Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

woensdag 30 oktober 2019

De Vooruit door de achterruit

Enkele keren per jaar ben ik in Kunstencentrum Vooruit, kortweg "de Vooruit" en vroeger "Feestlokaal van Vooruit", één van de twee Gentse kathedralen van het socialisme. Het gebouw is meer dan 100 jaar oud maar haar huidige bestemming is even oud als ik. Het is voor mij een plek als de Veldstraat, de Korenmarkt of Gent-Sint-Pieters: een onvervreemdbaar deel van de levende stad, beladen met vele herinneringen, maar nu ook geen plaats waar ik valse gevoelens van romantiek voor koester. Misschien zou dat anders zijn mocht het gebouw ooit tegen de vlakte gaan.

De eerste keer dat ik er kwam was na een cinemabezoek met een vriend. Zijn vader kwam ons oppikken en wilde nog iets gaan drinken met ons. Ik geloof dat ik toen een jaar of 16 moet geweest zijn. De cafézaal maakte op mij een indruk van een uit zijn krachten gegroeide, wat oubollige kantine met goedkoop meubilair en aftandse vloertegeltjes. Die sjofelheid heeft het Vooruit-café lang behouden tot voor enkele jaren. De tegeltjes zijn er nog altijd, maar het meubilair is robuuster en diverser geworden, de belichting gezelliger en het publiek beter gekleed. De gemiddelde reactionair zou het hier haten: het zit vol hipsters, mensen op laptops, mensen van vreemde herkomst, holebi's en ranke figuren met bestudeerd nonchalante kapsels. Ik hoorde van een vriendin die aanwezig was geweest op een Gents verkiezingsdebat tijdens de laatste verkiezingen overigens dat als een rechts politicus het woord nam, dat die uitgejouwd werd.

Dat is niet erg netjes, om niet te zeggen kinderachtig. Maar ik koester tegelijk de obstinate linksheid van mijn thuis- en geboortestad. Die betekent niet dat ik denk in een bakfietsen, yoga- en Steinerschool-utopia te leven. Maar in deze bubbel hoeven we tenminste niet te doen alsof we de laatste ordonnanties van de God-Keizer uit Antwerpen serieus moeten nemen, laat staan dat we erbij moeten staan als bange schoolkinderen als zijn luitenants weer eens stevig met de matrak staan te meppen op al wie de vermetelheid heeft om niet mee te stappen in hun kabouterdans voor het kapitaal en de racist in de straat.

Ik zit aan de hoek van een grote bruine tafel die bezaaid ligt met tijdschriften (stichtelijk en volksverheffend) en ik kijk rond. Een half leven geleden kon ik één van de studenten geweest zijn die hier nu met vrienden zit en ik vind het een aangenaam idee dat die studentenlevens generatie op generatie door blijven gaan. Ze lijken me niet extreem anders als de student die ik zelf ooit was. Het kost me moeite om niet op die tijd terug te kijken door een roze bril. Die eerste ongecompliceerde relaties! Het gebrek aan zware lasten! Elke avond feest! Het is maar een mentaal foto-album, een 'best of', want ik herinner me ook gebroken harten, psychisch leed en verloren avonden boven saaie syllabussen en boeken. Het enige wat wel klopt, is dat ik toen veel meer tijd had om vriendschappen te kweken en te onderhouden.

Intussen is mijn afspraak gearriveerd. Ik zit hier namelijk voor mijn bijberoep en heb afgesproken met een klant. We zijn van dezelfde oogst, ongeveer, en ze is een prettig intense vrouw met een aanstekelijke nieuwsgierigheid waarvan er meer zouden moeten zijn. Deze zomer maakte ik een presentatie voor haar KMO. De KMO is intussen niet meer onder de levenden, maar dat wilde ze persoonlijk meedelen. Ik heb sympathie voor de situatie, want het kan elke ondernemer overkomen, ook al zijn de ideeën goed en zijn de producten en diensten kwalitatief genoeg. We spreken over de onzin van het wat-als-denken, dat je met een stijf anglicisme ook wederfeitelijk denken zou kunnen noemen, maar dat klinkt alsof het iets is dat Geert Bourgeois zou kunnen bedenken.

Soms erger ik me aan mezelf als ik weer de politieke toer op ga. Omdat die explosieve cocktail van idealen en emotie introduceren in m'n creatieve werk voelt als het tekenen van een sombere schaduw of het toevoegen van een nadrukkelijke kleurfilter. Waar is dan nog het persoonlijke, het echte artistieke? Maar misschien is het omgekeerd, en zijn creatievelingen al te vaak de eersten om onnodig en enthousiast hun hals door de strop van het apolitieke te steken. Letterlijk als onnozele halzen. Want, hoe je het ook draait of keert, we zijn hier allemaal samen en leven in dit zompige nu. L'art pour l'art is ofwel steriel en irrelevant, ofwel het product van mensen die de luxe hebben om zich te kunnen onttrekken van de veelvormige hydra van de banaliteit. En dàt is het. Je wil niet bezig zijn met die banaliteiten, zoals je belastingbrief, checken welk voedsel nu ethisch geproduceerd is, zitten luisteren naar de zoveelste beunhaas die zot is van zijn eigen glorie.

Ik drink van een grote, met water aangelengde kuip ijsthee en ik eet de vermaarde Vooruit-spaghetti. Die is niet socialistisch qua prijs, maar er zit biogehakt in. Ook gewetenrust is koopwaar. De bisschoppen die aflaten verkochten staan nu eieren aan te prijzen van kippen met "vrije uitloop". De menselijke aard verandert traag, maar, zoals Wannes Capelle dat zo goed verwoordt, "dienen tid van ton, ge moet da nie per se ne kier beleven". Ik heb wel een zwak voor dat zeer voorzichtige optimisme. Misschien maakt me dat meer een conservatief dan ik wil toegeven - een echte conservatief, iemand die stapsgewijze vooruitgang en behouden wat wel goed is verkiest boven woeste revolutie. Alleen staan we met onze rug tegen de muur, nu, en met onze smoel ook. De ruimte om kleine stapjes te zetten is zo klein geworden en wordt almaar kleiner door de genietroepen van de neoliberalen en de racisten die constant haasje-over doen met zelfverklaarde centristische struisvogels.

Genoeg nu. De ijsthee smaakt. De KMO was tevreden over mijn presentatie. Ze gooit met bloemetjes en dat apprecieer ik natuurlijk, vooral omdat er niets van afhangt. We spreken over zelfverloochening en zelfrealisatie. Moeilijke termen. Ik merk in mijn vrienden- en kennissenkring dat er weer verlangens bestaan naar grotere verhalen, naar iets consistents en consequents. Dat kan zitten in diep in- en uitademen in de betere lucht van de Ardennen, of het samenhokken onder kaarslicht en zonder verplichtingen. Voor wie genoeg geluk en talent heeft, zijn onze zelfgekozen netwerken onze nieuwe families. We spreken over taal. Taal is de ruggengraat van het mentale menselijke bestaan.

Ik zeg dat er voor mensen die kunnen schrijven niet altijd even veel respect is omdat in dit land iedereen technisch gesproken kan schrijven, net zoals ik geluid kan halen uit een gitaar en weet hoe ik die moet vasthouden, maar dat dat niet wil zeggen dat ik een gitarist ben. Een stille stem in m'n achterhoofd spreekt dit tegen. Ik zie soms ook een onterechte hoerastemming rond mensen die matig kunnen schrijven maar het gewoon goed weten te verpakken. "En het oordeel daarover is altijd subjectief," zegt de voormalige KMO-baas en toekomstige werkneemster in een nieuwe organisatie. Right on the money. Schrijfwedstrijden zijn missverkiezingen voor lelijke mensen die de gestel niet hebben voor politiek. Het merendeel van die wedstrijden is een oefening en chaos en/of corruptie, toch voor de 10% aan inzendingen die de eerste triage overleeft waar onvermijdelijk steeds een brede selectie in zit aan geschriften die bulken van de zelfingenomenheid, hopeloosheid, nietszeggendheid of idiosyncratische waanzin.

Het gesprek loopt ten einde, we moeten elk nog ergens anders heen. Buiten steek ik een sigaret aan. Groepjes opgewonden en blije studenten kruisen mijn pad en iets van hun blijheid straalt ook af op mij. In de verte staat een politiewagen en is er een volkstoeloop, maar ik kan niet zien waarom. Ik hou een groepje aan dat uit die richting komt en vraag hen of ze weten wat daar gaande is. Drie meisjes en een jongen, allemaal met grote ogen, jeugdiger dan ik mezelf herinner geweest te zijn. "Een gevecht! Iemand is uit dat café gesleurd door de flikken! Iemand wilde vechten met de flikken!" Ik bedank hen voor de informatie en zet mijn weg verder. Ik hoop dat hun avond even fijn wordt als die van mij vroeger waren en hoe dankbaar ik mocht zijn voor een degelijk gesprek zo-even. Dat het allemaal maar Vooruit moge gaan.

dinsdag 8 oktober 2019

Het dorp in de doodskist

Er zijn dingen veranderd. Maandag had ik bijna de hele dag het nare gevoel dat ik op het punt stond om te braken, maar ik braakte niet. Vroeger zou ik de truc geklaard hebben met een discrete vinger in de keel (schrap dat maar: het voelde even walgelijk als het uiteindelijke resultaat en discreet overgeven is iets als elegant in je broek pissen). Nu probeer ik dat vreemde lichaam eerder te dulden voor wat het doet. Of beter, voor wat het niet altijd juist lijkt te doen.

Twee jaar geleden liet ik vaak de afwas een paar dagen staan om ‘m pas te doen als het echt niet anders meer kon. Nu vul ik elke avond netjes de vaatwasser en zet die aan enkel als die vol zit. Is dat de geroemde “be the change you want to see”?

Er is ook zo veel niet veranderd. Gisteren spartelde ik manhaftig de dag door, maar net als het jaar voordien en de jaren dààrvoor zitten alle cenakels van de macht weer vol hufterige überlullen voor wie fatsoen vast een “interessant concept” is. Intussen stevenen we onveranderd af op de afgrond. Nu die dichter bij is dan ooit, lijkt die een stuk minder romantisch dan toen ik als kind fantaseerde over Mad Max-achtige stadsruïnes en motorbendes met lederen jassen.

Ik zit nu in de zithoek met overal gaten in de huid, het resultaat van zomermuggen en een genezing die vertraagt met ouder worden. Op een dag ben ik één en al litteken, en niet de coole soort die naadloos overgaat in een uitdagende grijns en een permanente western-stoppelbaard. Op een dag zal ik onder de grond zitten of uitgestrooid over de golven, met nog zo veel dat ik had willen doen, of beter gezegd, dat ik beter had willen doen. Zoals, bijvoorbeeld nooit beginnen met roken.

Maar ik laat niet al te veel spijt toe in dit huis. Op z’n minst sta ik niet aan de verkeerde kan van de geschiedenis.

Ja, er zijn dingen veranderd. Ik ga op avondwandeling naar het kerkpleintje dat elk half jaar heraangelegd lijkt te worden maar waarrond de kasseistraat nooit rechtgetrokken wordt. Ik rij rustiger dan jaren geleden, waar ik elke drie à vier maand nog een boete in de bus kreeg voor overdreven snelheid. Het autoverkeer is niet langer een race meer om zo snel mogelijk van punt A naar B te raken, maar iets wat ik per kilometer in me opneem met gristelijke vastheid. Aan de randen van de snelwegen die ik toen en nu nam verrijzen nieuwe bedrijfsterreinen en worden op- en afritten vermaakt terwijl snelwegrestaurants almaar moderner worden.

Ik sprak onlangs met een vriendin die zich tegelijk thuis en ontheemd voelde toen ze zich terug bevond in de cité waar ze opgegroeid was, waar zo veel hetzelfde gebleven bleek. Ik ken dat gevoel eigenlijk niet. De ontheemding is deel van het thuisgevoel hier, samen met achtergebleven geuren van toen zoals bessensap, potgrond en gewassen die lagen te rotten in de hondsdagen van de nazomer. Het dorp waar ik opgroeide lijkt nu meer op de wijk waar ik woon dan op het dorp dat het was toen ik klein was. De slager is op pensioen, het schooltje verbouwd en zelfs de huizen waar ik woonde hullen zich in ander onkruid dan toen. De kerk is er nog, maar de laatste keer dat ik in het dorp was, was die op slot, net zoals de huizen van gewone, gezond achterdochtige Vlamingen.

Mijn tred is verdacht licht deze avond. Ik kom niemand tegen buiten een eenzame fietser en wat late autobestuurders. In de dreef die ik bewandel, ging ik enkele jaren geleden vaak joggen, tot de aloude schouderontsteking vanbinnen het oude vuur weer oppookte van de constante pijn. Daarbij vraag ik me niet voor de eerste keer af waarom bijna alle pijn in mijn lichaam aan de rechterkant zit. Ook mijn rechteroor doet pijn en jeukt vanbinnen. Mijn rechtervoet knelt in de schoen en mijn rechteroog ziet minder goed dan mijn linkeroog. Van je te vaak afvragen waarom iets is wat het is, of waarom het veeleer niet is, kan je volslagen gek worden.

Eergisteren zat ik bij Ronald in zijn sjofele zetel, onder toeziend oog van zijn kat, en bekeken we een documentaire van en met Godfried Bomans uit de jaren zeuventig (dat zal hij wellicht precies zo uitgesproken hebben). Het was nog lang voordat België een federaal koninkrijk was, maar de voorafspiegeling van vele flamitudes zaten er al stevig ingebakken, waardoor ze met terugwerkende kracht vanuit het verleden des te veelzeggender werden. Zoals het Nederlandse onbegrip voor de Vlaamse taalstrijd. Of dat de Vlaamse intellectueel al bij al vrij belezen was en is, misschien vanuit een minderwaardigheidsgevoel. 

Eén van de aanmerkelijkste veranderingen was het tempo. Bomans’ reportage, uit 1971, was trage televisie waar af en toe stiltes in vielen, waar mensen rustig zaten te paffen en tijdens het gesprek zelf nog leken na te denken. Het is een cliché, maar nu kan je soms je eigen gedachten niet meer horen door het kabaal dat van alle schermen spat. Ik ben er mee schuldig aan, al is dat ook weer verminderd, net zoals m’n rotvaart met de wagen. Ik heb een betonstop in mijn meningen afgekondigd.

Ik ben weer op de terugweg, deze keer via een wijk waarvan verschillende huizen mogelijk figureren op uglybelgianhouses.be. De afschuwelijkste lintbebouwingen ’s Vlaanderens zijn één voor één aan het verdwijnen, maar van die protserige burgermanshuizen zijn we nog lang niet af. Vooruit dan maar: ik ben zelf ook zo’n huis. Alleen ben ik bang dat de nog protseriger huizen er omheen zullen gebouwd worden, zoals de betonnen sarcofaag die om de betonnen sarcofaag werd gebouwd van Tsjernobyl. Op het einde zit iedereen in het donker, in de domp, met nog slechts het gekeel en geraaskal van hufterige überlullen.

dinsdag 9 juli 2019

Antropolieten


Hoe het gaat? Redelijk goed. Alleen weet ik soms niet meer waar mijn hoofd werkelijk is. Het lijkt alsof jaar na jaar de kloof tussen de binnen- en de buitenwereld aan het toenemen is, niet enkel door het verbrokkelen van iets als een basisconsensus over dit universum, maar ook door de langzame implosie van de wil. De wil om buiten te komen en het onbekende tegemoet te gaan. De wil om nog veel aan het papier toe te vertrouwen. De wil om met mentale ijzerdraad alle disparate deeltjes van die zwerm die zich ‘zelf’ noemt, samen te binden.

En ik besef dat ik hier al eerder ben geweest, niet gek lang voor ik in 2013 crashte en geen idee had vanuit welke dieptes ik zat te roepen. Is dat nu wel beseffen dan zo veel beter. Ik zei laatst nog tegen een vriendin dat ik liever in een rolstoel zou zitten dan dement zou zijn, tot ik mezelf verbeterde en zei dat het enige wat je had aan met je volle mentale kracht in een rolstoel zitten, haarscherp inzien hoe moeilijk je situatie is.

Hoe het gaat? Ik mag niet klagen. Ik kan een olijk lijstje opmaken van de dingen die lopen zoals ze horen, zoals werk en huisdier en mezelf voeden en mijn nagels knippen. Maar waar zijn de avonden heen dat ik lang kon baden in het gezelschap van vrienden die nog niet gebonden waren aan jonge gezinnen of zich opmaakten voor de volgende citytrip, de volgende mijlpaal in hun carrière? Zijn we allemaal beginnen vertragen in een pak instant-behangerspap of hoe zit dat hier? Het is niet alsof ik veel beter ben, trouwens. Ik kijk er ook op café dikwijls al naar uit naar huis te kunnen gaan – en om wat te doen eigenlijk? Op Netflix te zitten, een bad te nemen en naar porno te kijken.

Hoe het gaat? Wel, ik breng mensen vaak aan het lachen. Vandaag ontdekte ik dat sommige Middeleeuwers diarree “dappere kak” noemden. Mijn woordtrouvailles zijn talrijker dan ooit en meer dan ooit haat ik sentimentele woordenbrij van taalvervuilers die niet verder komen dan clichés als “rijmen en dichten zonder uw gat op te lichten”, hun kwisploegje “kwistet” noemden of – het ergste van allemaal – de nood voelen om hun eigen genialiteit uit te leggen. Als je je genie moet uitleggen, ben je wellicht geen genie maar een pretentieuze flapdrol.

Hoe het gaat? Het spleen is goed en wel in leven, welig tierend in de verzen en volzinnen van mijn binnenwereld, die allengs meer gaan lijken is op een groencontainer dan op een biomassacentrale.

Onlangs stuurde mijn moeder mij een mail om me te zeggen dat ze mijn gedurige stroom humor over scatologische onderwerpen en nazi’s eigenlijk niet meer grappig vindt. Ik vraag me af wat daar het minst geloofwaardige aan is. Dat je eigen moeder je daarover mailt, of dat er ooit een dag komt dat je niet meer kan lachen met nazi’s.

Hoe het gaat? Sinds ik veel minder drink, zie ik er beter uit en heb ik meer energie. Als ik dan toch nog eens de tuit aan de lippen zet, verstuur ik ’s nachts tragische berichten of hou ik mezelf vast om door een kletterend stormweer te komen dat me altijd weer langs dezelfde jachtpaden stuurt. Als een gedoemd subatomair deeltje of een rondvliegend stuk steen in het zonnestelsel. Ziedaar de versteende mens, te traag wordend, zelfs verkrampt in zijn kramp.

Of het wel gaat? Vraag dat eens aan mijn onvermogen om die vraag ten gronde te beantwoorden. Vraag het eens aan die treurige vista’s die elke ochtend lager bij de grond lijken te hangen.

Soms zou ik ergens iemand willen aanklampen en die dooreen rammelen, vragen of die wel helemaal beseft wat voor een waanzin elke dag over ons uitgekieperd wordt. De leugens, de propaganda, de nette mensen die dat proberen te duiden maar even onmachtig zijn als een kunstcriticus die een doodgereden koe moet analyseren. Maar ook ik blijf rustig in mijn rijvak. Liever dat dan de witte jassen of de blauwe zwaailichten.

Soms lijkt het alsof mijn schedel te klein is voor al die gedachten en gevoelens die er voortdurend doorheen stromen, alsof mijn hoofd een trechter is met een veel te nauwe pisbuis. Elk moment en elke dag vervliegt er inspiratie en de 1% die ik ervan kan omzetten in letters, woorden en zinnen is al goud waard. Misschien nog niet de helft daarvan vind ik écht goud waard. Mogelijk is het niet terecht om dat te zeggen in een wereld waar veel mensen maar wat taal in het rond braken zonder enig gevoel voor kwaliteit. Maar maakt dat mijn rekening?

Het is niet omdat de overweldigende meerderheid van de mensheid niet kan dansen, dat goede dansers niet moeten blijven streven naar excellentie. En daar zit die zieke kern: moeten. In theorie moet ik niets buiten belastingen en huur betalen. Weinig mensen zouden het me kwalijk nemen als ik de pen zou opbergen en me zou wijden aan het loutere dagelijkse leven. Misschien vind ik dat nog het ergste.