Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 13 juni 2017

'Gedachten' wordt voor onbepaalde tijd vergrendeld

Het moest er misschien ooit van komen. Al bijna tien jaar zet ik hier korte gedachten uiteen, fragmentjes over wandeltochten en gesprekken, of een soort verhalende essays, om niet dat gehate tsjevenwoord 'cursiefje' in de mond te nemen. Dat woord smaakt naar oude crème au beurre en pantoffels van oude mensen.

Dit (voorlopige?) einde betekent niet dat ik stop met schrijven. Er zullen nog altijd gedichten, beschouwingen en ander werk verschijnen op m'n andere blogs. De redenen dat ik er hier de brui aan geef, voor wie ze wil weten:

(1) Tijdsgebrek


Geloof het of niet, maar ik kan niet leven van fictie, poëzie en egodocumenten. Ik heb een veeleisende dagjob en dat betekent dat ik moet focussen waar ik m'n vrije tijd aan besteed. En dat brengt me snel bij het volgende punt...

(2) Ik heb er zelf niet zo veel meer aan

Ik heb het gevoel dat ik deze vertelvorm wat heb uitgeput en daardoor te vaak uitkom bij dezelfde procédés, dezelfde verhaalelementen en dezelfde gedachten. Op restaurant vind ik het niet zo erg met te houden aan m'n vertrouwde steak béarnaise, maar in m'n schrijven ben ik toch op zoek naar grotere uitdagingen. Over uitdagingen gesproken...

(3) Ik gruw van emotioneel exhibitionisme

Het is niet dat ik niets wil delen over mijn gevoelswereld, maar het is een fiks stuk makkelijker schrijven als de dingen goed lopen. Nu ben ik nooit het type vrolijke Frans geweest - zeker niet op papier - maar de laatste twee jaar heb ik toch vooral emotionele kwetsuren opgelopen die voor mij te larmoyant zijn om met de wereld te delen. Kort proza is niet de manier om die te laten helen, en naar medelijden zoek ik al helemaal niet. En over wat ik dan wel zoek...

(4) Dit type teksten brengt me niet dichter bij publicaties


Het zou fijn zijn om op een dag met een hardcover te mogen pronken waar de naam op staat van een gerenommeerd literair huis en een dubieuze foto van yours truly, maar het zal allicht niet door dit soort teksten komen. Hoe dan wel, dat weet ik ook niet. Misschien moet ik ergens aan een lul gaan zuigen. Gesproken over publiceren...

(5) In de wachtzaal blijven zitten werkt demotiverend

Ik gun iedereen zijn of haar plekje in de zon, maar ik ben de goedbedoelde (maar irrelevante) adviezen van anderen wat beu over hoe ik meer succes kan boeken. Ofwel heb ik die adviezen al geprobeerd, ofwel zijn ze niet van toepassing op mijn geval.

Nu rest me nog enkel om de mensen te bedanken die de laatste jaren m'n teksten hier hebben gelezen en nu en dan eens hebben gedeeld via sociale media. Van letterlijk zo goed als geen bezoekers te hebben in 2009 tot nu een paar dozijn per week is voor een literaire nobody toch al iets, dus ik dank alle lezers uit de grond van m'n hart voor de tijd die ze hier hebben gespendeerd. Hopelijk hebben jullie er iets aan gehad en kon ik jullie vermaken, verstrooien of aan het denken zetten.

Blijf zeker mijn hoofdwebsite in de gaten houden. Daar staan voor de rest van het jaar nog een aantal projecten gepland die in productie zijn, te beginnen met een bundeling en redactie van het beste wat hier de laatste 8 jaar is verschenen, in een handig formaat voor aan het zwembad, in een bergchalet of gewoon voor op de wc.

maandag 12 juni 2017

Kompas op nul

Ik sta aan het einde van een weg en voor me ligt een vlak landschap dat gehuld is in nevel. Dit lag weliswaar ergens in de lijn der verwachtingen, maar dat maakt het daarom niet ineens prettiger. Mijn hart is door een blender gehaald, al voor een keer die ik niet eens meer wil tellen. Ik ben 34 en afhankelijk van de definitie ben ik al door 11 relaties gegaan. Daarvan eindigde er één in onderlinge overeenstemming, beëindigde ik er zelf vier en werd ik in de overige zes gevallen zelf gedumpt. Die cijfers zeggen op zich niets.

Ze zei dat ze tot zichzelf moest komen en een tijd alleen moest zijn. Daarna wil ze me wel terugzien. Maar blijven wachten op iets wat er misschien niet gaat komen, dat gaat niet. Dan verleng je enkel maar de pijn en hou je een wonde open. Dus ik heb mijn stapschoenen aangetrokken, mijn rugzak omgegord en ben na een diepe ademtocht het vlakke landschap in gewandeld. Het kan zijn dat ik haar terugzie op het einde van die tour, het kan ook zijn van niet. Als aanhanger van positieve psychologie probeer ik te kijken welke lessen ik kan trekken uit de episode van het voorbije halfjaar om die toe te voegen aan het dikke boek van de amoureuze wijsheden.

Eén van die lessen is dat ik niet aan 11 relaties was geraakt als ik meer had vertrouwd op een combinatie van instinct en ratio, in plaats van overmatig te steunen op één van de twee. Of die relaties hadden allicht minder lang geduurd. In onze vrije, blije wereld hebben we zo weinig omkadering voor de relaties die we aangaan. Vriendschap, seks, liefde, genegenheid en partnerschap zijn allemaal elementen die we geneigd zijn in één Kinepolis-goodiebag te gooien, ofwel scheiden we die strikt op zo'n eetbordje voor kleuters, maar de waarheid is een stuk fijnmaziger dan dat. Dat krijg je niet uitgedrukt op een Tinder-profiel.

Een andere strijd is te beseffen waar je genoegen mee kan nemen. Op dat vlak ben ik een eigenaardige reiziger. Aspecten waar veel anderen van zouden weglopen, zoals een geschiedenis van mentale problemen, trauma, existentiële crises, disfunctionele families en slepende ziektes ben ik bereid er op de koop toe bij te nemen. Waar ik blijkbaar niet tegen kan, is het gevoel dat ik ofwel niet zo belangrijk ben ofwel te belangrijk, of dat ik te veel uiterlijkheden ontdek die me tegenstaan. Zelfs in die laatste categorie is het doorgaans niet wat je zou denken. Ik vind brede heupen en een buikje bijvoorbeeld schattig. Een lelijk kapsel of te veel moedervlekken staan me dan weer enorm tegen.

Alles is hier nieuw en toch weer niet. Ik ken deze nevels. Er zijn periodes geweest dat ik er twee jaar door ronddoolde zonder iemand tegen te komen, en dan weer fases waar ik op twee maand drie, vier verschillende vrouwen tegenkwam die wel wat met me of van me leken te willen. Op metaniveau, overigens, wil ik nooit meer één vent horen klagen dat vrouwen niet geïnteresseerd zijn in een man die het goede probeert te doen. Het klopt wel dat het er veel minder zijn dat je zou denken als je feministisch geïnspireerde artikels leest, maar ze zijn er, en het zijn doorgaans geweldige vrouwen.

De weinige vijanden die ik heb verheugen zich mogelijk in de aanhoudende troebele waters waar ik steeds in lijk terecht te komen. Die mogen dat doen. Ik denk dat er weinig mensen bestaan bij wie liefde niet ergens ettert, monsters verhult in schaduwen of iemand confronteert met pijnlijke waarheden. En ook, wie zich verkneukelt in het relationele ongeluk van een ander die staat maar net een trapje hoger dan iemand die blij is om te horen dat iemand kanker gekregen heeft. Het zegt meer over hen.

Soms wil ik geen enkel verlangen meer voelen, naar niets meer willen zoeken dat buiten mij om ligt, maar het is all zu menschlich, neem ik aan. Wil je niet verbonden zijn met anderen, dan veroordeel je je tot barre eenzaamheid, en wat voor goeds komt daar nu uit? Het landschap helt. Naar boven, altijd. Ik zet de stappen voorzichtig, kijk behoedzaam om me heen. M'n kompas wijst naar wie er altijd voor me zijn: de goede vrienden, de dichte familie, en een heerschap op vier poten met een onstuitbare honger en een vacht die nog rosser is dan m'n snor. Maar nu is er even enkel de kille lucht en de sobere begroeiing van het zachtste leed ter wereld.

vrijdag 26 mei 2017

Overkapte rivieren

Eindelijk vind ik even na middernacht de anti-insectenspray, verborgen achter enkele schoonmaakproducten onder de pompbak. Zoals de moeder van Stromae al wist, "Lorsqu'on cherche bien, on finit toujours par trouver". En die vervelende kleine muggen, vliegen en naamloze andere ongewervelden die aangetrokken worden door het licht in m'n bureau moeten eraan. Ze kunnen het niet helpen dat ze van de waterkant die even voorbij m'n achterburen begint, aangetrokken worden tot dit kleine kamertje zoals Klein Duimpje in de verte een lichtje zag branden, maar Klein Duimpje was geen bloedzuiger of geen verspreider van vuiligheid. Misschien dat insecten dit anders zouden zien als ze sprookjes konden vertellen.

Ik voel me warm en zwaar, als een voorbode van de nog warmere dagen die me te wachten staan en als een naslag van de voorbije weken, die tot de nok gevuld waren met werk. Werk als in werken voor de werkgever, in kleine kamertjes zitten bij klanten en om acht uur 's ochtends al monter en fris met de eerste koffie van de dag hevig tokkelen op het toetsenbord. Werk als in terug even aansluiten bij vrienden die ik al even niet meer gezien had, waarbij ik met Tim een matige Thai deed die niettemin heel verdienstelijke soep serveerde, en daarstraks in het park met Kim lag te kijken hoe luchtballons opgeblazen werden en joelende kinderen daar een hele avond entertainment uit wisten te puren. Werk als in emotionele bescherming, om niet te diep in te gaan op het idee dat Donald Trump, de cheeto-golem met een stripfiguurkapsel en een prehensiele mond die lijkt op een anus, in België is. Nu, in deze lagune na het spookuur, is er geen werk. Ik zit in m'n pyjama en mol met de spuitbus tal van insecten die zich aan het plafond genesteld hebben.

Dat doet me denken aan toen ik klein was (echt klein). Ons huurhuis was oud en had het toilet in een kot buiten. Tijdens een warme dag, toen ik op de pot zat, keek ik eens naar boven en zag ik tientallen muggen aan het plafond kleven, terwijl over de muren allerlei vieze spinnen kropen. Het lijkt iets wat je zou tegenkomen in het zuiden van Italië of in Marokko, maar dat was gewoon Vlaanderen anno 1988. Later had ik nachtmerries over die insecten, dat ze overal zaten op de muren van het huis en gigantische proporties hadden aangenomen.

Wie kijkt er dan ook naar plafonds, tenzij op de pot of in bed. Dat bed staat nu uitnodigend als anders op me te wachten, met een deken waar diverse vrolijke tekeningen van poezen op staan. Gisteren lag ik er nog naast Sofia, die bijna in slaap viel louter door de horizontale houding, ingebed tussen een deken met poezen en kussens met hetzelfde patroon, opgekruld alsof ze zelf een grote poes was. We hadden goed gegeten en gedronken en ons overgegeven aan het opzoeken van hits uit onze jeugd op YouTube, en nu lagen we gewoon dicht bij elkaar. En zij voelde zich stom omdat ze vond dat ik altijd zo gul was voor haar en ik voelde me stom omdat ik altijd de indruk leek te geven dat ik een soort schuldeiser ben van ongeïnde emotionele arbeid. Zo hoeft dat allemaal niet te zijn, natuurlijk.

Praten met gesproken woorden gaat me niet altijd even goed af. Ik luister naar muziek, of ik probeer poëzie te bespeuren in de buurvrouw die met een nukkig gezicht haar auto wast terwijl er een oudere man voorbij wandelt die zijn best doet om haar niet aan te staren. Ik krijg meer gezegd door een knuffel of de voorhoofden tegen elkaar houden dan ik kan in al m'n fraai geconstrueerde zinnen of m'n stomme grappen.

Ik bekijk m'n telefoon. Enkel automatische mails, waarvan eentje me vrolijk meldt dat er weer facturen zijn gearriveerd via m'n bank-app. De betaling daarvan regel ik wel op de dag dat ik zelf betaald word door het werk van de kantoren en het getokkel. Nu wil ik nog niet zien of ik in het rood sta (en hoeveel), en of ik al betaald ben door andere schuldenaren. "Zoals ook ik vergeef aan mijn schuldenaren" zong ik vanaf m'n 11 trouwens niet meer mee als we het 'Onze vader' moesten zingen in de klas. Het toekeren van de andere wang leek me altijd zo onnozel. Niet dat ik een wraaklustige jongen was, maar rechtvaardigheid leek me belangrijker dan jezelf een heilig imago aanmeten, laat staan op een best paternalistische manier te proberen tonen aan wie je kwaad doet dat je er lekker boven staat. Wraak is idioot, maar overdreven zachtaardigheid is dat ook. Zelfs Mandela, Martin Luther King en Ghandi hadden hun kernen van staal.

Overmorgen - technisch gesproken morgen - trouwt Natasja, en ik ga op haar feest een kleine speech geven. Tevens ben ik de laatste DJ in het rijtje feestomkaderaars, en ik heb eindelijk de volledige playlist samengesteld, nadat Kim me er op gewezen had dat ik niet één maar twee uren moest zorgen voor vertier voor alle leeftijden van 9 tot 99. Op diezelfde dag moet Sofia naar een uitvaart. Wij Vlamingen zijn niet geschikt voor uitvaarten. Het gaat er allemaal zo houterig aan toe. Zeker waar ik vandaan kom, daar werd op een uitvaart openlijk verdriet weliswaar gerespecteerd, maar ook met afstandelijkheid benaderd, alsof het eventjes ok was om je ogen uit je kop te huilen, maar dat je nadien bij de broodjes maar best weer flink kon zijn. Is het dat waar onze vooruitgang op gebouwd is, dan? Op flink doorwerken, flink de files verdragen, flink je huishouden doen en flink aanvaarden dat je allicht nooit meer zal mogen zijn dan wat bepaald is bij je geboorte door je kleur, het geld van je ouders en je genitalia.

Gisteren - eergisteren, technisch gesproken, maar rot toch op met die term - zei ik tegen Sofia dat m'n eeuwige tweestrijd loopt tussen het goede doen en m'n eigen zin doen. Meestal lopen die twee hand in hand. Soms knokken ze met elkaar. Zoals die keer dat ik een snoeppapiertje op straat gooide en dan terugliep om het op te rapen en in een vuilnisbak te gooien. Of dat ik geloof dat daklozen een maatschappelijke verantwoordelijkheid zijn, maar dat ik toch ergens in Brussel een oude bedelaar een paar euro's in de hand drukte.

Op het pakje sigaretten waaruit ik een sigaret pluk staat als waarschuwing dat roken het risico vergroot op blindheid. Samen met de waarschuwing die vergezeld wordt van een vader met een jaren '70-kapsel die rook in het gezicht van een baby blaast, vind ik dat één van de zwakste waarschuwingen. Niet omdat ik blind zijn onderschat, maar omdat ik van alle zintuigen het zicht verliezen allicht het minst erg zou vinden. Doof worden of niets meer kunnen voelen lijkt me nog erger. Dan zit je al bij leven in een isoleercel. Misschien denken mensen die doof zijn daar anders over. Het is sowieso een uitspraak van iemand die op dat vlak het privilege heeft van goed werkende zintuigen. Misschien te goed. Ik proef bijna de insecticide die zonet een dozijn geleedpotigen heeft doen neersuizen van m'n muren en m'n plafond. Ik pik de vibratie op in de buurt dat er bijna geen vibraties zijn om op te pikken. De luchtballons zijn al lang weg gevlogen, en het hete Thaise eten van even geleden baant nu zijn weg ergens door mijn cellen en door de riolering.

Ik controleer of alle asse in de asbak voldoende afgekoeld is en ik doe dan het licht uit dat zo'n lokvogel bleek voor al die insecten. Alweer ben ik tientallen teksten rijker in m'n hoofd, maar weet ik heel goed dat er hoogstens één gaat uitrollen, alsof het een kaduke printer betreft. Het zij zo. Ook de groten hadden hun mindere dagen. Dus laten we de kleinen, met hun lieve vrienden en hun dekens met poezen op, niet te hard benaderen.

dinsdag 9 mei 2017

Een hoofd vol schaduwen

De turnzaal van m’n lagere school deed dubbel dienst als de theaterzaal voor het lokale amateurgezelschap van het dorp. Als er op het podium decor opgesteld stond, vond ik het er altijd leuker om te turnen. Het gaf een feestelijk cachet aan een zaal die anders gedomineerd werd door veel te hoog ingeplante ramen uit de jaren 1910, en donkergroen tapijt waar je je knieën lelijk aan kon schuren. Ooit had één van de decormuren op het podium het graffiti-opschrift “Hoe lang nog?”. Hoe lang nog tot wat? Als vieze prepubertjes onder elkaar dachten we natuurlijk aan seks. Tien jaar later dacht ik bij die wanhoopskreet aan de opening van Cicero’s beroemde redevoering tegen Catilina, waar hij het bombast allerminst schuwde.

Nu denk ik eerder aan een existentiële invulling. Hoe lang nog tot bewezen wordt dat het goede in deze wereld toch iets waard is? Ik kijk door het brede venster van m’n werk naar beneden en zie het eindeloze draaien en keren van de wagens op het rond punt. Ik nip van m’n koffie. Elke verklaring over waarom er slechte dingen gebeuren, voelt ontoereikend aan. God is een verzinsel en karma is me te simpel. Dan blijft er nog toeval over, maar moeten we het daar dan maar mee doen? De zon die nu schijnt is een vrij frisse voorjaarszon, maar bij God (weer Hij) als die ook geen schaduwen werpt. Hoe lang nog? Hoe lang nog tot ik ooit vrij kan zijn van die meerlagige agenten die het water troebel maken en zwaarder maken wat voor andere mensen vederlicht kan zijn?

Het is met gepaste afstand dat ik frons als ik wollige theorieën hoor over hoe deze wereld ons misvormt tot uitgeholde idioten met de aandachtspanne van een kip. Een goed gesprek kan al eens deugd doen, maar analyse blijft maar beter met z’n tengels van mijn axonen en dendrieten. Medicatie is ook niet alles, natuurlijk. Al jaren ben ik een trouwe opvolger van medicatieschema’s, en al zit ik niet meer in woeste getijen of de Death Valleys van de geest zoals jaren terug, het is niet dat ik fundamenteel een vrolijker persoon geworden ben. Tijd voor een pauze.

In de lift kom ik een collega tegen die deze ochtend samen met me arriveerde en gisterenavond tegelijk met me vertrok. Hoe lang nog zullen we betekenis toekennen aan toeval? Er ligt een plasje water op liftvloer. We zien het allebei tegelijk. “Het is niet van mij,” zeg ik. Ze giechelt als een schoolmeisje. Ik ben nooit op m’n grappigst als ik me gelukkig voel, dan lijkt het soms alsof de woorden me ontbreken. Niet genoeg geoefend op die mooie woorden die bellen kunnen blazen van het gemoed, of misschien ben ik gewoon zo bang van het cliché dat ik liever m’n bek hou. Ook dat is een cliché, de mislukte artiest die plots wordt verlaten door de Muze als het geluk om de hoek komt kijken. Maar dat is niet waar – ik heb nog verliefde gedichten geschreven en bericht over eenvoudig en simpel geluk. Het is alleen moeilijker omdat het niet direct kan.

Directe rede of niet, de lift laat ons eruit en we gaan elk onze weg zonder nog iets te zeggen. De rokers hier zijn verbannen naar een half-ondergrondse parkeergarage die aan één kant nog een vaargeul heeft waar je in de zon kan staan en waar auto’s soms per abuis in komen gereden. Ik zeg niets tegen de andere rokers en kijk naar boven, naar de suikerspinnen wolken. Het zonlicht is lauw. Dat is niet erg want ik ben allergisch aan zonlicht, alsof ik letterlijk de witste man ben die je je maar kan voorstellen. Of een vampier. Wat moet het eenzaam zijn om een vampier te zijn.

Hoe lang nog, tot dit hoofd ergens kan gaan neerliggen in het gras, onbekommerd en gedachteloos? Hoe lang nog, tot ik niet onverhoeds door een geur of een geluid terug verloren gewaande herinneringen beleef waar ik het niet van kan helpen dat die doordrenkt zijn met nostalgie? Alsof ik als kind zo gelukkig was, daar in die vieze turnzaal en met een bullebak van een leraar sport. Als ik die neigingen krijg, dan tel ik soms mijn rozenkrans aan dingen die me beter doen voelen, zoals de eigenaardige schare aan vrienden die ik heb weten te verzamelen, of dat ik nog al m’n haar en m’n tanden heb. Of dat ik niet vastgekluisterd zit aan afbetalingen of spijtkinderen.

De sigaret is nu een stompje en vergezelt zijn dode broers en zussen nu in de asbak. Aan de muur hangt het opschrift “Om te roken gelieve u zich naar buiten te geven” en de taalfout in die zin ergert me nog altijd even hard als de eerste keer dat ze me opviel. Verleden zaterdag stond ik gemoedelijk te paffen met de organisator van een quiz waar ik deelnam, en hij zei wat ik zelf al vaak dacht, dat het oppassen geblazen is met korte teksten om niet te snel te vervallen in trucjes. Dat is waar, maar trucage heb ik niet echt nodig. Toch niet voor de indirecte rede, die steeds probeert te koersen langs die randen van de schaduwen die niemand kan zien. Hoe lang nog, tegen dat ik die kan wegblazen als het pluis van een paardenbloem?

dinsdag 25 april 2017

Spinning in a dream

Het is een te kille aprildag waarvan de wolken slechts gradueel verdreven worden, te laat op de dag om nog veel warmte te bieden, ook al schijnt de zon fel als ik de R4 op rij, naar huis. Ik heb zonet m'n zonnebril weggegooid nadat ik ontdekt had dat er maar één glas meer aan vast zat en ik er enkele seconden als 's werelds slechtste cosplayer heb uitgezien. Eén tegenligger heeft me zo gezien, allicht te verbaasd om me uit te lachen.

Omdat ik gisteren flink heb afgewassen en opgeruimd, wacht er straks een relatief proper appartement op me, tenzij Tyr heeft besloten om vandaag geurvlaggen te zetten. Niet dat hij dat ooit gedaan heeft. Voor een te vroeg weggehaald beestje is hij best goed opgevoed, ook al steek ik daarmee voornamelijk een pluim op m'n eigen hoed. Hij is ook een onverbeterlijke dikzak, maar wat moet je heelder dagen doen als je alleen op een appartement zit?

Het verkeer valt mee. Ongedurig wissel ik tussen radiozenders. Nergens spelen ze iets wat me echt aanstaat. Ik zit ook al vijf dagen in m'n hoofd met de nieuwste EP van Lorn, een stukje dat afklokt op een zuinige 20 minuten, maar onmiddellijk elk haartje op m'n armen overeind deed staan en tranen in m'n ogen deed opwellen alsof het niets was. Hoe kan die man dat toch voor elkaar krijgen? Me het gevoel geven dat ik me plots verloren bevind in een droom vol kleuren en grote, naamloze emoties. Volledig verdwijnen in een universum, alsof ik niets meer ben dan een betekenisloze stip in de oneindigheid (wat in feite ook gewoon de waarheid is).

Ik hang lui achter een tankwagen. De dag was druk en hard. Ik heb een boekje afgewerkt voor een klant maar ik twijfel of het de juiste normen zal halen, omdat de deadline zo dwingend en plots was. Het voordeel van zulke dagen is dat ze vooruit gaan aan een fenomenaal tempo en dat de rust 's avonds weldadiger is dan anders. Vanavond vind ik het niet erg om alleen te zijn.

Op de radio babbelt een presentator opgewonden over hoe jong sommig nieuw DJ-talent is. Gek dat je dat nooit hoort over schilders of schrijvers. Of toch, vandaag werd op de sociale media breed uitgemeten hoe een knul van 17 met een debuutroman achteloos beweerde nooit te lezen. Dat zal wel niet volledig kloppen, want hoe kan hij anders schrijven? Dat hij misschien geen dikke romans leest, dat kan. En ja, het gebrom daarover is wel wat elitair, maar het gesakker over dat gebrom is nog ergerlijker. Zouden we ook aanvaarden dat een F1-piloot niets van automechaniek kent, of dat een schilder niets weet over verf? Alleen het schrijverschap moet blijkbaar door iedereen probleemloos kunnen geclaimd worden.

Het is druk op de afrit. Op zes maand tijd heb ik deze route al erg veel gedaan, ook omdat het de route is die ik gebruik om terug te komen van bij broer Roman, naar m'n ouders te rijden in Nederland, en terug te keren van bij Sofia. Ik denk aan ons samen plaatjes draaien vorig weekend, een container Spaanse daklozencocktails en haar parmantige stapje. Komend weekend ben ik de aanstichter van een vrijgezellenbedoening - weer een heel andere categorie. Ik ben een beetje nerveus of alles wel goed zal lopen en zit me al wat te wapenen om een dag en een nacht door te brengen met 10 andere mensen.

Lorn krijg ik niet meer uit m'n hoofd. Zouden er nog mensen zijn zoals ik, die nu aan exact hetzelfde nummer denken en er exact hetzelfde bij voelen? Het is minder onmogelijk dan ik misschien denk (en ik zou ook geen aanspraak willen maken op uniek zijn). Volgens YouTube-commentaren blijkt voorbeeld dat tal van mensen bij het einde van 'Rival Dealer' van Burial denken aan hoe het moet voelen om zachtjes dood te gaan. Of dat Boards of Canada zo vaak beelden oproept van slecht afgestelde kleurentelevisie met feuilletons uit de jaren '70 en '80, zelfs bij mensen die die periode niet eens meegemaakt hebben.

Carl Jung zou er vast een hoopvol teken in gezien hebben van een collectief onderbewuste. Maar daar geloof ik niet echt in. De brave man kon een goed eind weg lullen. M'n huis komt in zicht, en in de buurt de kermis die op haar laatste stelten loopt. Het lawaai is er de laatste dagen wat van weggeëbd, met als hoogtepunt zaterdag de komst van Patje 'For da bigga and bolda' Krimson. Ik ben niet gaan kijken en heb ook uit nostalgie niet z'n muziek opgelegd. Maar straks ga ik wel plaatjes draaien, alleen rondwentelend in m'n eigen universum, met m'n ogen gesloten, onder een heel zacht deken. Dat heb ik misschien wel verdiend.

dinsdag 4 april 2017

Cobra

Volgens de boeddhisten zijn geluk en pijn twee uiteinden van dezelfde slang. Grijp je naar de kop van de slang, bijt ze in je hand; pak je de staart vast, dan draait de slang zich om en bijt ze vooralsnog in je hand. De publieke perceptie van boeddhisten als olijkaards in saffranen gewaden is altijd wat misplaatst geweest. They don't fuck around als het aankomt op donkere waarheden. Ik bekeerde me toen ik 16 was en volop in de ban was van filosofische en religieuze werken, dermate dat ik wijsbegeerte ernstig begon te overwegen als studierichting na m'n middelbaar. Ik ben blij dat ik die richting niet ingeslagen ben en het denkwerk over het zijn, het worden en de wereld altijd als een noodzakelijke hobby heb gehouden terwijl ik van de bouwwerf taal mijn carrière gemaakt heb.

M'n werkdag zit er net op. Het was een mooie dag om van thuis uit te werken aan het balkon, waar het zonlicht genadig binnenviel maar nog genoeg schaduwen had meegekregen van de bomen in volle bloei om de woonkamer geen sauna te maken. Nu ben ik op straat, onderweg naar één van de lokale supermarkten, waar ik deze middag sausjes was vergeten kopen. En die saus is hard nodig, want vanavond komt een bescheiden minibusje vrienden om de retrospectieve, laatste aflevering te bekijken van De Mol. Dat betekent tafelen, dit keer braadkip met een wijntje en een frietje. Ik heb twee zakken diepvriesfrietjes ingekocht, alumettes dan nog, want ik hou niet van dikke frieten met een grove snit. Die doen me altijd denken aan de slappe frieten die in Engeland chips genoemd worden. Bij m'n eerste kennismaking daarmee, toen ik een jaar of 9 was, was ik diep teleurgesteld.

Al zit er dus een Boeddha op m'n schouder, een erg goede boeddhist ben ik niet. Ik mediteer te weinig en ik ben nog altijd veel te veel gehecht aan dingen, aan mensen, aan concepten. Gisterenavond zag ik Chiara nog eens terug en we konden uitgebreid weeklagen over ons respectievelijk hobbelig parcours door de liefde van de laatste maanden. Ze had nadat we uiteen waren, blijkbaar al vrij snel een schilder aan de haak geslagen, maar die was toch niet je dat gebleken. "Je moet stoppen met artiesten daten," adviseerde ik haar, "niets dan heibel met dat soort mensen." Het is een beetje waar. Ik ben zelf ook niet de gemakkelijkste, maar ik kan wel zeggen dat Siddhartha Gautama er vanaf m'n 16de veel negatieve aspecten van m'n persoon heeft onder gekregen. Zoals mijn ongelooflijke woede. Ik kom uit een woedend geslacht, één lange rij van matriarchen met een temperament om u tegen te zeggen. Ik denk dat ik de minst woedende ben. Gewelddadig ben ik in elk geval al niet, maar dat is nu ook niet bepaald iets waar je moet voor gefeliciteerd worden.

Ik wandel langs een woonblok waar iets gefrituurd wordt en er een wat haveloze familie op de stoep uitgestort staat, met een dikke man die luid iets aan het uitleggen is over schilderwerken bij hem thuis en er een dikke vrouw met een cherubijnengezicht een handtashondje vasthoudt. Het type dat je associeert met Paris Hilton en roze badjassen. Bij de supermarkt zelf is het relatief rustig. Een koppel patsers in een pick-uptruck die er monsterlijk gezwollen uit ziet, laat me met enig misbaar oversteken. Ze hebben vast al geklaagd over het circulatieplan dat vandaag in Gent in voege gegaan is. N-VA'ers hadden de zure bek vol over "oppressie", alsof het Gentse stadsbestuur persoonlijk met matrakken en traangas de Gentse burger was komen belagen. Voor een partij die zo ongevoelig is voor het leed van anderen, is geen ongemak hen te klein om er niet hevig schreeuwend voor ter aarde te storten en te trappelen met de vuisten en voeten.

Wat is nog echt leed, hé, dan? Echt leed is misschien de schaamte die ik nog wat voel voor m'n eigen pathetiek van gisteren, die er mee voor zorgde dat ik de deur moest openen voor Chiara in een aftandse pyjama en dat m'n haar er uit zag alsof het mee was geweest met Napoleon naar Rusland. Echt leed is vaak ook stil leed, de pijn die sommige mensen elke dag meedragen in hun magen en harten en zichzelf voelen wegkwijnen in de leegte. Of de hongersnoden, epidemieën, brutaliteiten en natuurrampen die hier op dit zakdoekje Gent een universum ver lijken.

In de supermarkt is het circulatieplan ongewijzigd. Ik ontdek er steeds buurtbewoners die ik nog niet eerder gezien heb. De cassières werken er soms een beetje op m'n zenuwen. Er is er ene die het begrip "binnenstem" niet kent en een andere die weliswaar lief is, maar ontzettend traag. Ze moeten ook telkens opnieuw zoeken naar de vodka die ik vraag, terwijl die al altijd op dezelfde plaats heeft gestaan en ze maar drie merken verkopen. Maar goed, het is allemaal op wandelafstand dat ik hier om een bokaal mayonaise kan gaan, jonge kaas kan kopen en en passant nog een doosje Ricola ("de schwitzerse kroidenbonbon") kan mee grissen. Deze dichter hoeft niet te zeuren. En de zon schijnt nog steeds! Half Gent zal vanavond weer uitrukken om de terrasjes en de pleinen te bemannen, als een horde psychoten die 10 jaar heeft moeten leven in kou en ontbering.

Soms trekt de gedachte me aan om ergens in een klooster in de Himalaya's te gaan wonen en me te onttrekken van elk verlangen. In tegenstelling tot wat sommige mensen denken, is het uitdoven van verlangen niet het uitdoven van de mens zelf, maar het verdampen van het ego. Ik heb dan ook wel eens hevig gefronst als sommige beroemdheden boeddhisme probeerden te beleven als een vorm van zelfactualisatie of er een hele hoop mystieke onzin bij betrokken. Maar ach, leven en laten leven, zolang de patchouligeuren maar op afstand blijven. Gezwind stap ik onder de lentezon terug naar huis. De zomer is geen verre gedachte meer. Normaal zou ik nu uitkijken naar mijn verjaardag, maar de dag voordien trouwt Natasja en ik ga op haar feest als Pablo Discobar een uurtje plaatjes draaien. Ik zal dus voor het eerst in mijn leven een trouwfeesten-dj zijn, iets waar ik al geweldig veel zin in heb.

Links, over de brug en voorbij het loof dat zo sympathiek zijn schaduwen leent aan het appartement waar ik woon, worden tenten en trucks opgezet voor de Zomerliefkermis. Die wordt georganiseerd in volle lente, vraag me niet waarom, en doet me er aan denken dat ik nooit een zomerlief gehad heb. Op de leeftijd waar ik daar aan toe was, ging ik gewoon niet op vakantie, en het lokale aanbod op het dorp waar ik woonde was nu ook niet bepaald succulent te noemen. De zomer, dat was voor mij zo vaak te warm, te leeg, te veel 'Summertime Sadness', zoals Lana Del Rey mooi wist te destilleren met haar geaffecteerde Southern drawl. Misschien wordt deze zomer anders. Misschien heeft de slang zich nog lang niet omgedraaid om me in m'n hand te bijten.

vrijdag 24 maart 2017

Minder dan beesten

Omdat ik 's avonds meestal alleen eet, zet ik vaak de tv aan. Dan kan ik naar iets kijken terwijl ik kauw en zit ik ook niet te schrokken om de maaltijd maar snel achter de kiezen te hebben. M'n timing is niet altijd goed om het journaal mee te pikken en soms mijd ik het met opzet om niet weer meegesleurd te worden in die draaikolk van deprimerende waanzin die we elke dag te slikken krijgen. Vaak weet ik gewoon ook al wat er gaat gezegd worden omdat ik al een krant gelezen heb of op sociale media al de nodige duiding heb geconsumeerd. Vandaag ben ik wel precies op tijd.

Ik bewonder nieuwsankers. Elke dag die professionele ernst (met af en toe dat kleine glimlachje als het iets leukigs betreft over kinderen, bejaarden of mensen met een handicap), elke dag dat foutloze taalgebruik, elke dag proberen om toch zo veel mogelijk bevattelijke informatie mee te geven aan de kijker. Het journaal is niet neutraal maar dat hoeft ook niet. Feiten zijn nooit neutraal. Terwijl ik m'n spiegelei zit te snijden en op een boterham hijs, denk ik aan wat ik nog hoor te doen later op de avond. In mijn geval is dat: verder timmeren aan het vrijgezellenuitje van Natasja. Sommige mensen zouden me gek verklaren dat ik een vrijgezellen organiseer van een ex, maar ze is al veel langer een goede vriendin (8 jaar) dan dat ze ooit m'n lief geweest is (1,5 jaar, met blutsen en builen). Het kostte nog eens 1,5 jaar om uit de as onze vriendschap tevoorschijn te toveren, maar wat een vriendschap. Ik heb haar gered van booswichten en zij mij van de dood, om het pathetisch te zeggen.

Het is de dag na de herdenking van de aanslagen in Brussel en Zaventem en de dag na een nieuwe aanslag in Londen. En vandaag reed een dronken onnozelaar de Meir op, wat direct Bart De Wever noopte om op tv te komen nog voor alle feiten gekend waren. Als er paniek moet gezaaid worden, is hij er als de kippen bij, de doemprofeet van 't Schoon Verdiep. De keerzijde van zijn boodschap is natuurlijk “maar bij mij zijt ge veilig”. Wel, ik voel me bij hem en zijn partij van met doorslaande stem tweetende, ongeleide projectielen alles behalve veilig. Geef me dan maar de perkamenten kalmte van een Herman Van Rompuy, ook al ben ik het met die man ook over veel dingen oneens. Terwijl ik de eerste boterham naar binnen werk, voel ik wat stress weg ebben over de werkdag, en voel ik me een klein beetje schuldig omdat ik de indruk had dat ik zat te zeuren tegen Sofia vandaag. Tenslotte zit ze ook niet te wachten op mijn suggesties om voor haar kat een "muts van gehakt" te breien.

Een nieuw item wordt aangesneden: dierenmishandeling in een abattoir ergens in het land van Freddy De Vadder en accenten die we blijkbaar lollig moeten vinden. Nu valt er alles behalve te lachen. De beelden van doodsbange, zieltogende varkens komen keihard binnen. Je weet dat dit intelligente dieren zijn, die niet kunnen bevatten wat er gebeurt en totaal machteloos overgeleverd zijn aan het brute sadisme van de slagersknechten. Ik moet bijna huilen als ik die beesten zie afgeranseld worden of bloedend op de vloer zie liggen, nog ademend. Ik neem me voor het gehalte vegetarisch eten in mijn voeding op te drijven. Er is niets dat de wreedheid rechtvaardigt waarmee die dieren behandeld worden als, nu ja, minder dan beesten. Er is niets dat wreedheid rechtvaardigt tout court.

Het is allemaal weer zo veel om te behappen. Letterlijk en figuurlijk. Letterlijk omdat m'n spiegelei met brood me opeens niet meer smaakt. Figuurlijk omdat ik de dingen zo moe ben. De homo hystericus is weer volop op pad, los van dat met die varkens, en schreeuwt als een peuter met een megafoon de wereld bij elkaar. Ik verdenk er rechts van gewoon geil te worden als er weer eens een aanslag plaatsvindt. Alle registers kunnen dan nog eens open. En nog hebben progressieven niet geleerd dat je dan niet in discussie moet gaan of vechten met hun fantoomargumenten. “Is het dat die rechtse zakken de werkelijkheid niet kunnen of niet willen verstaan?” was de teneur van een gesprek dat ik onlangs had met Roman. Ik weet het ook niet altijd goed. Af en toe word ik lastig gevallen door fascistische complotdenkers op Twitter. Onlangs nog één die vond dat we "Europa moesten heroveren". Op wie? Op de 95% witte meerderheid?

Een aangenaam avondzonnetje valt door het balkonvenster naar binnen. Om eerlijk te zijn: ik ben nooit bang geweest van terrorisme. Niet dat ik zo'n stoere kerel ben zonder angsten. Ik herinner me zelfs dat ik rond m'n 20ste wel schrik had voor het fenomeen van de “dolle schutter”, waanzinnigen die voor een flinterdunne aanleiding zomaar wat mensen aan gort gingen schieten. Nu ik ouder ben en hopelijk iets wijzer, weet ik ook dat dat een vorm is van terreur, die als dusdanig nooit benoemd wordt omdat de daders witte jongens zijn. Ik ruim secuur m'n avondmaal op. De afwas is voor na een momentje vertering met een sigaret en een glaasje bruiswater - ik drink namelijk niet of nauwelijks bij het eten, ik heb ooit ergens gehoord dat dat slecht zou zijn voor je voedselopname. Joost weet of dat waar is.

Maar nee, voor bommen, auto's als wapens, machetes, enveloppes met antrax en jihadi's heb ik nooit schrik gehad. Misschien is dat de luxe van iemand voor wie dit soort terrorisme nooit dichtbij heeft geleken. Zelfs niet echt toen het in Brussel gebeurde. Niet dat ik naïef ben. Maar ik heb de motieven van jihadi's altijd tamelijk goed verstaan, net zoals die van andere terroristen die beter georganiseerd zijn dan eenzame complotdenkers. Ze willen dat we bang zijn. Ze willen het slechtste in ons naar boven halen, om retroactief hun eigen excuses bevestigd te zien voor hun haatmisdrijven. Alsof ik dat fysiek wil tegengaan, stap ik m'n balkonnetje op. Tyr, de Garfield van Mariakerke, volgt gezwind. Hij heeft daarnet de hele tijd onder een hoek gelegen dat hij maximaal het zonlicht kon vangen, genietend kijkend als een vetgemeste despoot. In his house at Mariakerke, dead Tyr waits dreaming.

Buiten het bedenken van uitdagingen voor de aanstaande vrijgezel (vrijgezellin?) heb ik deze avond weinig te doen. Chiara heeft afgezegd, Kim had geen tijd en met andere vrienden en vriendinnen liggen afspraken in de nabije toekomst in het verschiet. Er zal veel bijgepraat worden. Zo gaat dat als je elkaar niet meer zo vaak ziet zoals tijdens dagen waarin je niet het betere deel van de dag moest doorbrengen met meedraaien in de kapitalistische wereldorde. Het loof aan de bomen is al aardig beginnen aangroeien. De lente is een ambigu seizoen. Zelden is er voor mij iets goeds begonnen in die periode, behalve m'n eigen leven, en het valt nog te bezien wat Anubis daarvan gaat denken eens ik terecht kom in het ondermaanse. De lente is wel steevast een productief seizoen geweest op schrijfvlak. Ik sluit er dingen in af, zoals recent een dichtbundel, en ik krijg de kolder in de kop van de nieuwe ideeën. Gisteren nog ben ik eindelijk begonnen aan een nieuw boek waar het idee al twee jaar voor lag te rijpen in de eikenhouten vaten van m'n hoofd.

Ik ga terug naar binnen en leg de tv het zwijgen op. Het weerbericht is voorbij (we krijgen een vrij zonnig weekend en Frank Deboosere is nog altijd betrouwbaar onhip) en ik heb m'n dagelijkse dosis kabel nu wel gehad. Morgen ga ik proberen wokken, volledig vegetarisch. En als dat niet lukt, dan bestel ik wel ergens een kebab. De islamisering zet zich immers onvermijdelijk voort.


dinsdag 7 maart 2017

Sylph

Er is koud buffet op de eerste trainingsdag, die ik rijkelijk laat aanvat na al meer dan drie maanden loondienst bij mijn huidige werkgever. Het buffet mag er zijn. Ik sleep mezelf over de inwendige drempel om wat te socialiseren met de andere nieuwelingen, die variëren van verse schoolverlaters tot mensen met lange carrières voor andere broodheren en -dames. Over brood gesproken: het is verse baguette, de raketsla verbergt blinkende zalm, en de opgevulde halve eitjes met een onbestemde zoutige mix zijn snel op. Aan de tafels vormen zich toevallige clusters mensen. Bij de minst onaantrekkelijke vrouw vormt zich de grootste cluster. "Nerds," denk ik dan, "en ook, hoe voorspelbaar sommige mannen zijn." Dat is tamelijk klote aangezien ik zelf een man ben. Ik zou liegen dat ik er een programma voor zou kunnen krijgen op Fox News als ik niet zou toegeven dat ik zelf nooit heb deelgenomen aan een stormloop om de gunst van een leuke vrouw, maar al snel worden dat soort lentecompetities me beu omdat ik er het absurde van in zie. Het licht zielige, dat ook.

En eerlijk: ik voel me vandaag een beetje zielig, eigenlijk. Ik moest om zes uur op om het grootste stuk file op de Antwerpse Ring te vermijden, en ik had gehoopt nog een uiltje te knappen op de parking van het werk, maar één of andere idioot vond het nodig op m'n venster te kloppen, misschien om zich te vergewissen van het feit of er onder die jas en dat deken geen dode lag. Kon die zich niet gewoon met z'n eigen zaken bemoeien? Het is niet de oorzaak dat ik me zielig voel. Die oorzaak komt van overal en nergens een beetje. Een off-day. Een maandag. Een hemel die opgevuld is met grijze regenwolken en nu en dan een onregelmatige bui loslaat. Het vooruitzicht dat ik nog zo ver te gaan heb voor ik een aantal doelen zal bereiken. Ik ben die inwendige stem soms zo moe. Die prikkeldraden die door m'n lymfe- en andere systemen lopen en weer kunnen opspelen bij gevallen van twijfel en emotionele nood. Dan voel ik niets anders dan dat er in m'n borst een stuk bloedend koraal zit dat ik niet uitgespuwd krijg. Ik heb tenminste al vrede genomen met het feit dat in dit leven nooit iets zal zijn dat tegelijk waardevol en eenvoudig is.

Ik probeer niet vanzelf paternalistisch over te komen op de schoolverlaters, die allemaal nog hard hun best lijken te doen om hun mentale korte broek te verbergen. Tien jaar geleden was ik zelf ook zo. Ik stond me toen dood te vervelen tijdens de rondleiding door de fabrieken van Dunning & Kruger, waar de assemblageprocessen me tien keer boeiender leken dan het bureauwerk waarvoor ik aangenomen was, in een omgeving vol gemankeerde bijrolacteurs uit 'In de gloria'. Intussen moet ik aan IT'ers uitleggen wat een communicatieconsultant in godsnaam doet. De zweem van verdenking is nooit veraf, want communicatie is in de ogen van door enen en nullen gestaalde mensen vaak niets meer dan lulkoek. Maar, lieve vrienden, iedereen is gevoelig voor gelul. De vraag is wat je er mee wil bereiken. 'You want to see it too', heet één van de nummers op de laatste plaat van Biosphere, een spookachtige, ijle trip in een bijna uitgewist verleden van Poolse plattelandsdorpen. In die titel lees ik altijd de wil om in iets te geloven, iets ook te willen zien, iets dat een band schept met iemand anders.

"Zal ik jullie vertellen over de bijzondere lamlendigheid van pijn die geen oorzaak kent, jongens?" vraag ik niet. Eveneens spreek ik niet over hoe ik gisteren tot bijna volmaakte rust kwam in bad, in een universum vol schuimkastelen, lezend en starend naar het plafond. In de plaats daarvan doe ik m'n jas aan en omgord ik me met twee tassen alsof ik ergens post ga bezorgen, alvorens het gebouw te verlaten. Op de namiddagtraining zal ik er immers niet bij zijn, want ik heb werk te doen voor klanten. Het is relatief rustig in Berchem, dat in niets lijkt op zijn naamgenoot in het Brusselse, dat ik, nu ik eraan denk, enkel nog maar in het donker gezien heb. Evenmin lijkt Sint-Gillis-Waas op Sint-Gillis en naar verluidt lijken beide Mariakerkes ook niet op elkaar. Als kleine jongen dacht ik dat Nazareth van over de Schelde hetzelfde dorp was als waar Jezus was opgegroeid. Ik verwarde ook onophoudelijk de Israëli's en de Palestijnen, want tijdens de lessen godsdienst sprak men erover hoe de Israëlieten uit Palestina kwamen. Duiding van Ernstige Programma's en Serieuze Krantenrubrieken was er nog niet in de tijd, toen ik me al een hele man voelde omdat ik wist dat Oezbekistan een land was en waar het lag.

In 'The Fall of Hyperion' zegt pater Duré, die gedoemd is om telkens opnieuw tot leven gewekt te worden door een parasiet die aan zijn lichaam kleeft, dat pijn geen invloed meer heeft op hem, dat pijn een oude bondgenoot geworden is. Zo zou ik het nooit zeggen, maar het is wel waar dat ik de melancholie beter heb leren verdragen. Met ervaring, met medicijnen. Ook door anderen te vinden die in dezelfde regenbui staan. Ik vouw graag paraplu's voor hen, niet uit een misplaatste nood om nodig te zijn, maar omdat ik niet wil dat anderen de pijn moeten hebben die ik zelf zo goed ken. Of is dat lulkoek die ik mezelf gretig voeder? Eentje voor de papa. Eentje voor de mama. Eentje voor het zielenheil. En eentje voor de vrachtwagens die in een regenbui op de E17 elkaar proberen inhalen, want wat drijft die fuckers in godsnaam weer om het leven van zichzelf en anderen in gevaar te brengen? Ik word er zo goed als door verblind terwijl ik er langs moet. Op de radio vind ik geen zender die me aanstaat. Er wordt te veel gebabbeld op de ene, op de andere spelen ze Bruno Mars, de dwergversie van Lenny Kravitz, die zelf al een soort Prince van den Aldi was; en op een derde zender is er een nummer dat ik al te vaak gehoord heb de laatste tijd. Dan maar volledig stumm.

Vanavond ontvang ik vrienden en hoewel ik me daar nu niet kan op instellen, weet ik dat dat bezoek deugd zal doen. Natasha gaat een Thaïse eetsoep koken en Tomas brengt panna cotta mee. Ik zorg voor bestek, borden, glazen en de televisie. En de aperitief, want mijn schatkamers liggen altijd vol. Het hangt me al boven het hoofd dat ik morgen voor de trainingsweek blijkbaar stapschoenen ga moeten aantrekken. Ik hoop vurig dat het niet zal komen tot liedjes zingen of scoutsactiviteiten voor volwassenen. Tot hier toe ben ik redelijk onder de indruk van m'n werkgever, maar ik ben beducht voor creativiteit als ze van HR-mensen moet komen, door eerdere ervaringen met verplichte lachsessies en barbecues waar we allemaal een roze item dienden mee te brengen. In de onbedoelde komedie van dat alles zit een diepe tragiek verscholen, als een soort onderzeese spiegel van wat voort koerst boven het wateroppervlak. En daar nog onder is er geen licht meer. De afotische zone, noemen ze dat, het deel van de oceaan dat nooit bereikt wordt door de zon. Dat zijn afgronden waar een mens niet wil in tuimelen. Dan allicht nog liever het grienende lenteweer, dat tenminste de belofte aankondigt aan warmere tijden, verpozingen en vluchtroutes. We zijn bijna uit deze grillige, kwaadaardige winter. Laten we dan maar stevig elkaars hand vasthouden voor de laatste kilometers.

dinsdag 28 februari 2017

In de vorm van een vogel



Ik zie nieuwe horizonten opduiken. Ze zijn nog redelijk veraf, maar ze zijn er. Uiteraard dat het in mijn hoofd zit. Ik heb parkeerplaats gevonden aan de rand van de echte Gentse binnenstad. Eerst ging ik de bus nemen, maar toen ik er aankwam, bleek ik m’n telefoon vergeten te hebben en dan ben ik toch bezweken voor de sirenenzang van koning auto. Ergens in de stad schreeuwt een op biodiesel levend gehouden vampier het uit met een kracht van enkele megawatteeuwen, nu er weer iemand een kap heeft geslagen in zijn fylacterion. Vandaag laat ik het niet aan m’n hart komen, evenals de eeuwige toeristen die ik moet omzeilen op de Sint-Michielsbrug, met hun onnozele selfiesticks en hun “grappige” poses voor ons UNESCO-werelderfgoed. Het is niet dat ik het respectloos vind – wat geeft zo’n 700 jaar oude waterkant er tenslotte om – het is dat ik het belachelijk vind. Net zoals mensen die doen alsof ze leunen tegen de Toren van Pisa of vanuit perspectief de Eiffeltoren tussen duim en wijsvinger nemen. Maar originaliteit is een Romantisch idee – letterlijk, het is nog maar een goede 250 jaar oud.

Opgepast massa, ik ben onder u. Ik kom voorbij een winkelvenster en check even m’n jas, die de sporen draagt van gisterenavond. Hij hangt vol kleine rosse kattenharen, en het is niet zichtbaar in de spiegel, maar hij ruikt naar Sofia. Dezelfde geur hing in m’n appartement toen ik gisteren om halfeen ’s nachts thuis kwam nadat ik haar thuis had afgeleverd, sneller dan een FedEx, minder risicovol dan een Uber. Hoewel. Er was op de weg naar haar wel die alcoholcontrole honderd meter voorbij m’n voordeur, maar de flikken van dienst waren mollige, vriendelijke lui die me rustig door het hele proces gidsten. Geen gesnauw of gegrom, gewoon agenten die hun job voor de burger serieus namen. Waren ze maar overal zo, nietwaar. Het hielp ook dat de ademtest uitwees dat ik mocht doorrijden, hoewel ik een halfuur voordien nog een glas wijn gedronken had. Foute instrumentatie, mijn onontdekte superkracht, of de aanwezigheid van een beschermengel, wie zal het zeggen?

Het is een paradoxaal zonnige en milde winterdag, vandaag. Aporie: een toestand waarin je niet goed weet wat je voelt, een twijfel, misschien zelfs dat niet, maar je kan enkel zeker zijn dat er iets is dat je voelt. Het is niet goed, het is niet slecht, het is er, als de omtrekken van iemand die langzaam uit de mist komt tijdens een playbackshow. Wordt het de zoveelste Elvis of wordt het helaas Pierke Pierlala? Wat ik wel weet: hoe zwaarder de jaren doorwegen, hoe lichter ze lijken te worden. Ik zit praktisch op het middelpunt van mijn leven, maar het prettige is dat de inzichten blijven groeien, dat ik nooit stilgestaan heb in het bijslijpen van mijn denken en handelen. De uitkomsten daarvan zijn niet altijd perfect. Mijn ogen en neus worden bijvoorbeeld automatisch naar dat hamburgerhuisje getrokken in een zijstraat van de Veldstraat, waar ze zulke lekkere ketchup hebben. Sommige mensen kunnen dat goed, de verleiding weerstaan van vettige troep en het vlugge genot. Ik ben daar nooit goed in geweest.

Ik ben op zoek naar een cadeau voor Jelka, die vandaag haar kwarteeuw viert. Daarvoor moet ik over de onregelmatige kasseien laveren tussen de talrijke shoppers en voorbij de eindeloze vensters van kledingwinkels. Het stelt de jongen in mij teleur dat de proportie van kledingzaken in de Veldstraat de laatste 20 jaar enkel is toegenomen. Vroeger waren er in de omtrek nog elektronica-zaken, verschillende muziekwinkels, speelgoedzaken en natuurlijk de befaamde pijpenwinkel van Caron. Kledij interesseert me wel, maar in hoofdzaak wie ze draagt, niet zozeer staan kijken naar een etalagepop met de hipste seizoensoutfit aan, laat staan in zo’n überwarme kledingwinkel met het zweet des aanschijns lusteloos kijken tussen de rekken en me afvragen wat mijn maat van broeken ook alweer was.

Nieuwe horizonten impliceren dat er ook oude waren. Ik ben intussen de haast apostolische tien ex-lieven rijk, een vangst van een bijna 17-jarige carrière in de liefde, en een lijn kan je er niet in trekken. Eerst was ik leerling, dan mentor, dan gelijke. Nu eens was ze attent en kwetsbaar, dan weer onafhankelijk en ambitieus. Het veranderde me altijd weer een tik, duwde me op een nieuwe baan, dompelde me onder in nieuwe smaken. Ik dacht lang dat al die ervaringen me tegelijk ook afgestompter gemaakt hadden of cynischer, maar dat klopt niet. Ondanks alle teleurstellingen heb ik ook de waarde ingezien van open blijven, toch blijven inzetten op een vorm van kwetsbaarheid zonder te vervallen in een suikerzoet idealisme.  Daar denk ik aan terwijl ik mezelf bevind in de boekenafdeling des Fnacs en rondwaar tussen de populaire lectuur, de obscure poëzie en het aanbod aan Engels- en Franstalige literatuur. Spaans en Italiaans hebben ook elk hun rek gekregen. Duits is helaas weer nergens te bespeuren. Het is allicht geen toeval dat ik me nu magnetisch naar de filosofie-afdeling getrokken voel. Ik vind al snel een boekje van Michel de Montaigne, die rustige Franse humanist die me indertijd deed beseffen dat wijsheden van alle tijden zijn en dat de denkers van de Verlichting niet allemaal kurken wetenschappelijke vooruitgangsdenkers waren.

In de winkel speelt de Jonas Blue-cover van ‘Fast Car’. Het duurde jaren tot ik besefte wat voor een mooi en triest nummer het origineel van Tracy Chapman is. En dan nog een jaar voor ik er met de grijns van een kleuter in m’n hoofd altijd ‘Fat Car’ van maakte. You got a fat car. I want a ticket to Burger King. Rijdt een vette auto snel? Kan die goed optrekken? Hij zal de mensen alleszins niet verlossen van een armoedig bestaan met gebroken dromen. You got a fat car. I got a plan to get us a real good meal. Ik besef dat ik honger heb en ik schaf me naast Jelka’s cadeau nog twee poëziebundels aan, allebei van jonge Vlaamse dichters van het nu, allebei jonger dan ikzelf. Ik ben er niet wrokkig over dat zij hun weg naar een uitgever vonden en ik niet, want ze zijn beter dan mij. Het maakt me zelfs blij om dat te kunnen toegeven. Geklopt worden door mensen die beter zijn dan ikzelf, dat is eervol in het zand bijten. You got a fat car. But it’s way too fat to fly away.

Wanneer ik de Fnac verlaten heb, kijk ik even naar boven. De hemel zit potdicht en toch voel ik de zon. Is het het lichaam, dat instinctief reageert op de eerste tekenen van de lente, als een soort ingebouwde seismograaf die voelt hoe de as van de Aarde weer de richting uit wentelt van betere dagen? Of is het dat ik weet dat ik dit jaar dingen zal realiseren, zoals het afwerken van mijn eerste grote non-fictieproject? Of is het de klare wijn die gisteren werd geschonken in troebele glazen? “Hoed u voor een valse lente,” roept een dakloze me toe, “herinner u 2011!”. Ik weet het nog. In 2011 leken mooie dingen op til, maar toen verzandde een droom in een anemische woestijn, samen met de in bloed en brand gesmoorde Arabische Lente. Waarom subtiel zijn in m’n metaforen als het ook kan met pathos, nietwaar.

En er is dit: om een grens te markeren tussen voor en na, moet je ergens beginnen en dat niet te veel laten afhangen van externe zaken. Het is daarom dat ik nooit echt geloofd heb in het magische concept van closure, alsof dingen ooit eindigen met een diepzinnig gesprek, een paar tranen deppen en dan de hink-stap-sprong uitvoeren, recht in een nieuwe hoop miserie. Wat ik achter me heb gelaten, was telkens via een bewust proces van sorteren en mediteren. Daarom dat er haast geen haat in mijn hart zit, dat ik weet dat ik niets te eisen heb van het leven en dat het veel belangrijker is dan alle kennis van de wereld, om te proberen blijven geven om de levens van anderen iets meer de moeite te maken. Want, om de slogan van een koffiemerk te gappen, what else? Intussen gaat de voettocht weer over de Sint-Michielsbrug naar waar de auto wacht. New Horizons, zo heette ook de sonde die twee jaar geleden langs Pluto scheerde. Ik herinner me nog, toen de lancering plaats vond in 2006, dat ik hoopte dat ik de beelden nog zou zien van de sonde en dat er intussen niet één of andere wereldbrand zou uitgebroken zijn. Ik was toen 23 en ik kon me niets voorstellen bij wat of wie ik zou zijn op 32, toen de verbluffende beelden van de dwergplaneet binnen kwamen.

En nu giert New Horizons weer de duisternis in. Niet elke horizont is helder en schitterend, maar daar ben ik intussen ook op ingesteld. Ik kijk links en rechts over het water, de toeristen negerend. Terwijl ik kijk naar de waterkant die parallel loopt met de Veldstraat, komt er nog een andere herinnering binnen, nog langer geleden. In de verwoestend drukkende nazomer van 2001 was ik toen in de Veldstraat op zoek naar een attentie, en in de gadgetteria waar ik stond, speelde ‘One Hand in My Pocket’ van Alanis Morissette. De onbestemdheid van dat nummer maakte me zo triest dat ik ter plekke bijna tranen in mijn ogen kreeg. I’m lost but I’m hopeful. Het klonk in mijn oren als wanhoop, tegen beter weten in verder ploeteren omdat je niet anders kan. En nu, verbonden met mijn aporie, klinkt het eerder als een ode aan een schone lei. ‘Cause I got one hand in my pocket, and the other is flicking a cigarette. Op een brug over de Leie. Doe dat me maar eens na.

zondag 29 januari 2017

Met skeletale handen piano spelen

Het cliché wil dat als een Westerse man ziek is, dat hij in z'n pyjama ligt te kreunen alsof de wereld vergaat. Misschien omdat ziek zijn de enige sociale gelegenheid is waarbij hij zich 'mag' laten gaan ("de dokter zegt het!"). Er is ook ergens een onderzoek geweest waaruit zou blijken dat mannen effectief meer lijden van huis-tuin-en-keukenvirussen. Ik weet het niet. Ik probeer er alleszins niet te veel over te mopperen en binnen een paar dagen is deze ijldraaimolen hopelijk ten einde gekomen.

Ik lig in de zetel onder een dekentje en ik zap langs de ochtendtelevisie-kanalen. Bijna alles is bagger, als er al uitzendingen zijn. Zelfs de kanalen voor kinderen tonen cartoons van minderwaardig allooi. Even beeld ik me in dat werkloos ben en dat ik daarom maar op de bank tv lig te kijken, en dat is een zeer deprimerende gedachte. Elena nam onlangs zelf ontslag omdat ze het niet meer uithield op haar nieuwe job en was onthutst over hoe snel ze zich nutteloos voelde door werkloos te zijn. Ziek zijn wekt een soortgelijk gevoel op. Ja, je hoeft niet te gaan werken, maar er is ook weinig anders wat je kàn doen. De meeste mensen die je kent zijn aan het werk en de straat is het terrein van gepensioneerden, huisouders en andere mensen die we geneigd zijn te negeren in het publieke debat. Wie werkt, die telt mee.

Een ziekte goed te pakken hebben betekent precies alsof er een tijdelijke lobotomie heeft plaatsgevonden. Mijn hogere functies willen niet goed meer mee. M'n gedachten slingeren van nutteloos absurdisme naar obsessieve details die er eigenlijk niet toe doen. Het is blijkbaar vandaag Gedichtendag. Op sociale media regent het onnozele rijmpjes en andere huisvlijt. Als je er iets op zegt, ben je onmiddellijk een elitaire brompot. Maar zijn er ook mensen die op werelddansdag de ether bevuilen met hun amateurfilmpjes van de zatte nonkeldans in hun living, en hun met alcoholstift bekliederde smikkels op de werelddag van de bodypainting? Er zijn weinig kunstvormen zo vaak belachelijk gemaakt en zo vaak toegeëigend onder het mom van "ik doe maar wat" als poëzie.

Ik rol op m'n rug en zet de tv uit. Toen ik ziek was als kind, lag ik te staren naar het houten plafond in de woonkamer en probeerde ik patronen en figuren te ontwaren in de nerven. Soms zag ik golven of landschappen. Of dieren. Maar meestal gewoon abstracte vlekken en weinig interessante patronen. Ik proef nog steeds de smaak van het appelsap dat altijd binnen handbereik was als ik ziek was, samen met het potje yoghurt. De yoghurt is niet verdwenen, het appelsap is vervangen door Fristi, dat zoetige insectendrankje.

Wat ook hoort bij ziek zijn, is de verdunde grens tussen reële perceptie en droom. Zieke dromen vloeien minder goed. Waar een gezonde droom een patroon volgt van straten, rivieren of desnoods gangen en daden, is een zieke droom een droom die zijn verhoudingen niet juist krijgt, die steeds probeert te kalibreren op een achtergrond die voortdurend wegzakt. Zieke dromen zijn vaker monochroom, ook. De noodverlichting van de ziel, knikt de psychoanalyticus in mij alvorens zijn pijp de reinigen. Gisterennacht droomde ik over een trouwerij in een hotel, een date met een onbekende blondine die uit een koelkast kwam, en gedrogeerd ontwaken op een tram in Brussel waar Jan Van Rompaey op zat. "Je bent aan het ijlen!" zei Sofia nadat ik een aantal onkarakteristieke spelfouten gemaakt had op Messenger toen ik haar dat vertelde. Niet de inhoud leek haar ziek, wel de vorm. Zo herkennen mensen dat die me een beetje kennen.

Met tegenzin kom ik uit de zetel en ga ik naar het toilet. Het is pijnlijk dat iemand als ik, die zo vaak schaamteloos scatologische lol trap, al zo vaak last heb gehad van spijsverteringsproblemen. God straft onmiddellijk. Maar waar is de straf voor de echte slechteriken van deze wereld, waarvan er elke dag weer bij lijken te komen? Nu denk ik vooral aan de ruggengraatloze likmevestjes in Amerika en Europa die toekijken en nietsdoen hoe een kabinet fascisten, vrouwenhaters, casinokapitalisten en racisten driest aan het inhakken is op de fundamenten van één van de oudste democratieën ter wereld. Was ik creatiever, ik dacht aan betere vergelijkingen tussen mensen waarvan ik vergeefs beter gehoopt had en wat nu als uit een verroeste kraan de toiletpot in stroomt.

Als ik terug in de keuken ben, tank ik een glas water. Buiten is het een heldere winterdag. Een beetje vuil, een klein beetje droog, maar voorts koud als op een normale januaridag. Normaal. Dat woord. "Allemaal normaal doen," zei Mark Rutte, die zijn beste Wilders probeerde om de Nederlandse kiezer te bekoren. In zekere zin had hij gelijk met zijn beschamende lapdance voor de gemiddelde racist: het reactionaire gedachtegoed is normaal geworden. Later, als ik ooit kinderen zal hebben om iets aan te vertellen, en ze vragen me waar ik was en wat ik deed toen de skeletale handen van het nazisme 's werelds piano begonnen te spelen, zal ik moeten antwoorden: ik was zieke man, toen... ik was een man vol boosheid. Ik had een darmaandoening.

maandag 23 januari 2017

Kaap Goede Voornemens

Deze middag

Vanuit de refter weerklinkt een kakofonie aan stemmen. Geen één is individueel verstaanbaar. Ik probeer ze te verbannen naar de achtergrond door oortjes in te doen en muziek op te leggen via YouTube. Ik had ook tussen het lawaai kunnen zitten en eten met collega's, maar soms laat ik die kom soep aan mij voorbijgaan. Ik ben ook al niet iemand die na de collegiale lunch nog blijft zitten om na te kaarten. Dat kan als asociaal opgevat worden, maar ik zie er een manier in om mijn energie te bewaken. Temidden een carrousel zitten aan indrukken, voetstappen, verkeer beneden over de snelweg en het gerinkel van lepels en potten gaat na een tijdje uitputten. Perceptief zijn is geen vrijwillige daad.

Terwijl ik probeer om m'n gedachten te ordenen in de richting van een voorstel voor een paar professionele blogs voor een big shot in de IT-wereld, drijven diezelfde gedachten af naar het voorbije weekend. Tijdens de eedaflegging van He Who Shall Not Be Named kreeg in de marge een Amerikaans nazistisch kopstuk een vuist in z'n gezicht. Moet je zoiets toejuichen of afkeuren? Een zinloos debat. Niets lijkt te helpen tegen dat soort kakkerlakken. Geweld en afkeuring doen hen dieper in de slachtofferrol kruipen, beleefdheid legitimeert hun bagger. Een inhoudelijk debat moet je met nazi's al helemaal niet aangaan. Dat is de klassieke fout van modeldemocraten die denken dat je iemand van idee kan doen veranderen door betere of sterker beargumenteerde ideeën boven te halen.

Eergisterennacht

Midden in de nacht ben ik plots klaarwakker en is m'n hoofdkussen nat. Het is te warm in de kamer. Er ligt iemand naast me en één seconde lang heb ik geen idee hoe ze er gekomen is, wie ze is en of ik zelfs echt wel wakker ben. Dan komt de chronologie weer terug. Ja, ik ken haar, en ja, ik weet hoe we hier beland zijn. Geruisloos glijd ik uit bed om een glas water te gaan drinken, want m'n mond is droog. Op het aanrecht en de tafel staan nog de restanten van het avondmaal en het drinken nadien, willekeurig verspreid daar waar we zaten of stonden. Ik zie mezelf terug staan, enkele uren voordien, achter mijn aanrecht, terwijl zij parmantig als een kat balanceert op de rand van de zetel en mijn echte kat hongerig is naar haar aandacht.

Buiten is het een ijskoude, heldere nacht, zie ik door de balkondeuren en de kale bomen daar voorbij. Ik denk aan de nachtmerrie waaruit ik ontwaakte, waar een oude vriendschap in voorkwam met iemand die ik al meer dan 10 jaar niet heb gezien, een bisschop en een afwijzing. Hoe kunnen we verwachten anderen werkelijk te begrijpen als onze eigen dromen al oefeningen zijn in nonsens? Men is nog altijd niet zeker waarom we precies dromen. Ik hou het erop dat het een soort screensaver is van het brein, die willekeurige dingen plukt uit je hoofd en ze aan elkaar plakt tot een 'historoïde', een verhaal dat niet echt een verhaal is. Maar hoe verklaar je dan terugkerende dromen?

Gisterenavond

Het appartement is kraaknet, de wasmachine draait haar toerental en de kat ligt verzonken op het donsdeken van het bed met zijn kopje op zijn voorpootjes. Drie uur geleden lag hij in dezelfde houding op mijn borst, met zijn voorpoten gespreid langs mijn hals, alsof hij me aan het knuffelen was. Ik viel er zelf haast van in slaap, ware het niet dat ik het gezelschap had van de moeder, die in haar oneindige goedertierenheid eten voor mij aan het maken was.

Van die maaltijd blijven enkel wat remains of the day over in de koelkast. Het doet me denken aan de laatste pagina's die ik zonet heb gelezen in 'Roadside Picnic' van de gebroers Stroegatski, een sf-klassieker die de inspiratiebron was voor de Tarkovski-film 'Stalker' (die ik nog niet gezien heb). Aliens stoppen kort op onze wereld op doorreis en laten allerlei rommel achter die voor mensen frustrerend onbegrijpelijk blijft, soms wonderlijk en vaak gevaarlijk. Het past in de theorie dat communicatie met buitenaardse intelligentie wellicht onmogelijk is door het gebrek aan een gedeelde context. Misschien is zelfs dat niet voldoende. Ik breek me er de kop niet over.

Deze middag

Verderop aan een ander bureau zit iemand gulzig een peer te consumeren. Ik haat die soppige smakgeluiden en verwonder me er steeds over waarom andere mensen dit zonder problemen kunnen verdragen. Maar misschien heb ik ook van die gewoontes die andere mensen de gordijnen in jagen, zoals luid spreken of het geklop van mijn schoenen als ik ergens door ploeg op een plankenvloer of vast tapijt. Een laag muziek wordt over mijn ergernis heen geschilderd in weelderige, diepe tonen. Een collega loopt langs en zwaait. Geen small talk, vandaag.

Ik ken veel mensen die een hekel hebben aan small talk omdat er niets mee gezegd wordt. Toch is dat niet helemaal juist. Het is gewoon een nogal omslachtige manier om te erkennen dat we geen vijandelijke bedoelingen hebben tegenover elkaar. Niet elk gesprek kan peilen naar de dieptes van de menselijke ervaring. Maar toegegeven, de zone van de koetjes en de kalfjes, dat is voor mij ook hoogstens een voorportaal voor het echte werk. Op het werk wil dat wel eens tegenvallen, en daarom smokkel ik graag het absurde binnen in het alledaagse, als een Trojaans paard. Mijn baas doet dat ook graag. Toen onlangs bekend werd dat we weer een jaar mochten werken op een groot account, zei ik tegen m'n baas, "Ach ja, in de woorden van Johnny Logan, what's another year?", waarop hij vroeg "Johnny Logan, was dat niet die filosoof?". "Ja, van de school van de fenomenologie," antwoordde ik.

Eergisterenavond

Soms knijpt ze haar ogen beurtelings samen, alsof ze niet helemaal zeker is of ik ernstig ben als ik iets zeg. Het houdt de conversatie soepel. Dat, en een bescheiden hoeveelheid vodka in zo'n overgroot IKEA-wijnglas, wat me mogelijk een basic bitch maakt omdat iedereen wel zulke glazen bezit of wil bezitten, maar als tegenbewijs kan ik zeggen dat ik een Pruisische helm in mijn vitrinekast heb. We spreken over gezondheid, oude kwetsuren, katten en de levens van familie.

In de hoek van de keuken staat de radio zacht op een showcase van The xx, een band waarvan het mij enige tijd kostte om die goed te vinden. Dat kwam pas een hele tijd na de initiële hype, die hen afschilderde als "in de stijl van Burial". Waar zit die trouwens, de laatste tijd? Het is alweer enkele jaren geleden dat hij zijn magisch-donkere sound nog eens losliet op de wereld. We onderbreken een gesprek door de kat die zich tussen onze voeten in heeft gewurmd. "Wist je dat als een kat met zijn neus jouw neus aanraakt, dat dat betekent dat hij je echt leuk vindt?" vraagt ze. Ik glimlach. Mijn kater doet dat soms. Zelf mag ik dat niet doen bij hem, misschien omdat m'n hoofd te bedreigend is in zijn ogen.

Gisterennacht

Ik had me nog zo voorgenomen om vroeg te gaan slapen, maar dat plan is alweer een scheepswrak tegen de Klippen der Hardnekkigheid, ergens ter hoogte van de Kaap Goede Voornemens. Het is niet erg. Morgen is geen drukke dag en heb ik voornamelijk voorbereidend werk te verrichten. Ik maak afspraken om banden aan te halen met vrienden en vriendinnen. Het stille internet kan een zegen zijn voor sociale introverten. Intussen laat ik alle indrukken van het weekend bezinken.

Buiten staan de sterren weer kraakhelder op een maanloze achtergrond. Ik denk aan alle gevoerde gesprekken van vrijdag tot nu, van de onzin tot de ernst, en hoe we vermeden hebben om te spreken over de stortvloed van leugens die de politieke kaste steeds gretiger over de wereld laat vloeien. Het maakt ware conversaties zonder agenda des te aangenamer, als een warm deken waarin we ons kunnen wikkelen met een dampende kop koffie. Ik had ooit een discussie met een bevriende dichter over het gebrek aan een soort geïntegreerde, synthetische identiteit in woorden en daden bij de moderne mens in het Westen. Hij vond dat juist fantastisch, dat constante, teugelloze spel. Ik begrijp zijn standpunt, maar meer dan ooit ben ik het oneens met hem.