Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 23 mei 2013

Accusatief

Omdat ik de enige mens lijk die nu buiten staat tussen de windstille planten van het park en de zon net van achter een bult wolken gekomen is, voel ik me net een zonnewijzer. Hoe laat is het? Tijd om je leven te beteren. Dat zei mijn overgrootmoeder naar verluidt altijd. Ik vraag me af of die vaak gelachen heeft en draai een pirouette, want geen mens die het ziet. De zolen van m'n laarzen kraken in het stof en de al dorre bloesems. Bij de volgende tel is de zon weer verdwenen en is de indruk van de stille, marmeren vooruitgang van Romeinse uren ook opgelost. Alles verandert, behalve verandering.

Ik wandel het pad terug op dat me naar m'n werk zal voeren en laat in een daartoe niet bestemd rooster de peuk van een sigaret achter, de dubbele getuige van mijn onvolmaaktheid. Zoek er maar geen romantisering achter, want dat doe ik ook niet. Met het pad dat zich door een vierkante tunnel slingert, komt ook de hoofdweg in zicht, waar tussen het groen op elk moment van de dag eurocraten en bestelwagens laveren. Ik zie ook vaak zwarte mannen in onberispelijke pakken, onderweg naar de nabijgelegen ambassade van Nigeria. Ze komen me nooit spammail geven, maar vragen soms wel erg vriendelijk of ze al vlakbij hun ambassade zijn. Het moet hier verwarrend zijn voor hen, in Brussel. Wat een bizarre stad ook. Ik had een tijd terug een collega uit Engeland die voor zijn komst naar België besloten had om zich de taal eigen te maken. Hij keek op een kaart en zag dat Brussel in Vlaanderen lag, dus leerde hij een beetje Nederlands. Hij werd de zoveelste Engelsman die door de geslepen francofonie gevloerd werd.

Vandaag leerde ik ook dat men me op het vijfde verdiep wel eens 'die blonde Vlaming van het zevende' noemt, en ik weet niet wat ik daarvan moet denken. Buiten als ik zelf in het buitenland was, heeft men nog nooit naar mij verwezen aan de hand van mijn etnie of een of ander fysiek kenmerk. Of het moet al geleden zijn van toen ik vijftien was en bleek in een speedo langs de rand van het zwembad trippelde om niet uit de glijden. Dat berkenlichaam heb ik gelukkig niet meer, en ook de tijd van de speedo's is al voorbij. Ik staar nog even in de hemel voor ik de deuren openzwaai van de inkomhal. Het valt me nu plots binnen dat er vorig jaar wel iemand naar mij verwees aan de hand van m'n etnie: een zwerfster die ik niet te woord wilde staan maar uit m'n krachtig "non!" blijkbaar kon opmaken dat ik een "sale flamand" was. Bevreemdend.

Wij Vlamingen, wij jongleren alle dagen met dat Engels alsof het niets is, en intussen moeten Franstaligen, Turken en Marokkanen maar allemaal piekfijn Nederlands leren. Alsof we er zelf zo goed in zijn. Integendeel, die modderige bastaard van het Verkavelingsvlaams omarmen is meer dan ooit de taalkundige barak tussen de lintbebouwing, die dan wel lelijk mag zijn, maar het is verdomme wel onze barak en wie er kritiek op heeft, dat is een elitaire lul. Welnu, ik kom van een plek waar we zulke barakken van golfplaten hadden, en ben gepokt en gemazeld in de potgrond van een lokaal dialect, dus ken genoeg de voordelen van een standaardtaal om die ook te gaan gebruiken. Op m'n eigen manier. Natuurlijk, ook ik ontsnap niet aan de doe-het-zelf-mentaliteit van Rudi, Nancy en Freddy.

In de lift loop ik een delegatie projectmanagers tegen het lijf. Eén van hen lijkt op een versie van Liv Tyler die niet mis zou staan in een burlesque show, maar ik staar niet. Er wordt al zo veel gestaard in deze wereld - zonder dat er echt gekeken wordt. Het staren is misschien wel één van de ultieme uitdrukkingen van eindeloos egoïsme. Je louter iets toe-eigenen door er naar te staan gapen. Het geluid dat er bij hoort is een dikke steen die met een gulzige plons in een vijver valt en ringen maakt van ongenoegen. De delegatie projectmanagers stapt uit en we wensen elkaar een bon après midi en également. Er werken wel andere Nederlandstaligen hier, maar je weet nooit op het zicht wie wat spreekt. Een collega beweerde ooit dat je 't kon zien aan de kleren. Franstaligen zouden zich conservatiever kleden. Niet dat Vlamingen aan veel mode-experimenten zijn. Kop en kraag onder het maaiveld, graag. Voor een nationalist is dat de uiting van een gekrenkte volksziel die de herinnering aan onderdrukking in zijn cultureel DNA meedraagt, voor iemand als ik is het een reactionaire kramp die anderen moet tegenhouden van boven dat maaiveld uit te stijgen.

Op het zevende stapt de blonde Vlaming uit. Er sleept iets in m'n tred. Er hangen molenstenen rond mijn generatie. In de media is periodiek een steekspel tussen boomers en millennials, maar nuance is in dat debat niet welkom. Er zijn genoeg boomers die beseffen dat hun generatiegenoten het grandioos verknald hebben, maar er zijn evenveel millennials die zich ertoe hebben laten verleiden de verzorgingsstaat en onze verworven rechten te beschouwen als iets dat we moeten opofferen in naam van de welvaart. Wiens welvaart? Zullen de banken beter bestuurd worden als we ons langer uitputten voor hetzelfde loon? Zal nationalistische kortzichtigheid ophouden met bestaan als we die index loslaten? Of krijgen we allemaal gelijk een paar achterpoortjes toebedeeld in de belastingen, met schijnvennootschappen op Tahiti en in de Westhoek?

Ik zink neer in m'n bureaustoel, de troon mijner productiviteit. Beschuldigen, daar zijn we allemaal goed in. Publiek toegeven dat we verkeerd zijn, dat ligt lastiger. Je kan er boos over zijn dat een oliebedrijf de verantwoordelijkheid voor een milieucatastrofe vlot van de hand wijst of dat een oude politicus met losse handjes vindt dat hij tegen onthullingen over ongewenst gedrag recht heeft op een schadevergoeding van bijna één miljoen euro, maar het is een rode draad door de hele wereld, van Kamtsjatka tot Timboektoe. We kiezen de weg van de minste weerstand voor het ego, ook al leidt die recht tot in het hart van Absurdistan. Wel, ik heb in elk geval nooit genomen wat me niet gegeven werd. Ook dat is een beschuldiging en ook dat is makkelijk voor mij om te zeggen. Misschien kan ik beter maar eens écht stoppen met roken in plaats van zonnewijzertje te spelen in een Brussels park.

donderdag 2 mei 2013

Mayday

Is het dat ik vannacht elk uur heb zien passeren op de display van de wekkerradio? Is het de grauwheid van een doordeweekse donderdagochtend in wat een mooie lente had moeten zijn? Of is het de nasmaak van een lang weekend dat gestolen voelde, uitgehakt uit de rotsen van een strakke weekplanning? Wie zal het zeggen. Al wat ik werkelijk weet, is dat ik het liefste in een zetel zou hangen, de ogen zou sluiten en zou doen alsof de rest van de wereld niet bestaat.

De krant bracht nieuws dat uit een wereld kwam waar rede en redelijkheid moeite hebben om te overleven. Sabam heeft zichzelf nog eens overtroffen in cartooneske boosaardigheid door geld te eisen van internetproviders. Hebben die mensen geen PR-medewerkers die daarbij stilstaan en beseffen dat hun organisatie nu al bekend staat als een maffia? In Amerika zijn er CEO's die tot duizend keer meer geld binnenhalen dan de slechtst betaalde arbeiders van hun bedrijf. Ook dat hou je niet voor mogelijk, maar geen politicus die er wat aan wil doen. Intussen hebben de kredietbeoordelingsbureaus, meesters in de economische vogelpiek, nog maar 'ns een land gekelderd. Ik zou er satire over willen schrijven, maar wat voor zin heeft het om dat te gaan satiriseren als de realiteit zelf aan 200 kilometer per uur een ravijn in aan het storten is.

In de metro zit ik nog wat verder te lezen in Boons historische roman over Jan de Lichte, die zich afspeelt in een straatarm Vlaanderen onder de Oostenrijkers, een episode in onze geschiedenis die we liefst overslaan, tenzij het is om ze op te sommen in een lange lijst van vreemde mogendheden die ons slachtoffercomplex gevoed hebben. Wat opvalt is het homo homini lupus. Het is van alle tijden. Een rechtsstaat vormt de broze barrière die allicht velen ervan weerhoudt het monster in zichzelf de vrije hand te laten, maar zelfs nu vinden de wurgslangen en kwakzalvers die ons ervan proberen te overtuigen dat we harder moeten werken en meer moeten besparen, manieren om die staat naar hun hand te zetten.

Het lijkt soms zo zinloos, denk ik, terwijl ik een plaats zoek in de tram en een paar jongeren gadesla die binnen enkele jaren in een wereld losgelaten worden waar er voor een te groot deel van hen geen werk zal zijn. Waarom zou ik me inspannen om beter te leven en de zaken anders aan te pakken, als alles om me heen naar beneden schuift als een lawine in slow motion? Hoe zit het met de imperatief dat we het beste uit onszelf moeten halen als je ziet dat zo veel mensen er in slagen met middelmatigheid op te rijzen tot het firmament van de roem en het respect? Neem nu dat legioen opiniemakers en columnisten: de uitzondering niet te na gesproken, vraag ik me af wat hun meningen het de moeite waard maakt om gelezen te worden. Vinden mensen hen echt interessant? Zo ja, is dat bij gebrek aan beter? Doorgaans hebben ze weinig meer te zeggen dan wat bijeengeraapte, halfbakken ideeën en ongeestige observaties.

Het schijnt dat er in de wereld nog nooit zo weinig extreme armoede en honger geweest is als nu. Er zouden ook andere indicaties zijn dat dit best een mooie tijd is om in te leven. Dat zal wel zo zijn. Het is niet alsof dat de kwesties die ons langs alle kanten belagen, doet verdwijnen. Men wil perspectief bieden, maar eerlijk, de fucking pot op met je perspectief, we worden al zo vaak verondersteld de dingen te relativeren dat het gewoon een ander codewoord is om ervoor te zorgen dat we 's avonds voor tv blijven zitten en ons tevreden te stellen met wat we kunnen krijgen. Voor de nodige duiding en nuance sta ik zelf wel in.

Er zit nog vechtlust in me, op de bodem van de uitgebrande vuurkuil. De vraag is alleen of het soms geen strijd is tegen de bierkaai, want het is uiteindelijk ook een veldslag tegen mezelf. Indien we zouden geloven dat alle problemen zich buiten ons bevinden, vergissen we ons deerlijk. We zijn elk evenveel deel van het probleem als deel van een oplossing. Ik stap de lift in en trek m'n kostuumjasje recht. Laten we vandaag vooral niet te veel relativeren, denk ik. Laten we niet getemperd worden door aanmatigende beleefdheden van de rubbersmoelen van deze wereld. Soms mag dat, eens kwaad en verloren zijn.