Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 12 mei 2022

Omega

Ik rij al voor de tweede keer vandaag naar huis, en voor de tweede keer min of meer via dezelfde route en op dezelfde fiets. Alleen is er nu veel minder tegenliggend verkeer, waardoor ik minder vaak recht voor me uit moet kijken en vaker de hemel in kan kijken, die bevolkt is met figuren in diverse vaag-geografische en vaag-dierlijke vormen. Dat stelt me altijd wat meer gerust omdat ik besef dat ondanks alles wat dit tijdsgewricht een maalstroom maakt van pure, onuitgegeven waanzin, dat mijn onbekende voorouders 10.000 jaar geleden zulke wolken en hemels ook zagen en er ook figuren in probeerden te herkennen. Het is dezelfde geruststelling die ik voel als ik lees dat de oudste bekende mop ter wereld gaat over scheten of dat Shakespeare al "haha en je moeder dan"-comebacks verwerkte in zijn serieuze dramateksten. Want ik zoek net als zovelen de geruststelling waar ik ze kan vinden.

Pedaalde ik enkele uren geleden nog huiswaarts van het werk, ben ik nu weggelipt - zeg maar weggevlucht - van de laatste editie van een woordkunstpodium in Gent. Ik vind het erg jammer dat de bezieler er mee stopt, maar het is zijn keuze en er is niemand, ook ik niet, die het wil overnemen. Al de hele dag twijfelde ik om überhaupt te gaan kijken, wegens een acuut gebrek aan goede luim. Maar ik wilde mezelf het huis uit duwen, niet toegeven aan een avondlijke, asociale lethargie die me steeds vaker overvalt, afgewisseld met periodes van zinloze woordsmederij aan allerlei projecten die ik zal uitrollen voor een lege zaal, of juist voor het dierbare en kleine publiek dat me al lang volgt. Intussen neem ik een duikvlucht onder Palinghuizen. Ik zie er ongetwijfeld lullig uit op het kleine vouwfietsje en in de praktische regenjas, een kledingstuk dat ik eens zo verfoeide als lelijk en provinciaal. Zoals Joyce wist: "Was du verlachst, wirst du noch dienen", want wat ben ik in feite anders dan een lelijke provinciaal die toevallig al 20 jaar in Gent woont en er ook geboren is, maar de eerste 18 jaar grootgebracht werd tussen bloemenvelden, bunkers en buurtwinkels?

Als een lint lopen de herinneringen voorbij aan het stervende woordkunstpodium, dat ik enkele keren presenteerde, een paar keer een verslag voor schreef en waar ik ook vaak optrad. In de periode 2018-2021 was het zelfs de enige bron van optredens. Dat is illustratief voor de nauwer zittende cirkels waarin ik me de laatste jaren beweeg. Een bevriende dichter spoort me al 3 jaar aan om meer buiten te komen, het podiumavontuur op te zoeken en connecties te maken in de literatuurwereld. En dat zou ik wel willen maar eigenlijk heb ik geen goesting. Mijn kunst is mijn laatste bastion waarin ik enkel maar compromissen hoef te maken met mezelf, en het laatste wat ik wil is aan de ballen gaan likken van één of andere lagere demon in die wereld waar ik toch geen respect voor heb. Er zijn al genoeg ballen die ik moet likken, meer dan me lief is, puur om te overleven.

Er zoeft mij een druk bijtrappende man voorbij op zijn benummerplaatte speedpedelec. Ik vind het gek dat die nummerplaten zo beperkt lijken: SP-XX-000. Maar dat zijn nog altijd 676.000 mogelijke combinaties. Het is een weetje dat een artiest had kunnen brengen op het podium, en daarmee gebruik het woord "artiest" in ruime zin. Er passeerde de laatste 3 jaar veel de revue dat gewoon slecht was, en de uitvaarteditie beloofde weinig goeds. Dronkemansabsurditeit en geile bierkaartendichters, vooral. Nu, elke weekavond waar een evenement dat hoofdzakelijk bestaat uit poëzie georganiseerd wordt dat meer publiek heeft dan dichters, is eigenlijk al een succes. Maar ik vond het vooral confronterend om te zien en te voelen en te horen hoe laag de horizon gevallen is. Je kan het snobistisch noemen dat ik niet kan lachen om de zoveelste flauwe trouvaille of dat ik geen vrolijkheid kan vinden in mensen die zich ondanks alles toch lijken te vermaken. Je kan je ook terecht afvragen of ik het mezelf niet onmogelijk maak. Het antwoord op beide vragen is wellicht ja, maar dat maakt de pijn er niet minder werkelijk om.

Ik vermijd ei zo na een botsing met een elektrische bakfiets die gepiloteerd wordt door een dame met stevige kuiten en een oplichtende fietshelm, maar ik rij zelf te snel om nog "sorry" te kunnen zeggen. Een christendemocratische pleger van belegen cursiefjes zou hier vast één of andere onnozele metafoor in zien. Maar alsjeblieft niet vandaag en val er me niet mee lastig. Weer het uit mijn tijdlijnen op sociale media, waar onkritische mensen al snel iemand die een zin in een goede plooi weet te leggen op het schild hijsen als een poëet. Niet nu, waar we op erg korte tijd Arno zijn verloren, Henny Vrienten en Jeroen Brouwers. Dan vind ik meer plezier in mijn dagjob, waar ik bekvecht met klanten over reële marketingcijfers, van gedachten kan wisselen over sociale media-campagnes met keien in het vak en tussendoor echt belang stel in de levens van mijn collega's. Het is evenzeer bullshit als literatuur bullshit is, maar ik hoef tenminste niet te kampen met bullshitters die doen alsof ze iets doen dat cool en relevant is, en in hun eigen bullshit zijn ze tenminste goed.

Om de hoek van mijn straat staat buiten aan zijn deur een gremlin-achtig oud mannetje die daar vaak staat zonder aanwijsbare reden. Soms spreekt hij voorbijgangers aan - vriendelijk, sociaal. Ik denk dat hij eenzaam is. Ik rij hem voorbij. Ook hier zijn de metaforen voor zelfingenomen opiniemakers plukrijp. Ik kijk weer naar de wolken en rem vlak voor m'n eigen deur. Ik adem diep uit. De keuze om weg te gaan en zelfs niet te wachten tot de pauze van het podium, terwijl van de benedenverdieping in het café nog storend regulier barlawaai kwam, was de juiste. Ik had het al gevoeld toen ik op m'n lip stond te bijten en me ergerde aan de onderpersoonde toog, de blikken van sommige half-bekenden die zich wellicht afvroegen waarvan ze me kenden (ik co-presenteerde de voorlaatste editie in een badjas en een zilveren pyjama, bitch) en het gestuntel van vreemd sinister aanvoelende Scandinavische toeristen met veel te goed zittend haar. Maar ik voel me tegelijk toch als een landverrader. Wat had die man die links van me zat uiteindelijk misdaan? Hij wilde enkel sociaal zijn. En rechts van me had de afzwaaiende organisator er enorm veel schik in. Wat zie ik die man graag. Ik wou dat ik meer kon zijn zoals hem en zijn donker-heldere Noord-Brabantse klei. Maar ik ben ik.

Discreet rol ik de fiets binnen door de inkomhal. Ik vermijd mijn damoclesiaanse brievenbus door de andere kant op te kijken, in de spiegel. Er kijkt me een vermoeid, licht vertrokken gezicht aan, geaccentueerd door het zwarte behangpapier met bloemenpatronen, waardoor de inkomhal van het gebouw me altijd doet denken aan een bordeel. Tenslotte zijn huisbazen ook een soort pooiers, dus zo raar is het niet. In de lift moet ik ten langen leste toch nog lachen om en met mezelf. Voor al mijn nutteloos gemopper over hypocrisie, slechte kunst en het genoegen dat men er mee lijkt te nemen, kijk ik als een kind in de Sinterklaasperiode uit naar de tweede halve finale van het Eurovisiesongfestival morgen. Ik weet best wel hoe slecht ik kan zijn.