggen, denk ik, terwijl ik mijn vette vingers afveeg aan een stuk papier, dat mijn zorgvuldig gecultiveerde en op temperatuur gebrachte kamers waar het aangenaam verblijven is met vrienden, mijn vaderland vormen, mijn eiland. Anderen klampen zich met de moed der wanhoop vast aan de romantiek, de nederlagen en de ongetwijfeld glorieuze, toekomstige overwinningen van hun stam. In de neotribale samenleving zullen er ook nog platte symbolen van globalisering zijn. Het is zelfs één van de redenen dat dit land ondanks alles blijft draaien. Er staat nog geld op de rekening, bedrijven werken verder en agenten schrijven nog steeds geestdriftig bekeuringen uit. Maar waarheen gaan we nu echt? Ik ga op zoek naar kleren (confectie, dat spreekt), en België weet eigenlijk niet eens waar het naar op zoek is.

Misschien word ik volgend jaar of binnen tien jaar wakker in de Republiek Vlaanderen. Ik zal het niet vieren. Ja, velen zullen zich in de handen wrijven dat we verlost zijn van het Waalse profiariaat en het vreselijk knullige Nederlands van Elio Di Rupo, maar het was voor beide landsdelen al jaren een gemiste kans tot verrijking. Nee, ik geloof niet in het oude België met zijn hang naar francofilie en affairisme, maar in het zelfgenoegzame, volgevreten Vlaanderen met zijn schrille burgermannetjes geloof ik al evenmin. Ik ben alleen maar Vlaming omdat anderen dat zo willen zien. En uiteindelijk ben ik zelfs ik niet, maar dit is geen dag voor ontologie. Ik betaal voor mijn sweaters en duik de kou in van de drukke Veldstraat.

Opnieuw zie ik al die vertrouwde winkels de revue passeren. Allemaal zijn het filialen van kledings- en mediagrootmachten, en dit zijn hun koloniale uitposten waarmee ze de inboorlingen lokken. De mannenmode voor het voorjaar wordt blijkbaar gedomineerd door pulls met enorm grote knoppen, en ik vind het lelijk, maar mijn eigen logica getrouw hou ik daar maar beter mijn mond over want ik heb van moderne mode al evenmin verstand als een cementeerder iets zinnigs te zeggen heeft over poëzie. De media lieten zich erg schamper uit over het volksprotest uit machteloosheid, want ja, datzelfde radeloze volk had er in de eerste plaats voor gezorgd dat die vermoeide en vermoeiende politici aan tafel moesten gaan zitten. Maar het waren ook de media die de verkiezingen mee gestuurd en bepaald hebben, en de kans die er misschien jaren geleden geweest is om beide landsdelen naar elkaar te laten toegroeien, veronachtzaamd hadden. Wiens schuld is het? Is het belangrijk?

Alles is gedistribueerd en verspreid - schuld, consumptie, verantwoordelijkheid en frietvet voor standaardhamburgers. We geloven niet in God die eindredacteur of aanstichter kan spelen. De zak met kleren weegt zwaar. Het is vaak erger om slecht na te denken dan het helemaal niet te doen, denk ik, en in diezelfde gedachten is er een klein kind dat stil een rouwproces houdt voor het idee van een vaderland.

dinsdag 11 januari 2011

500m naar nergens

Ik wandel met een fles in de hand door een straat waar niemand is. Dat is verdomd poseuristisch. Ik passeer langs de vitrines van een lederwarenwinkel, het koude licht van een nachtwinkel waarvan ik weet dat de uitbater een tulband draagt, en café "Bij Roosje", waar iedereen bij binnenkomst automatisch een nekmatje krijgt en een willekeurige tand mist. Op deze platitudes bouw ik mijn wereld.

Ergens is er de vage hoop dat mijn pad vannacht zal gekruist worden door een menshoge, pratende kater. Ik lees te veel. En ook te weinig, beweert Fyodor. Ik ben het er mee oneens dat je de hele canon en alle literaire referentiekaders moet kennen voordat je je kan wagen aan literatuur. Het helpt enorm, zoveel is zeker, maar het heeft uiteindelijk niks te maken met wat een schrijver maakt tot schrijver, en dat is een instinctieve koude fusie van instincten, bloed en kil verstand. Hoe meer ik drink, hoe zoeter alles smaakt. En echt liefhebben is ook mee aanvaarden dat dat verlangen wortelt in pijn en terug uitmondt in pijn, want wat eindigt nog gelukkig en in volstrekte harmonie? Liefde is geen balsem of een medicijn, maar tezelfdertijd het meest weerloze ding dat er is, van een vreselijke schoonheid en van een ontzagwekkende wreedheid. Is een mens gemaakt om dit aan te kunnen? Hij moet. Het kan niet anders.

Soms wilde ik dat mijn mond maar een kleine, nauwe streep was, een kier waar alleen het hoogst noodzakelijke uit zou komen, om te benadrukken dat zorgvuldig gekozen, weinige woorden van een veel grotere waarde zijn dan het praten in luchtballons en zeppelins waar ik me anders mee bezig hou. Niemand zit te wachten op mijn mening over het ruimtevaartprogramma van de Sovjets, de falende regeringsvormingen of waarom ik nu precies brunettes verkies boven blondines en dat dat uiteindelijk ook geen moer uitmaakt. Maar we kunnen niet altijd gesprekken voeren met oneindige dieptes, zelfs als we in een onsterfelijke toestand naar de idealen van Habermas' eindeloosheid in geest en taal zouden proberen leven.

Ik kom aan een spoorwegbrug. Verkeerslichten geven rust in al hun regelmatigheid, en het enige hoorbare geluid is van iemand (ik) die zijn neus optrekt en tast naar een sigaret. Het pakje is leeg, maar daar komt spoedig een oplossing voor. Bovendien is met een fles in de hand een nachtwinkel binnenwandelen niet bepaald het toppunt van gratie. Deze vlakke wereld, behept met de grandeur van komisch falen en de verzachting van spaarzame vriendschap, staat op het punt te exploderen. Op welk droomniveau zitten we intussen? Is dit een droom waaruit een mens wel kan wakker worden? Er dendert een trein over de brug, door Maxi Jazz beschreven als "conceding defeat with a low moan". Het hoofd is een kamer vol heen en weer rennende ratten. Soms is het ook een koele bergruimte waarin alles zijn plaats kent.

De reis gaat terug langs een opgeknapt beluik en een pitabar waar ik nog nooit iemand zien binnen zitten heb. Het schijnt dat dit vroeger een mondaine, drukke winkelstraat was, maar ik heb het liever zo, in dit vertraagde tempo, waarin elke indruk van deze hutsepot aan lelijke gebouwen en lelijke mensen zich afzonderlijk laat wegen en samensmelten tot een prikkelend eenpansgerecht. Nee, zeg ik tot man en fles, voor depressie heb ik geen tijd en ik ben nooit een cynicus geweest. Maar de slijtage van dit bestaan is voelbaar. Ook dat is niet erg, omdat het me eraan herinnert dat ook ik behoor tot die almachtige mensheid, waarvan vele telgen niet de luxe hebben om hier doelloos rond te wandelen, te kijken en na te denken, laat staan dat alleen te doen.

Het kruispunt nadert weer, en de lucht ruikt naar een nabije regenbui. Ik heb honger. Ik wil alles, maar ik heb niets te eisen omdat er ook niks af te dwingen valt van het leven. Je kan alleen maar proberen telkens terug te komen naar die plaats van onvermijdelijkheid van passie, van brandende zenuwuiteinden in de vingers en het spreken van woorden die al lang overbodig zijn voor de mensen die ze moeten horen. Ik wandel met een lege fles in de hand door een straat ergens in mijn hoofd. Dat is eigenlijk wel raar.