Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 23 april 2020

De gewoonlijke dipshits

Lockdown en quarantaine lijken op het eerste zicht godsgeschenken voor een klagende schrijver die altijd klaagt dat hij niet genoeg tijd heeft om te schrijven, maar dat is niet helemaal juist, voornamelijk omdat een klagende schrijver in de eerste plaats graag klaagt en het object van de klacht er niet zo veel toe doet. Er zijn voor mensen die houden van literatuur met grote of kleine L overigens wel degelijk voordelen aan een periode van zonnig weer, weinig verplaatsingen en geen bezoek. Een doelloze wandeling hier, een boekje lezen daar, videobellen met wie je anders zou moeten zien in een café waar je op het einde van de avond onnozel geschreeuwd buiten komt.

Maar er gebeurt ook weinig dat inspireert omdat de pauzeknop is ingedrukt door de dikke vinger die zichzelf het noodlot noemt. Geduld is een deugd als je ligt te wachten in het kreupelhout op een vette mammoet die zal langskomen, maar als je weet dat er geen mammoeten meer zijn, wat moet je dan doen? Er zijn geen toevallige ontmoetingen meer of geen onverwachte cadeaus. Wat recent nog het dichtste in de buurt kwam was een zakje paaschocolade en een kaartje dat aan mijn deur afgezet was door een mysterieuze ‘Juanita’, maar dat bleek uiteindelijk bestemd voor mijn bovenbuur. Geen zwoele mysterieuze Latijns-Amerikaanse aanbidster voor mij dus.

Mensen willen liever bij elkaar zijn, of er toch liever voor kunnen kiezen om dat te doen. Ik merk dat als ik naar de winkel wandel, vrouwen in het voorbijgaan anders kijken naar me dan vroeger. Of ik ben het misschien zelf, met mijn geprojecteerde augmented reality waarin alles een aura krijgt van aantrekking en seks (“I was looking back at you to see you looking back at me to see me looking back at you,” als in ‘Karmacoma’). Sommigen beweren dat we binnen een kleine 9 maand een babyboom zullen zien, maar ik denk dat als dat zo zal zijn, dat die zich als de staart van een komeet zal uitstrekken tot nog ver voorbij de 9 maand na de coronacrisis.

Begin januari zat ik naar het nieuws te kijken bij het avondmaal en dacht ik “dus zo gaat het allemaal beginnen,” terwijl elke dag slechter nieuws kwam uit Wuhan. Voor je mij voorspellende gaven toedicht: ik heb diezelfde gedachte gehad tijdens de NAVO-bombardementen op Servische stellingen in Kosovo in 1999, de dubieuze herverkiezing van George W. Bush in 2004 en het vermeende gaslek in de kelder van mijn appartement in 2013. Toch heb ik de maanden sinds de uitbraak van het coronavirus niet beleefd als apocalyptisch, daarvoor blijkt mijn positie in de sociale pikorde vooralsnog iets te sterk en lijkt de socio-economische cohesie van ons land te stevig, tot spijt van reactionairen die wellicht likkebaardend zaten te wachten op het ineenstorten van België en de krijgswet.

Nee, het meest ergerlijke aan dit alles is nog de banaliteit ervan. Mensen proberen zo goed en zo kwaad als het kan hun leven verder te zetten en te slalommen rond de beperkingen die er zijn. De meerderheid volgt de adviezen van de experts en de politieke leiders op, zij het knarsetandend. Er is geen spektakel. Geen grote, inspirerende leider die opstaat aan wiens voeten ik mijn zwaard wil werpen, geen antichrist waartegen ik van leer wil trekken buiten de gewoonlijke dipshits in hun gewoonlijke blauwe dipshitkostuums met hun gewoonlijke bruine dipshitschoenen. Er is geen strijd om te overleven, enkel een eindeloze zondag op een onbewoond eiland waar niemand me komt omhelzen, waar ik door niemands haar kan strelen en waar ik zelfs geen vriend een hand mag geven. Het is een beetje triest, maar niet inspirerend.

Misschien is het dat, dat we allemaal zijn teruggebracht tot onze ware proporties. De mopperende middenstander, de ploeterplusmama, de boze syndicalist, de mensenhater, de scheefpoepende papa en de misnoegde schrijver. 

Zoals gewoonlijk is de enige muze die me werkelijk uit deze schutskring kan krijgen, de muziek. Ik klamp me vast aan het goede oude gebonk van de late jaren ’90, sommige keldermetal uit de vroege jaren ’00 en de kohl-oogklassiekers van de jaren ’80. Van lieverlee zou ik zelfs durven overwegen om mijn pen aan de haak te hangen en terug te beginnen met platen door elkaar te haspelen met meer enthousiasme dan kunde. Maar zo verlangend naar vrijheid voel ik me nog niet, dus kijk ik nog eens naar de beelden van de musicerende Doof-krijger uit ‘Mad Max: Fury Road’ die aan een staak bengelt met een vlammen spuwende gitaar, tegen een achtergrond van enorme woofers. Dat is pas apocalyptiek. Niet de banale killer van corona, die weliswaar tienduizenden mensen heeft geveld, maar ons voorts intact laat in onze stinkende sokken en ons ondergoed dat we al twee dagen dragen. Misschien is dat wel iets om blij over te zijn.