Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 29 juli 2010

Anton in Chicago - dag 5 en 6

Dit is het laatste deel van mijn reisverslag over Chicago. Het eerste deel staat hier en het tweede deel vind je hier.

Een echte dame

De nacht brengt dromen over een vuurrode, gestolen Ferrari 250LM die er gek genoeg veel te klein uit ziet. Freudiaanse analyses hiervan laat ik best over aan anderen, maar het staat vast dat ik uit die droom word gewekt door Boris die met de subtiliteit van een neushoorn door de woonkamer rondstampt en zijn ochtendrituelen afwerkt. Buiten nicotine verlang ik niet naar een ontbijt. De melancholie die me gisterenavond was overvallen, lost langzaam op als ik op weg ben naar het Field Museum, de vorstin van drie musea die zich aan de waterkant van Chicago bevinden.

Ik ben onderhand gewoon aan het lawaai en de schreeuwerigheid in Amerikaanse musea. Ik vervolg in de verkeerde richting een tentoonstelling over de slavenhandel, die er vooral op gericht lijkt de eigenwaarde van Afro-Amerikanen op te vijzelen, en blanke vooroordelen over een zogezegd cultuurloos Afrika van tafel te vegen. Het komt nogal opgeklopt over. In een nagebouwde Egyptische mastaba kunnen kinderen op allerlei knoppen drukken die niks doen. Een springerig klein meisje draagt er een t-shirt met "little miss bitch" er op. Ik weet niet goed waarom ik dat triest vind. Minder triest word ik dan weer van een geanimeerde ruimte met bewegende dinosaurussen, die de bezoekers met vervaarlijk brullen en hoofdbewegingen achtervolgen. Er loopt ook een dikkerd rond die wat lijkt op Dennis Nedry, de onfortuinlijk opgegeten verrader in "Jurassic Park". Omdat ik, infantiel als ik ben, dat grappig vind, neem ik stiekem twee foto`s van de man.

Hoewel ik een ticket heb voor een 3D-voorstelling die draait rond de tyrannosaurus Sue, besluit ik uiteindelijk om me te gaan vergapen aan skeletten van echte dinosaurussen, en ook een bezoek te brengen aan een tentoonstelling rond mammoeten en mastodonten. Ik was vergeten hoe indrukwekkend die beesten moeten geweest zijn. In gedachten sta ik ook verzonken voor een nagemaakte, gigantische holenbeer die op z`n achterpoten iets onder de vier meter meet. Eén klauw tegen mijn hoofd en ik ben er geweest. Ze hadden het niet altijd onder de markt, de oermensen. Daarna volgt er een wat saaie excursie langs planten en stenen, en een wervelende trip door de evolutie van het leven op aarde, met alle spectaculaire rampen vandien, waar logischerwijze nog een indrukwekkend waarschuwingsexposé na komt over de opwarming van de aarde. Het maakt me zowel triest als cynisch. Op het einde kan elke bezoeker op papiertjes zelf ideeën schrijven om de klimaatverandering aan te pakken. Bij het zien van het enthousiasme van de kinderen aan dat bord, vergaat me de zin om ergens "kill four billion people" op te schrijven. Ook cynisme heeft zijn grenzen.

Een ijsje later hebben Boris en Reia me vervoegd in het Museum of Contemporary Art. Het is ongeveer wat een mens van zo`n plaats verwacht. Veel zaken waar je tandenknarsend van moet zeggen dat het "interessant" is, een zeldzame parel of geniale trouvaille, en veel betwistbaar materiaal. Een willekeurige ingeving doet me onthouden dat de schaduw van elk genie in principe een enorme idioot moet zijn. Omdat het museum door art fags als ikzelf bezocht wordt, zie ik hier na meer dan vier dagen ook de eerste vrouwen die ik echt aantrekkelijk vind. Bij het eten vraagt Reia naar m`n indruk van Amerika. Een complexe vraag, waarvan het antwoord al snel leidt tot een discussie over integratiepolitiek en clichés over nationaliteiten. En het feit dat de steak op m`n bord van obsceen gigantische proporties is. De garçon vindt me duidelijk een grappige buitenlander, en ik hem ook. Hij heeft enorm zware wenkbrauwen.

Mijn tijd is hier bijna leeggelopen. Naar de vliegreis kijk ik niet uit, en opnieuw komt dat rare gevoel aanwaaien dat ik, net als gelijk welke plaats die ik ooit achterlaat, in Chicago ook een stuk van mezelf ga achterlaten, hoe metafysisch klein en ingebeeld dat ook is. Voor conclusies is het nog veel te vroeg, zo kort na een eerste date en lunch met de stad, maar tegen een terugkeer zou ik allicht geen nee zeggen. Sowieso zeg je tegen een echte dame nooit nee.

Oud en jong

De laatste dag, zo zeg ik herhaaldelijk tegen Boris, zal een ingekorte dag worden, want op het vliegtuig zal ik vrolijk door tijdszones heen stormen en uiteindelijk pas om acht uur 's ochtends terug de vertrouwde lijfgeur van het vaderland kunnen opsnuiven. Niets zal minder waar blijken, want enkele hazenslaapjes niet te na gesproken, blijf ik constant wakker.

Een zwarte taxichauffeur van tegen de zeventig brengt me naar O'Hare International. Hij heeft iets geruststellends, iets grootvaderlijks. Hij is erg geïnteresseerd in met wat voor auto's we in Europa rond rijden, en maakt er zich vrolijk over als ik hem vertel dat mijn eigen auto een vijfdeurs is die nog kleiner is dan de kleinste vijfdeurs die we tegenkomen onderweg. Hij vraagt ook naar mijn mening over de economie nadat ik hem vertel dat ik in de marketing zit. In 1967 kwam hij naar Chicago vanuit het Diepe Zuiden, een verhaal dat in één zin tal van implicaties met zich meedraagt, maar die blijven in het midden.

De luchthaven en het vliegtuig zijn de gebruikelijke malaise. Ik zit ingesnoerd tussen niet minder dan drie krijsende baby's, en eens te meer stel ik vast hoe laag mijn tolerantiedrempel is jegens die randmenselijke wezens, en vooral ook hun ouders. Ik dood de tijd door een gesprek aan de knopen met Sarah, die in België een oude uitwisselingsvriendin komt opzoeken. Het is haar eerste keer naar Europa. Als ze me op een gegeven ogenblik vertelt over de film "Taken", slaag ik er bijna in haar wijs te maken dat jonge buitenlandse vrouwen ontvoeren en in de prostitutie dwingen typisch Europees is, en niet iets waar wij over vinden dat je je druk in hoeft te maken. Het is een lief meisje. Ze zal in België onmiddellijk opvallen als Amerikaanse, echter.

Ook de buur aan de andere kant mengt zich in het gesprek - een oudere vrouw die al jaren met haar Grieks-Australische man in Amerika woont, maar nu terugkeert naar België omdat haar vader op sterven ligt. Zelf is ze afkomstig van Eupen, en spreekt ze vlot zes talen. Er vliegt wat Belgische coleur locale over en weer in Frans, Nederlands en Duits. Sarah vindt het verbluffend. En passant krijg ik te horen dat ik een erg mooie Duitse uitspraak heb. Ik erger me aan de vliegtuig-tv, die enorm domme films toont en twee afleveringen van een sitcom met Tina Fey, en ik zit te prutsen met de vliegtuigmaaltijden en de stoelbediening.

Na een erg frustrerend uur wachten op de bagage in Zaventem word ik delirisch van de eerste sigaret die ik rook in meer dan tien uur tijd, maar het kan ook aan de uitlaatgassen van tientallen taxi's of mijn eigen diepste vermoeidheid liggen. Maar wat telt is dat ik haast thuis ben. Anderhalf uur later ben ik ook daadwerkelijk thuis. Het eerste levende wezen dat me begroet is Odin, die onmiddellijk om eten vraagt. De goden zijn onverbiddellijk. Diezelfde onverbiddellijke god komt me daarna echter ijverig kopjes geven en wil onvermoeibaar op m'n schoot springen, terwijl hij me aankijkt met zijn grote, amberkleurige ogen. Ik heb je ook gemist, kleine aap.

Anton in Chicago - dag 3 en 4

Het eerste deel van mijn reisverslag vind je hier.

Toekomstige archeologen en playboys

Mijn woorden over de opvallende afwezigheid van rokers in Chicago waren nog niet helemaal koud, of ik zag al een paar verloren leden van het genootschap des doods in de stad. Of het nu in Gent, Londen of Chicago is, sinds het terechte stigma dat rust op roken, zijn rokers een soort geheime bondgenoten van elkaar geworden. Ik merk het in de blik van verstandhouding die we uitwisselen - wir lieben das hedonistische Leben zum Tode. Wie hier een sigaret van me vraagt, krijgt er ook doorgaans een. Ik verspreid dood en geloof. Buiten de valse romantiek van de nicotinestok is me hier nog iets anders opgevallen. De universiteitsbuurt, waar Boris en Reia wonen, is een overwegend blanke enclave in een zwarte buurt, waardoor ik op straat mensen van allerlei origine de revue zie passeren. De blanken herken je zelfs blind aan hun typisch blanke gedrag. Ze zien me staan, erkennen mijn aanwezigheid maar zeggen niets. De Aziaten kijken actief weg en gaan zelfs in een boog om me heen. De zwarten, vooral de ouderen, zijn het vriendelijkst en zeggen regelmatig hallo of vragen me wat voor raar merk sigaretten ik rook.

Boris leidt me rond langs de universiteitsgebouwen. Ik kom te weten dat brutalisme blijkbaar een kortstondige architecturale stroming was in de jaren `60, en onder meer de hoofdbibliotheek van de universiteit heeft gebaard. Het is een betonnen monster dat niet had misstaan in de hoogdagen van de Sovjetunie onder Stalin. De andere gebouwen zijn mooier. Het zijn allemaal neogotische replica`s van Engelse universiteitsgebouwen, overwoekerd met mos en omgeven door tuintjes, paden en gras. Ze zijn eigenlijk iets te goed nagebouwd, waardoor zelfs een gerenommeerde instelling als de universiteit een subtiel Disneyland-aura heeft. De Hutchins-toren, zo informeert Boris me, staat ook in Oxford, en ook in Princeton. Wat moeten archeologen uit de toekomst daar van denken?

Het is een zachte, erg aangename dag. We verblijven nog even in de lokale kerk, de Rockefeller Chapel, wat een bedrieglijke naam is, want het ding is een kleine kathedraal. Het is een beetje zoals de eerste koffie die ik hier bestelde, die slechts "medium" was in naam, maar in de praktijk een emmer vol zwart goud was. Daarom vraag ik die avond bij de lokale Ribs `n Bibs behoedzaam slechts naar een kwart van een kip. Het etablissement baadt in een sfeer van vet. De muren zijn getooid met foto`s van allerlei zwarte beroemdheden uit Chicago - zangers, muzikanten, acteurs en de ononotkombare Barack Obama. De uitbater en de klanten zijn ook bijna allemaal zwart, maar Boris maakt een kanttekening bij het vertoon van Black Pride door te zeggen dat de eigenaar en oprichter eigenlijk een Jood was. Sommige humor schrijft zichzelf. Mijn kwart kip gaat gebukt onder een laag barbecuesaus, die genadeloos doorsijpelt naar een broodje, en zich daar onherstelbaar vermengt met de papieren onderlegger. Ik voel me schuldig dat ik het opeet.

In de avond gaat de bus- en tramrit richting Wicker Park, de uitgaansbuurt van de stad. Het is zondag, dus erg druk is het er niet. Ik was op voorhand gewaarschuwd voor hipsters, en men heeft niet gelogen. Waar we zitten, bespeur ik enkele ironische nekmatjes, veel tatoeages, broeken met futuro-retro-prints en kledingstijlen waar zo lang over nagedacht lijkt dat ik me afvraag of ik beland ben in een 21ste-eeuwse hervertelling van een boek van Oscar Wilde. Men is luid. Men is eigenlijk overal luid, hier. Daartegenover staat dat Reia vond dat Belgen zo stil waren dat het voor haar leek alsof het land in een permanente staat van rouw en bezinning verkeerde. Best dat ze niet in Finland geweest is, dan. Er is best wat te zien in het circus dat Wicker Park is. Tussen het verkeer door schiet een halfnaakte jongeman heen en weer op z`n fiets, kunstjes uitvoerend ter vermaak van zijn vrienden en de dood. Op een bepaald ogenblik komt er ook een oude playboy aan gereden op een Vespa. Hij draagt een roze kostuumvest. Extatisch werpen meisjes die makkelijk zijn dochters hadden kunnen zijn, zich om zijn hals. Na een regen van zeepbellen, die door iedereen met evenveel kinderlijk enthousiasme ontvangen worden, is het tijd voor een taxi naar huis. En een groot glas water om de alcohol mee door te spoelen.

Koning en hofnar

Het is een moeizame nacht met veel tussentijds wakkerworden en dromen over kortgerokte blondines. In de ochtend is het enige residu van de vorige dag echter geen Amerikaanse die onverhoopt in de zetel waar ik logeer beland is, maar mijn vingers die ondanks uitvoerige wasbeurten nog steeds naar de ronduit vileine barbecuesaus van de Ribs `n Bibs ruiken. Voorts begint de dag traag. Ik lees "The Yiddish policemen`s union" uit en constateer dat het een geweldig boek is, en sla een praatje met een Mexicaanse student fysica die gespecialiseerd blijkt te zijn in gecondenseerde materie. Als schrijver zou ik misschien ook kunnen zeggen dat ik dat ben, maar dat klinkt hopeloos pompeus, dus houden we het maar op een babbel over het slecht geisoleerde gebouw en hoe men quantumeffecten in het dagelijkse leven nooit voelt. En maar best.

Ik loop enkele uren later alleen rond te lummelen in het centrum, op jacht naar leuke foto`s. Weer enkele stoicijnse bedelaars, en een raaskallende gek die iedereen toeschreeuwt dat alleen de Heer ons kan verlossen. Maar de eerste foto`s neem ik in Macy`s. Aan de buitenkant is het naar Amerikaanse normen een vrij bescheiden gebouw, maar binnenin is het een paleis waar de gemiddelde metroseksueel zou schokken van orgiastisch genot. Elf verdiepen hoog kleren, keukengerei, lederwaren, bedden, ondergoed en fruitpersen. De gangpaden zijn breed uitgemeten en in marmer. Gouden pilaren, scherp gekostumeerd personeel. De klant moet zich hier duidelijk een keizer voelen, maar door de ontzagwekkende, labyrintische verdwaalkracht van het hele gebouw voel ik me eerder een onnozel soort hofnar. Hetzelfde geldt voor de vele andere klanten, in rare Hawaii-hemden of roze shorts, of met spastisch zigzaggende kinderen.

Na lang aarzelen besluit ik in McDonald`s te gaan eten, al was het maar omdat ik mezelf voorhou dat dit bij mijn Amerikaanse ervaring hoort. Er is weinig aan. Het interieur is wat protseriger dan bij ons, maar voor de rest is het er even zielig als in gelijk welke andere McDo. Het aantal dikzakken valt er nog vrij goed mee. Dat is anders als ik in een stripwinkel binnen kom gewaaid. Comic Book Guy uit de Simpsons heeft duidelijk zijn zonen uitgezonden. Eén exemplaar trekt vooral de aandacht - met een nasale stem, paars hemd en opzichtige knalpaarse das klaagt hij over een aantal missende exemplaren uit zijn collectie. Er huist onontkombaar ook een gigantische dork in mij, maar in niets voel ik me verwant met het soort man dat na zijn 25 nog in de kelder van zijn moeder woont. Vlak voor ik buiten ga, moet ik lachen met een licht verwilderde, oudere zwarte vrouw die binnenkomt en zich luidop, met een zwaar Afro-Amerikaans accent, afvraagt: "So what exactly is so special about this place?"

Eens terug bij Boris en Reia, zit ik in een speciaal soort schemer. Ik zit over de terminator van mijn reis, maar begin me op onverklaarbare wijze al in te leven in de slordige wijk op 53rd en South Dorchester. Geen haar op mijn hoofd dat er ooit zou willen wonen, maar ik betrap me op een te grote nieuwsgierigheid naar wat er gebeurt achter al die gesloten deuren. Waarom staat hier bijvoorbeeld soms een enorm lage, brede oude Buick met roestvlekken? Wat hadden een kalende oude blanke en een hippe jonge zwarte te bespreken op de patio van de eerstgenoemde? Hoe komt het dat ik iedereen in het centrum pret zag hebben bij een fontein, maar het enige dat me echt bijbleef, het beeld was van een zwaarlijvige jongen van een jaar of zeven? Dat is de natuur van gedachten in een stad - ze schieten en stuiteren alle kanten uit, over het hele dambordpatroon. Ze zijn te ijl en te klein om een wereldstad in zijn totaliteit te omvatten, en mogelijk is het ook slechts mijn eigen zucht die ik slechts duizend keer hoor als echo, omdat het het enige is waar in mijn oren nu plaats voor is.

Anton in Chicago - dag 1 en 2

Dit is het eerste deel van mijn reisverslag over Chicago, de Windy City, de Second City, en de stad die beroemd is vanwege Barack Obama, house en de oudste wolkenkrabbers van de Verenigde Staten.

You go, little buddy

Twee dingen blijven me bij die ik nooit gedacht had - mijn lagen menselijkheid en mededogen smelten weg in de intense hitte en het knooppunt van kafkaesk dralen en nervositeit dat een luchthaven is, en ik heb na een halve dag Chicago al een gevoel van heimwee naar mijn eigen bed. Ik leef in een vals tijdsbesef door meer dan acht uur een dag aangelengd te hebben die zich uitgestrekt heeft van de warme adem van nachtelijke vriendschap in de Gentse Feesten over de wijdgestrekte armen van een Boeing 767 tot hier in het gezelschap van Boris en Reia in het gesmolten Chicago. Ik ben nog niet in de binnenstad geweest. Het dichtste dat ik er bij kwam was via een hallucinante taxirit in de levitating car van een Nigeriaanse chauffeur die er een hobby van maakte twee rijvakken tegelijk te bezetten.

Het is heet in Chicago. Het is een continentale maar uitzonderlijk vochtige hitte die alle vitaliteit uit me drukt, overdressed en noordelijk als ik ben. Na het eten breekt er een plotse, nietsontziende storm los. We staan buiten aan Medici`s, een lokale bistro waar veel studenten en academici komen. En veel dikke mensen. Het is zo`n godsgruwelijk cliché dat er veel dikkerds rondwaggelen over de Amerikaanse straten, maar het is gewoon waar. Naast ons in de regen staat een enthousiaste dikke man uit Arizona, en daarnet zat er naast ons aan tafel een enorm lijvige man uitvoerig een betoog af te steken over hoe elke mens een bepaald getallensymbool is. Het is te verleidelijk om niet over dat onderwerp na te denken en in diezelfde man het hulpeloos liggende, afgeronde symbool te zien voor oneindigheid. Het eten was copieus. Ik heb nog maar nauwelijks de stad geproefd, en toch voel ik al al die vingers naar me wijzen: gij zult eten. Op de t-shirts van het personeel van Medici's staat trouwens op de achterkant vol trots te lezen: "Barack Obama ate here!" De hele buurt rond Hyde Park en South Side is vervuld van Obama-parafernalia. Dat hij één van hen is, dat zullen we geweten hebben.

In de wijk waar ik logeer, staat er een kerk te koop. Ook dat is zo fantastisch obsceen voor de poseuristische Europese ziel, dat ik het moet fotograferen. Even later geef ik een sigaret aan een jongen die er een vraagt, en ik herinner hem eraan dat het Franse sigaretten zijn. Waarom zeg ik dat? Ik weet het helemaal niet, en het is ook te warm om na te denken over het binnenstebuitenkeren van identiteiten, de jassen en hemden die gedragscodes worden, of de verschillen tussen bedoelen en zeggen of begrijpen en interpreteren. In plaats daarvan, terwijl ik zelf mijn laatste sigaret van de dag rook, hurk ik neer om een erg groot, lelijk insect van dichterbij te bekijken. De glanzende geleedpotige vervolgt dapper zijn route naar de nabijgelegen struiken, en plots voel ik me met hem en zijn zes kleine pootjes een intense verbondenheid. "You go, little buddy," fluister ik hem toe. Dat hij zijn kleine insectendromen najaagt. Dat hij veilig thuiskomt.

The Dude abides

`s Nachts onweert het, en dat onweer is meer dan welkom. Niet dat het iets verandert aan de volgende dag, die nog steeds even heet is als die ervoor. De voormiddag staat in het teken van boeken. Powell`s lijkt aan de buitenkant klein, maar herbergt als in een sprookje een ongekende weelde aan boeken. De rekken, de schappen, de planken en de nokken van de kamers - overal boeken. Oud, recent, hip en stoffig staan kriskras door elkaar, losweg gerangschikt op thema. Ik overweeg om er cadeaus in te slaan voor hen die ik moest achterlaten in het favoriete tochtgat van de Noordzee, maar bedenk me dan dat de compactheid van mijn bagagetas zulks niet toelaat, dus wordt het een enkelvoudig exemplaar van "The Yiddish policemen`s union" van Michael Chabon, een boek dat ik al lang wilde lezen. Boris zwerft rond door de winkel als een kind door een speelgoedwinkel terwijl ik al buiten ga zitten in de overweldigende hitte. Iedereen behalve ik en een erg oude schuifelende man op krukken draagt een short. Slechte rap schalt door de open vensters van rode pick-up trucks.

In de namiddag bezoeken we het centrum. Op de bus bedelt een van een slecht gebit voorziene vrouw om geld, en praat ze op een overdreven vrolijke manier in zichzelf. Het helpt dat er airco is. De stedelingen hier verdragen de warmte gelijkmoedig, door vooral geen onnodige bewegingen te maken en als troepen grote donkere katten in de schaduw te luieren waar dat mogelijk is. Zelfs de bedelaars zijn niet agressief. "A little money for the homeless" is een vaak gehoorde, zacht gemurmelde uitspraak, alsof alle daklozen dat geld `s avonds netjes op hun gezamenlijke bankrekening gaan storten.

Het Art Institute of Chicago is een bijzonder imposante kunsttempel. De voettocht gaat langs Indische godheden met enorme borsten, alwetend glimlachende Boeddha`s tot modernere schilderkunst. Mijn ergernis met de onbeleefde luidheid van de meeste bezoekers (zoveelste cliché over Amerikanen bevestigd) weegt niet op tegen de rijkdom aan kunst die hier tentoongesteld is. Sommige werken zijn puur gedestilleerde woede of in een moment betrapt oergeweld, terwijl anderen door hun koele kleuren of koude vormen een Arctisch landschap oproepen vol afstand en welkome leegte. Er is Hopper en er is de geliefde Brancusi. Ook verschillende Picasso`s en een trein Duitse expressionisten. Interessant ook is een videovoorstelling van twee flatgebouwen in sneeuw en regen, met onbegrijpelijke lichtpatronen in de vensters. Niemand lijkt er echt iets van te begrijpen, maar iedereen is onder de indruk. In de binnentuin rook ik een sigaret. Sinds mijn aankomst heb ik hier nog niemand zien roken.

Autowrakken en stukken beton liggen door elkaar op straat. Er zijn veel kijklustigen, politiebelinting en drukdoende bepantserde agenten in auto`s en met zonnebrillen die iedereen uit films kent. Pas na een tijdje hebben we door dat het om een filmopname gaat. Intussen vermoed ik dat ik de bleekste man ben in heel Chicago, de ene drugsverslaafde in afgewassen jeans niet te na gesproken. Bovendien valt me ook op dat er in het centrum, tussen de oude en nieuwe wolkenkrabbers door, veel knappe vrouwen rondlopen, maar dat ze er allemaal zo onpersoonlijk uitzien, Alle shorts hebben dezelfde lengte, hoe kort ze ook zijn. Of ik ben scheel beginnen kijken van de immense warmte.

Naar een Walgreens om water. Officieel verkoopt men daar gezondheidsproducten, maar er zijn ook rijen chips en ander onkies eten. Je moet eerst door een lange reeks verleidingen om dan pas terug te kunnen denken aan je gezondheid, Opnieuw dat gebod: gij zult eten. De getatoeeerde kassierster maakt een opmerking over mijn t-shirt met the Dude, Jeffrey Lebowski, erop. "Awesome movie," zegt ze. Ik kan niks geestigs bedenken omdat mijn brein een pan pruttelende popcorn geworden is. Later op de dag nog wijst een agent vanuit zijn auto naar mijn t-shirt en steekt hij z`n duim omhoog. The Dude abides, ook in Chicago bij 37 graden.

Boris en ik belanden uiteindelijk in de lounge- en cocktailbar van de John Hancocktower - niet zo toeristisch, noch zo hoog als de Sears, maar ik heb me laten vertellen dat het uitzicht beter is. Terwijl ik nip van de slechtste caipirinha die ik in tijden gedronken heb, en er op mijn bord drie mini-cheeseburgers met wat chips liggen (waar hàlen ze het) moet ik inderdaad bevestigen dat het uitzicht vorstelijk is, Chicago krult zich kilometerslang, in alle hoogtes en laagtes, met penisvormige gebouwen en flatgebouwen met dakzwembad, langs de oever van Lake Michigan. Het is nog te vroeg voor een toost op de stad, echter. We kennen elkaar maar nog maar twee dagen, en alsof ik op een feestje ben waar ik niet helemaal was uitgenodigd, durf ik haar nu nog niet ten dans vragen.