Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 30 april 2018

Anton in Malta - Dag -1 en 1

Dit is het eerste deel van mijn reisverslag van 6-daagse reis naar Malta. Wil je nog reisverslagen lezen? Check dan zeker mijn neerslag van een week Dublin, een weekend Parijs, een week Chicago en 11 dagen Noorwegen!

Subsidieslurpen en drinken bij de tsjeven

Vooraleer ik beroep doe op de goede oude traditie van reisverslagen, moet ik twee kleine items meegeven voor la petite histoire: het eerste is dat mijn reiscompagnon naar Malta ook Anton heet, en dat ik hem dus consequent bij zijn achternaam zal noemen. Ik ben Anton Voloshin en hij is Anton Jeltsin. Het tweede feit is dat het een haar gescheeld had of de hele reis was niet doorgegaan. Ik was namelijk mijn identiteitskaart kwijt en had daarbij geen grote haast gehad om die te laten vervangen aangezien ik er (verkeerdelijk) van uitging dat je Schengen-landen kan bezoeken zonder identiteitskaart. Een vriendelijke Gentse ambtenaar en een zaterdagochtendrit naar Brussel later was dit euvel gelukkig verholpen, waardoor we maandagochtend 30 april toch konden beginnen aan de reis naar Malta.

“En waarom Malta?” vroegen mensen me wel eens in de aanloop er naartoe. In de eerste plaats omdat het eens wat anders is dan de gebruikelijke Balearen, Zuid-Italië of ruïnes in Griekenland. In de tweede plaats omdat bijna alle Maltezen op zijn minst een mondje Engels spreken, wat de zaken aanzienlijk bespoedigt ter plekke. Tenslotte is het ook een land(je) met een erg rijke geschiedenis. De Carthagers, de Romeinen, de Arabieren, de Normandiërs en de Britten hebben er allemaal gezeten – een beetje de who’s who van de gereputeerde oude rijken, zeg maar. Daar komt bij dat Malta een linguïstisch buitenbeentje is in Europa. Maltees is de enige Europese taal met Semitische wortels, en is dus verwant aan Arabisch en Hebreeuws. Het is ook de enige Semitische taal die met Latijns schrift wordt geschreven.

Tegen 6:45 onder een grijze hemel treffen Jeltsin en ik elkaar in de hallen van Gent-Sint-Pieters. Op de trein dutten we, en in Zaventem gaan we vlot door de check-in van Air Malta, waar exact twee man en een paardenkop staat te wachten. Eens op het vliegtuig slaap ik nog wat. Ik droom dat ik zelf vlieg, en wel aan hele hoge snelheden, als een ongeleid projectiel. Jeltsin zit wat te lezen in academische lectuur. Tegen de middag landt het vliegtuig in Luqa, de luchthaven van Malta, en daar gooi ik maar onmiddellijk een klets aardrijkskunde bij voor de lezer: Malta omvat drie grote eilanden en een reeks onbewoonde kleine rotsjes. De drie grote eilanden zijn Malta zelf, Gozo en Comino. Op Comino woont bijna niemand. Malta-het-eiland is ongeveer even groot als de provincies Vlaams en Waals Brabant samen, terwijl Gozo ongeveer de oppervlakte heeft van de Kempen.

Vanuit Luqa vertrekken we met een huurauto richting Senglea, één van de ‘Three Cities’, drie landtongen die loodrecht onder de haven van Malta en de hoofdstad Valletta liggen. Malta rijdt links, dankzij de Britten, die de archipel bestierden van 1814  tot 1964. Aangezien Jeltsin geen rijbewijs heeft, vormt hij een heel goede copiloot. Hij chillt en helpt mee de GPS lezen in plaats van in paniek te schieten bij de minste onverwachte beweging op en rond de weg, en daar zijn er dan ook heel wat van. Maltezen rijden als Italianen. Verkeersregels gelden als goedbedoeld advies, niet als de wet. En al snel dreigt het helemaal scheef te lopen. In de buurt van het huisje dat we huren, schraapt de linkerspiegel van onze wagen tegen een stilstaande verhuistruck, die onmiddellijk de achtervolging inzet en ons blokkeert op een kerkpleintje (waarvan je er op Malta naar schatting één miljard hebt) om verhaal te halen. Pogingen tot ouderwetse omkoperij lukken niet, de chauffeur haalt de politie erbij. Hij is echter niet bijzonder kwaad (hij zet zelfs verkeerskegels uit voor ons zodat we straks een parkeerplaatsje hebben aan de kerk), en ook de flikken die komen opdagen nemen alles rustig in zich op, doen het nodige papierwerk en sturen ons terug op weg. Geen afperserij van toeristen dus.

Eens de flikken weg zijn, staan we voor een nieuw probleem: het adres van ons huisje klopt niet. Ten eerste is het adres in het Engels en zijn in Senglea (L-Isla in het Maltees) alle straatnamen in het Maltees. Ten tweede kloppen de huisnummers langs geen kanten. Een oudere dame bij wie we ons licht opsteken op straat, waar het intussen erg heet geworden is, weet ons te zeggen dat de huisnummers onlangs veranderd zijn en dat de straat die we zoeken niet loopt volgens even-oneven-nummers, maar opeenvolgende nummers heeft tot het eind en dan aan de andere kant verder loopt, een beetje als een boustrofedon dus. Maar dan op Malta. En terwijl het zweet mijns aanschijns intussen al druppels maakt op de afgesleten, sjofele voetpaadjes. Uiteindelijk vinden we ons huis, een verbouwde woning in wat eigenlijk de hoofdstraat van Senglea is. Dat is een ruim begrip: hoewel Senglea dicht opeengepakte, hoge huizen heeft, meestal in een charmante Mediterrane stijl, is het in essentie meer een dorp dan een stad. Rommelige kruideniertjes en andere kleinhandelaars wisselen elkaar af, en vele oude herenhuizen herbergen vandaag meerdere woningen. 

We slaan Maltezers in (want uiteraard), voorraad voor als op 1 mei alles dicht zou zijn, en in mijn overmoed koop ik een gigantische pot olijven die er zeer appetijtelijk uitziet. De mensen in de winkeltjes zijn vriendelijk en behulpzaam, en duidelijk nog niet van de gehaaide soort die je elders aantreft waar er toerisme is. Al bij al is onze eerste indruk dat Malta wel gewoon is aan toeristen, maar dat het geen hotspot is waar je om de vijf meter door straatventers wordt lastiggevallen, laat staan dat het er bulkt van de souvenirwinkels die uitpuilen van overgeprijsde waar van lage kwaliteit.

Ons huisje is vrij geriefelijk, ook al ruikt het er een beetje bedompt. Jeltsin neemt de slaapkamer op het eerste verdiep, en ik neem mijn intrek in de slaapkamer van het souterrain, een soort klamme grot met twee smalle bedden, standbeeldjes en sta-ventilators. Daarna gaan we op goed geluk een Cisk drinken aan het water. Cisk is het Maltese equivalent van Jupiler en smaakt een beetje naar de Spaanse San Miguel-pils. Al bij al geen slecht biertje, zeker niet bij warm weer. Opnieuw treft het me hoe losjes Maltezen zijn: de uitbater van het waterterrasje vraagt niet direct naar geld na de bestelling. Integendeel, hij trekt zich terug aan zijn eigen tafeltje om te keuvelen met een vriend en verdwijnt daarna zelfs. We zouden net zo goed kunnen tafelschuimen. Het zegt iets over het vertrouwen dat men hier nog heeft in de medemens, en dat voelt prettig.

Een wandeling leert ons verder dat er serieuze bouwwerken gaande zijn aan de andere waterkant (Senglea heeft ruwweg de vorm van een vinger, het terrasje was aan de oostkant, de bouwwerf aan de westkant), en geen kleine. Gigantische kranen en enorme vrachtschepen tonen de logistieke ambitie van Malta, dat altijd zijn geld heeft verdiend aan de scheepvaartindustrie. Het andere fortuin van Malta was uiteraard militair: het eiland is van nature gebouwd als een fort, met zo goed als nergens platte stranden en bijna overal steile kliffen. Bovendien heeft het een diepzeehaven, wat het sinds de tijd dat de Johannieters – een soort Tempeliers – er hun uitvalsbasis van maakten in de 16de eeuw een strategisch erg gunstige positie opleverde. De Ottomanen, Italianen en de Duisters beten er allemaal hun tanden op kapot. Dat maakt deel uit van de trots van het land, en dat voel je overal. Je ziet vaak vlaggen, Maltese kruizen en monumenten voor deze of gene generaal die de zoveelste bestorming van de eilanden wist af te slaan.

Eerst springen we binnen bij de apotheek aan de overkant van de straat, waar we zonnebrandcrème inslaan en ik deodorant en haargel koop. “How strong would you like it?” vraagt de apothekeres, een knappe vrouw met gitzwart haar. “Not super-strong, my hair doesn’t need to look like iron,” zeg ik. In de winkel helpt een meisje met blauwe ogen en donkerblond haar. Britse roots of zeldzame witte raaf onder de Maltezen? ’s Avonds eten we weer aan de waterkant, in de buurt van waar we onze Cisk dronken, en ik probeer de populaire Maltese frisdrank Kinnie, die een beetje smaakt als Dr. Pepper. Het eten is erg lekker en zeer betaalbaar: €21 voor een filet pur met smakelijke champignonsaus. Voorafgaand heb ik me laten verleiden tot een typische Maltese vissoep met bonen en rijst. Opnieuw erg lekker en heel divers qua smakenpalet en textuur.

Daarna wandelen Jeltsin en ik verder langs het water. Er is veel volk op straat, en al snel blijkt waarom. Aan de overkant van het water, in Valletta, is er een optreden gaande van coverbands. Donna Summer, Pink Floyd, Coldplay, Boney M en tal van andere trouwfeesten-dj-klassiekers passeren de revue. Tegen dat we hoog op de oude wallen van Senglea staan, barst er een enorm vuurwerk los over het water. Kosten noch moeite blijken gespaard. Het spektakel duur ongeveer drie kwartier en de kleuren, knallen en patronen zijn indrukwekkend. “Daar gaat de EU-subsidie in rook op,” merk ik op tegen Jeltsin. We beelden ons in dat Malta aan een commissie zure eurocraten lege handen toont en schokschoudert als hen gevraagd wordt wat ze met al dat EU-geld gedaan hebben.

Jeltsin en ik besluiten nog ergens een afzakkertje te gaan drinken. De bar van de socialisten enkele huizen verderop van waar we slapen heeft de deuren al gesloten. Misschien om morgen goed wakker te zijn voor 1 mei. De katholieke bar (‘The Queen’s Own’) is nog open. We krijgen er elk een vodka-cola aan €1,5 per glaasje. De lokale stamgasten zijn al even uitgewoond als het café zelf en slaan niet veel acht op de twee blekerds die aan de bar zitten. Aan de overkant, op het dorpsplein, staat een telefooncabine waar je ook wifi kan krijgen, en lonkt de gesloten winkel ‘Surprise Market’ naar ons. Maar dat is voor morgen. De eerste dag Malta bleek er één in stijgende lijn, en we zijn nieuwsgierig naar wat de rest van het land te bieden heeft. 

Verder naar deel twee.

vrijdag 20 april 2018

Het discours langs het kanaal

Meditatie is goed voor mij, of mindfulness, als je het zo wil noemen, als je schrik hebt om over te komen als iemand die indigo aura's kan waarnemen en bomen hoort praten. Mijn mediatie gebeurt best 's avonds laat, op wandelingen waar ik niemand tegenkom. Ik wandel bewust traag langs de Brugse Vaart. Op regelmatige afstand schommelen de oranje reflecties van de straatlampen aan de overkant in het donkere water. Geen maan en geen wolken om boven elkaar over de rivier te schuiven, noch een boot op de rivier onder de wolken en maan. Alleen bewegingsloos riet en slanke waterkantstruiken. Hier en daar een v-vormig vorenspoor van een avondlijke eend, net als ik meditatief drijvend naar het imaginaire noorden.

Het hoofd koelt af en wordt langzamer leger om terug helderheid te kunnen vinden. Datzelfde hoofd zit vervat in de schaduw die mijn stappen voorafgaat op het fietspad. Ik denk aan het circus dat gisteren vertrok uit m'n buurt - een echt circus, zo'n anachronistisch geval met een rood- en geelgestreepte grote tent, wilde dieren en heel veel kleuters. De kleuters waren de bezoekers, natuurlijk, voor de goede verstaander. Toch is het nog maar 60 jaar geleden dat we het tentoonstellen van mensen ter vermaak van de massa achter ons hebben gelaten. Expo '58 in Brussel: uitgelaten Belgen gooiden bananen naar Congolezen in een nagemaakt Congolees dorp. Het is bijna ondenkbaar dat dit gebeurde in het jaar waar mijn eigen vader werd geboren.

"Maar Anton," zullen sommige mensen zeggen, "waarom dat witte schuldgevoel? Wij hebben die mensen toch niet tentoon gesteld?" Dat is juist, maar daarmee gaan we vlot voorbij aan het feit dat onze welvaart geaccumuleerd is door onder andere ongeveer 75 jaar lang een stuk van Afrika uit te buiten en dat wij daar indirect nog steeds van kunnen genieten. En zelfs vandaag is het voor bepaalde segmenten in de maatschappij te veel gevraagd om iemand met een andere kleur of een andere kledingstijl te zien als medemens in plaats van een wandelend stereotype.

Een auto rijdt langs, een "éénoog", met één koplamp die veel feller schijnt dan de andere. Autolampen staan vaak te fel, vind ik. Ik kijk dan maar naar boven en zie de sterren. Als kind kon ik eindeloos vanuit m'n bed door de open gordijnen 's nachts naar de sterrenhemel staren en me afvragen wat er gebeurde om al die verre, verre hemellichamen. Deel kunnen zijn van zoiets enorms en uitgebreids gaf me een gevoel van diepe voldoening en rust, je zou het zelfd een kinderlijke vorm van transcendentie kunnen noemen. Hetzelfde dat ik innerlijk ervaar bij muziek die de snaren van mijn geest weet te bespelen, of met traag oscillerende continue baslijnen een bad geeft om in weg te zakken, een woordeloos gesprek dat vanbinnen plaatsvindt.

Ik blijf even staan en tuur naar de overkant, waar de N9 als een goede oude chaussée nog loopt tot in Eeklo, na een lange reis vanuit Brussel. Ik weet dat omdat een dierbare Brusselse op een steenworp woonde van de Gentsesteenweg, het begin van de N9 in Brussel. Zo leek het alsof er op een bizarre manier, als draden tussen twee lege groentenblikken, toch een directe lijn was tussen ons in. Er is weinig verkeer op de N9, nu. Baanrestaurants en supermarkten zijn dicht, en daar voorbij doemen de contouren op van moderne woonblokken. Ik herinner me nachtmerries als kind, waar ik me 's nachts alleen bevond op uitgestrekte weides en meersen, zo plat als een pannenkoek, met slechts in de verte de skeletale silhouetten van winterse populieren die nauwelijks afgetekend waren in de aardedonkere nacht. Het nadeel van een donker bos 's nachts is dat je kan verrast worden door onverhoeds gevaar. Het nadeel van een open vlakte is erger: je bent je elke seconde bewust van het noodlot dat nadert en je weet dat je nergens heen kan.

Naar analogie met mijn jongensnachtmerries is slecht nieuws het slechtste als het zich al lang aangediend heeft. Een verrassing brengt tenminste een onmiddellijke reactie in het geweer. Zoals toen Donald Trump verkozen werd, en ik een dag later al dacht, rokend aan de poorten van mijn toenmalige werkgever: "mijn overgrootouders hebben veel erger overleefd, en als zij dat konden, dan kan ik dat ook." Moed is een moment. Maar moed kan afbrokkelen door gestage belaging. En al te vaak lijken het waarheden zelf die onder vuur liggen. Taal wordt mismeesterd door de machtigen van de wereld om wol over ieders ogen te trekken. Russische spin die met de dag absurder wordt. De zogezegde pipi-tapes van Trump. De meeslepende toespraken van Macron, die snel hol aanvoelen.

Ik wandel, alweer als enige wandelaar een zijstraat in met discrete villa's die allemaal voortuinen hebben. Even sta ik stil bij een huis dat met de zijgevel naar de straat gewend staat en waar op de bovenverdieping een gordijnloos venster openstaat. In de kamer - zo te zien de kamer van een jongere of een student - is het licht aan maar er is geen geluid noch beweging. Ik kijk terug naar de sterren en dan terug naar het huis, en hoop dat iedereen er zich goed voelt, zich geliefd weet. In één woord thuis is. "Een dak boven je hoofd" wordt vaak gedachteloos opgelijst als één van de menselijke basisbehoeften, maar het is meer dan enkel een plek te hebben uit te regen. Het huis is waar het zelf zichzelf kan voelen. Waar soms de muren op ons af komen, of ze even goed kunnen dienen om wat daarbuiten op ons loert te weren.

Intussen ben ik terug in m'n eigen straat, maar ik wandel aan de overkant. Stilletjes hebben er zich al kermiswagens geparkeerd. De kermis is hier de opvolger van het circus. In het midden van de wei is er nog een lege plek voor waar de paardenmolen moet komen, goddank zonder echte paarden of pony's. Paarden zijn curieuze dieren. Zoals een vriendin ooit zei toen ik zei dat ik in het daten vrouwen die te veel met paarden bezig zijn vermijd: "tja, dat is het met paarden hé, ofwel doet het je niets, ofwel ben je compleet geobsedeerd". Ook de botsauto's (vroeger in mijn dorp "boksauto's" genoemd, wat dichter tegen de feiten zat) zijn er nog niet.

Een vroegere vriend gebruikte vaak het woord "discours". Als historicus hoorde dat bij één van zijn beroepsmisvormingen. Ik wist aanvankelijk ook niet erg goed wat er mee bedoeld werd, maar naderhand ging het mij dagen. En het is jammer dat we in het herkennen van terugkerende discursieve elementen in het alledaagse niet beter zijn. Cultuurpessimisten laken soms dat we de voeling kwijt zijn met de grote verhalen die een dak van het denken konden bieden aan een hele maatschappij, maar mij lijkt dat een te rooskleurige visie. De mensen wisten van niet beter en wie er anders over dacht eindigde op de brandstapel. Bovendien waren er toen al mensen voor wie in het grote verhaal geen plaats was ingeruimd. Op de meeste vlakken doen we het beter dan toen. Maar vooruitgang betekent vooral ook beseffen wat voor gigantische berg we nog te beklimmen hebben.

Aan de poorten van mijn basiskamp dampt er iets als rust van me af. De gedachten lijken er zich bij neergelegd te hebben dat het niet grootser gaat worden dan dit. Toch niet nu.