Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

woensdag 14 december 2016

Out of context

Voor hoe weinig ik er geweest ben in vergelijking met mijn thuisbasis Gent en mijn zanderige adoptiebakstenen aan de Noordzee, laat staan de verkavelde heuvels van Merelbekistan waar ik opgroeide, heb ik al buitenmatig veel geschreven over Brussel. Dat is omdat Brussel prikkelt. Indien niet goedschiks, dan wel kwaadschiks. Het is een stad met een miljoen gezichten, letterlijk. Lange stukken kil en doods beton hangen loom over de boulevards waar aan het ene eind een upscale hotelketen met kristallen belettering en snoeverige broekhoesten achter de balie arrogant uitkijkt over het verkeer, en het andere eind een soort neon anus is van telefoonwinkeltjes en vervallen voorgevels met dichtgetraliede vensters. Ik verlies er ook constant de weg. Zelfs een GPS heeft moeite met onze labyrintische hoofdstad.

Ik bevind me in een café dat er vanbinnen uitziet alsof het interieur is blijven stilstaan in de vroege jaren '90. De playlist is een afwisseling van muziek die zo had gekund in de drollige sketches van Benny Hill, over klassieke rock en dan weer een hypermodern dansnummer. Het cliënteel zijn oudere Brusselaars en hippe jonge bobo's. We spreken over de kooien waar mensen in vast zitten, steeds rondjes draaiend tot ze er gek van worden, als een metafoor voor de mensen die door ons systeem worden belaagd maar niet lijken te kunnen denken buiten die kooi. Of is dat hoogmoed? Want misschien zien wij onze tralies ook niet. In een extreem geval is dat het 'out of context'-probleem in de kennisleer, bijvoorbeeld bij een hypothetisch contact met een buitenaardse beschaving. Omdat we geen context delen, kunnen we niet komen tot communicatie. Vandaar dat het SETI-project altijd opteerde voor het weergeven van vrij makkelijk te decoderen universalia: atoomgetallen, radiofrequenties. Die zijn overal in het universum dezelfde.

Hoe ouder je wordt, hoe meer er blijft kleven aan je gemoed. Je kan je ook ontdoen van bagatellen - ik haal er de schouders bij op dat ik gewoon niet heel goed ben in de weg vinden. Vreemd genoeg komen daardoor soms dingen bovendrijven die lang vergeten leken, zoals daarnet op een pleintje, dat ik plots herkende toen ik er bij daglicht 9 jaar geleden had gestaan, twijfelend met vrienden over welk restaurant we zouden kiezen. Ik had me toen geërgerd aan de besluiteloosheid van die vrienden. Het was tenslotte maar eten. En ik vond dat we ons gedroegen als een bende futloze toeristen in onze eigen hoofdstad. Toegegeven, in die tijd was Brussel voor mij ook niet veel meer dan de Grote Markt, treinstations, het Atomium en Manneken Pis. Als ik nu aan Brussel denk, denk ik aan heel andere dingen. Zoals het Warandepark waar ik ooit een andere wereld binnengestapt leek met een bevriende dichter, om een nachtelijk optreden bij te wonen onder fantasierijke lampions. De hele omgeving had toen gebaad in een halfdronken gloed, alsof we hallucinogene pollen hadden opgenomen van de bomen en planten. Ik denk ook terug aan anekdotes uitwisselen in een merkwaardig Nederfrans met collega's van vroeger.

Ik heb het warm. Dat komt ervan, van al dat gebabbel en een glas alcohol. In principe heb ik een milde intolerantie tegenover alcohol, maar als ik volledig principieel leefde, dan zou ik een humorloze zak zijn. Het gesprek gaat over ethische keuzes maken. In hoeverre is dat eigenlijk nog mogelijk? Van individu tot individu misschien, maar in een wereld waar alles zo verbonden is dat bij alles wat je doet, een gevolg kan ontstaan dat er ergens iemand lijdt, of dat alles wat ons blij maakt, begon met iemand die ergens uitgebuit wordt, dat is een droeve gedachte. Er komt argeloos een man bij ons zitten, druk in de weer met zijn telefoon. Het gesprek staakt. Pas als hij opkijkt, merkt hij dat hij aan de verkeerde tafel is gaan zitten. Hij excuseert zich en zijn vrienden lachen hem een beetje uit. Ik denk aan straks, als ik terug naar de parkeergarage moet wandelen. Ik moet ergens een tippelzone zien te ontwijken en ik hoop dat er niets zal gebeurd zijn met m'n auto, want conform de Brusselse logica was ik niet zeker of ik op een plek stond waar ik echt wel mocht parkeren, met slechts half-aangegeven plaatsen in een configuratie die ik nooit eerder zag in een parkeergebouw.

Het is een bedrukkende dag geweest, zo'n dag die een voorsmaakje biedt van de winter die nog moet komen, met dagen waar de zon niet eens een lichtere vlek vormt achter de wolken, maar alles permanent lijkt bevangen in een Belgisch spookverdriet. Ik vertelde eerder dat ik hoopte verlichting mee te nemen deze avond, maar ik weet niet of dat gelukt is. Het zijn dagen die ook mijn eigen littekens nu en dan doen opgloeien, daar waar er ooit gepookt werd en gesneden werd. Maar al bij al leid ik alles behalve een beklagenswaardig bestaan en kan ik in vrede genieten van sfeer, muziek en conversatie. De wereld buiten de halvegare sneeuwbol die deze stad is, is andere koek - "zullen we het nooit leren?" had ik me afgevraagd, na de onvermijdelijke foto's te hebben gezien van Aleppo. In mijn geest zag ik er de foto's bij van afslachtingen in Rwanda, in Sabra en Chatilla, in Srebrenica, in Babi Yar. De menselijke wreedheid is even diep als het menselijke vermogen om te proberen om te begrijpen wat een ander voelt en wat er in andere mensen omgaat. Met alle macht klamp ik me daar aan vast als een leidraad om iets zinnigs uit te richten in de jaren die me gegeven zijn.

Even later ben ik onderweg naar de auto. Het is niet zo ver meer van middernacht en ik ben in de meeste straten alleen, buiten hier en daar een dakloze en een gast die een sigaretje bietst en me dan fluks een telefoon probeert te verkopen. De ondernemers van de nacht, wie drijft hen, wie zijn ze, waarom doen ze het? Hij merkt op dat ik eruit zie alsof ik met mijn gedachten "de loin" kwam en hij heeft gelijk. In mijn slipstroom komt mijn legioen herinneringen aan autoritten door de nachtelijke, oranjegeel belichte metropool, toen ik ooit eens een half uur lang niet voorbij de Basiliek van Koekelberg raakte omdat bijna alle straten afgesloten waren en de tunnels ook. Ik haal me ook de Kerstmarkt voor de geest, dat in glühwein gedrenkte feest voor commerçanten van de kitsch dat thans 'Winterpret' heet, of in suggestiever Frans, 'Plaisirs d'Hiver'. Vanavond is die vakkundig vermeden geweest, maar twee jaar geleden inspireerde dat boschiaanse schouwspel me nog tot een gedicht over het verpletterende veelvoud dat hier altijd aanwezig is. En ik was niet eens dronken, zoals een commentator bij het gedicht later beweerde op het internet.

Wonderbaarlijk genoeg kom ik in de garage aan zonder één omweg gemaakt te hebben. Alweer een bagatellistisch puntje verdiend. Ik verlaat Brussel even graag als ik er aankom. Thuis wacht er een waakvlam. Misschien telt dat ook een beetje als verlichting.

dinsdag 22 november 2016

Onder de jeuk

Beginnen op een nieuwe job is een beetje als de eerste dagen op een nieuwe school zijn. De dingen zijn er altijd weer wat anders dan op een andere school, de kinderen zien er vreemd uit, iedereen lijkt er gewoon aan tal van onuitgesproken regels en gewoontes, en daar tegenover sta jij daar maar wat te dremmelen. Sinds gisteren mag ik mezelf tot het legioen mensen rekenen dat zichzelf consultant mag noemen. Het is een klasse mensen waar ik altijd met een mengeling van scepsis en afgunst naar gekeken heb. Scepsis omdat er tussen die hoop professionele verstrekkers van professioneel advies een hoop windbuilen zitten die als huurlingen meer lijken te dienen om de legitimiteit van een manager te versterken dan om werkelijk positieve veranderingen te brengen. Afgunst, omdat ik zelf ook niets liever doe dan mijn kennis delen en verder mijn kennis vergroten door overal eens m’n neus tussen de deur te steken.

En hoe meer je weet, hoe meer je beseft dat je niet weet, zei Socrates. Ook nu. Ik word bedolven onder nieuwe afkortingen, lokaal jargon, productiviteitstoepassingen en nieuwe vista’s. De meest in het oog springende van die vista’s is een royaal uitzicht op een stuk Ringvaart waar de Schelde die even kust. De hele dag door passeren er vrachtschepen, diep in het water, soms met de auto van de kapitein op het dek. Er is ook het autoverkeer dat zich sierlijk om ronde punten, over en onder bruggen beweegt, zoals het dat ook deed in de kronkelende straten en bruggen van de steden die ik bouwde in de zandbak. Ik maakte toen ook op tandenstokertjes verkeersborden en stoplichten van papier.

Ondanks de onwennigheid, en een zeker gemis dat ik voel tegenover de collega’s van mijn vorige baan, ben ik blij dat het nieuwe werk een grote afleiding vormt voor wat er buiten mijn bubbel omgaat. De laatste twee weken ben ik wat weggebleven van het nieuws, ook al is er geen ontkomen aan. Als opinies een vorm van neerslag waren, zaten we al twee weken in een ongeziene stortvloed. Maar hier hebben we het (nog) niet over politiek. Daarvoor kennen we elkaar nog niet goed genoeg. Ik probeer wel al een eerste poging tot humor, door te bekennen dat het in m’n hoofd vreemd klinkt dat ik deze avond naar de supermarkt moet enkel om mayonaise en toiletpapier, alsof die twee dingen samen een onbedoeld perverse combinatie vormen. “Dat zou wel vies zijn, mayonaise met wc-papier eten,” zegt een collega. Ik moet lachen. Het is zo één van die vele dingen die je kan bedenken die niet verboden zijn, ethisch verkeerd of een duidelijk teken van waanzin, maar er gaat iets burlesk-unheimisch van uit. Hoe werkt de geest immers van een man die wc-papier eet met mayonaise?

Om die boodschappen mag ik straks met een nieuwe wagen. Ik ben een klein beetje nerveus. Een nieuwe auto is ook altijd wennen aan zo veel kleine dingen, zoals remafstand, draaicirkel, geluiden en geuren. En ik word er ook weer deel me van het leger problematische mensen dat alle dagen steeds uitgerekter files veroorzaakt. Maar hoe kan het anders? Vrienden en kennissen die de trein nemen, zijn de wanhoop nabij door de Poolse landdagen die het spoor steeds lijkt te kunnen organiseren. Ik herinner me de dagen dat ik me stond op te winden op een vettig Brussels perron of vlekken voor m’n ogen zag dansen als ik geconfronteerd werd met de zoveelste uiting van onbeleefdheid in de treinwagon. In een auto hoef je tenminste geen ongewenst gezelschap te tolereren. #1stworldproblems, absoluut.

De relativiteit van verkeersellende komt weer keihard binnen als ik tijdens een pauze dan toch even verwijl bij een publicatie die de schokkende moord op de zwarte jongen Emmett Till in 1955 ophaalt. De witte daders werden allemaal vrijgesproken door een witte jury. Al maanden gaan er stemmen op dat racisme door veel media te vaak genuanceerd wordt waar het niet nodig is, of dat men hardnekkig weigert om rechts-radicale lastercampagnes, leugens en zelfs terreur als dusdanig te benoemen. En ook dat we te veel proberen te begrijpen wat racisten drijft, terwijl diezelfde mensen helemaal geen moeite doen om “ons” te begrijpen – “ons”, de progressieven, de misdienaars van een Linkse Kerk die enkel bestaat in de samenzweringstheorieën van reactionaire geesten.

Waar ik al maanden, zo niet jaren mee worstel, is om te verstaan hoe iemand zich bekent tot irrationele haat en wreedheid. Natuurlijk laat de ene persoon zich al makkelijker opruien dan de andere. En ik heb ook reportages gezien van ex-racisten die vertellen dat ze zich voor hun opname bij een groep gelijkgezinden verloren voelden, niet gerespecteerd. Hetzelfde verhaal dat je bij sommige jihadi’s hoort, quoi. Maar die haat moet ook iets activeren in het beloningscentrum, denk ik dan. De Ander wordt dan een soort bliksemafleider, een jeukende wonde die je, door eraan te krabben, enkel lelijker wordt, maar God wat voelt dat krabben in eerste instantie goed. Dat denk ik terwijl ik sta te roken onder een overhang, en ineens gaat het licht aan. Ik rook terwijl ik weet dat het slecht voor mij is. Ik ben er ook vrij zeker van dat ondanks alle prietpraat over integratie, dierenrechten en dies meer, de meeste racisten diep vanbinnen heel goed weten wat ze zijn. Net zoals veel rokers zeggen dat het zo gezellig en rustgevend is.

Is dat het, dan? Een enorme fuck you naar de redelijkheid en de waarheid? Het klassieke nazisme appelleerde daar openlijk aan. Het ‘Fanatismus’ was bij Hitler een uitgesproken positief woord, een verhoogde uiting van passie en drang naar actie. Ik blaas een rookpluim uit naar boven. De rede en bovenal de redelijkheid, die zo vereerd werd door humanisten, filosofen uit de Verlichting en democratische ethici, heeft misschien te vaak de kracht onderschat van het irrationele en het zelfdestructieve in de mens. Ik heb dan wel de premium package van bijna alle sociale privileges, maar ook ik voel hoe een mondiaal systeem dat ons wordt voorgesteld als normaal, redelijk en neutraal, dat in de grond allesbehalve is. En misschien komt daar de jeuk vandaan die me soms zo immens tevreden doet voelen als ik een sigaret kan opsteken en een glas kan drinken. En misschien dat het daarom zo intens fijn voelde voor sommige mensen om te stemmen op Donald Trump of om vrouwen met dood en verkrachting te bedreigen op het internet. Het maakt roken niet minder dodelijk en het is al helemaal niet hetzelfde als voorbereidingen treffen voor genocide.

Als ik terug in de lift naar boven ben, staan we op een kluitje met een hoop andere werknemers. Ik weet niet wie van hen collega’s van me zijn. Wat zouden hun donkerste, meest irrationele kanten zijn? Het komt er op aan die kant niet te ontkennen of die kant voor te stellen als redelijk, maar om die te kanaliseren, veronderstel ik. Het is geen toeval dat sport dikwijls een uitweg is uit een pad dat leidt naar vernieling en dood, want ook sport doet beroep op die kant van het redeloze. De lift gaat open en ik herinner me plots een uitspraak die ik ergens las in een gesprek tussen twee boeddhistische monniken over masturbatie. De ene monnik bekent dat hij nog regelmatig aan zelfbevrediging doet en wil af van die gewoonte. De andere monnik zegt laconiek: “Als je jeuk hebt, moet je krabben. Maar het is beter om helemaal geen jeuk te hebben.” Dat een politieke partij daar eens aan zou werken.



maandag 31 oktober 2016

De brug maken

Bovenop de brug over de vaart heeft de omgeving om negen uur 's avonds op een oktoberavond iets mystieks. Het roept een oud gevoel op, dat ik me de eerste keer bewust herinner toen ik als kind 's avonds uit het autovenster keek en al die lichten zag branden in diverse kamers van het Universitair Ziekenhuis. Het besef dat er achter elk van die vensters, verlicht of niet, een volledig gerealiseerd leven school, met vriendschappen, herinneringen, verdriet, vreugde en verhalen, deed me duizelen. En tegelijk warm voelen. Ik heb dat gevoel nog altijd als ik kijk over rijen van flatgebouwen of woonblokken. Er spreekt ook melancholie uit, want ik zal nooit al die levens leren kennen, of écht beseffen wat het is om iemand anders te zijn. We kunnen enkel benaderen.

Mijn adem blaast voorzichtige wolken. Recht voor me uit is de vaart donker water, alsof het olie is. Er hangt een herfstmist boven de einder, die zo nu en dan ook uit de struiken en bomen komt die ik langs de vaart kan zien. Er is weinig verkeer op dit uur. Misschien vreest de toevallige passant dat ik een potentiële zelfmoordenaar ben. Toegegeven, hier staan in een lange zwarte jas, bewegingloos uitstarend over de duisternis, het komt allemaal nogal sinister over. Maar het zal alleszins niet meer sinister zijn dan deze wereld zelf al is. Ja, dat is bathos. Het is ook gewoon de waarheid. Nieuwe belastingen die we niet verdienen; Donald Trump, wiens opgezwollen-slappe smoel ik intussen niet meer kan zien; CETA en de politieke recuperatie; Boekenbeurs 2016 die dreigend dichterbij komt als de jaarlijkse confrontatie met mijn gebrek aan realisaties; en zo veel meer.

Ik draai mij om en kijk over een rij kleine huisjes aan de waterkant het Bouüaertpark in. Ik begrijp niet waarom dat met een 'ü' moet geschreven worden in plaats van een 'w', maar dat is een erg milde irritatie vergeleken bij al die andere dingen die scheef lopen. Bij de huisjes laat er iemand z'n hond uit. Uit diverse schoorsteentjes komt er rook, of ontsnapt er langs metalen buizen stoom uit de keuken. Het Gallische dorp van Asterix aan de Gentse buitenrand, quoi. Thuis wacht er echter geen toverdrank op me, tenzij Cola Zero van de Aldi als zulks mag gelden. Het zal me alleszins bijstaan bij mijn noest schrijfwerk.

Gisteren zag ik in mijn eigen straat, waar ik ook binnen kan kijken dankzij mijn hoge positie op de brug, een troep kinderen verkleed rondlopen, op jacht naar snoep. Tien jaar geleden was er nog protest van zowel cultuurpausen als kribbige conservatieven dat we een Amerikaanse traditie aan het proberen enten waren op een context waar ze niet in thuis hoort, nu hoor ik er niets meer over. Is dit niet allemaal deel van een langzame convergentie van de Westerse cultuur? Drie eeuwen geleden was er niet zoiets als "het Westen". Dat is uitgevonden door de inspanningen van aan de ene kant kosmopolitische intellectuelen, en aan de andere kant reactionairen die het als een wapen ontdekten om hun racisme te legitimeren.

Een auto passeert traag, de chauffeur werpt een fronsende blik op mijn rokende gestalte. Zolang ik rook, zal ik wel niet springen, lijkt hij te denken, vooraleer met extra kracht op te trekken, naar het centrum toe. De eilanden van licht zijn talrijk in de buurt, maar samen allemaal kleiner dan de duisternis en de mist. Ik inhaleer de rust die ze brengen en ik hoop dat ze dit jaar niet gaan overhellen naar een depressie. Het is al een hele poos geleden dat ik depressief was. Eén van de redenen dat ik hier sta is om te testen hoe ik me nu voel, met de sneller vallende avonden, de soms onbehoorlijke stilte en de komst van de kou, die alles altijd wijder uit elkaar lijkt te doen wijken. Het valt mee. Misschien is het ook een vorm van vaccinatie: een beetje donkerte inademen om het ergste scenario te vermijden.

Ik begin terug naar beneden te stappen, langs het kleine bosje dat mijn straat scheidt van de baan die naar de brug leidt. Als ik thuis op mijn balkon sta, zie ik soms dieren rondscharrelen in dat bosje. Onder andere een poes die door één van mijn buren als vermist werd opgegeven, maar omdat ik het dier altijd zie als het rond middernacht of zelfs later is, kan ik moeilijk gaan aanbellen. Ik heb het wel al laten weten dat ik de kat gezien heb. Zouden ze hem erg missen? Of aanvaard hebben dat hij nu in de buurt rondkuiert en moet leven van zijn eigen vangsten? Het leken me aardige mensen. Dat wil ik toch alleszins graag geloven, want soms is dat moeilijk, als je overal geconfronteerd wordt met zo veel haat, egoïsme en domheid.

Een bus stopt aan de overkant van de straat en er stapt een vrouw op met een kinderwagen. Waar moet die nu nog heen na negen uur 's avonds, op een zondag dan nog? Misschien vraagt zij zich hetzelfde af over mij: "wat doet die eenzame wandelaar daar nog?". Momenteel zijn neus optrekken. Zich een beetje beklagen dat hij de brug morgen niet maakt naar Allerheiligen. Uit de mist rijzen geen spoken op, terwijl ik m'n appartement nader, buiten die van eigen makelij. De straatlichten tonen de grillige, door een lichte bries voortgestuwde patronen in de mist. Laten we afspreken om daar geen metaforen in te zien. Straks moet er immers weer geschreven worden.

maandag 10 oktober 2016

Ademruimte

Ik ben aanwezig op een trouwfeest. Stilaan ben ik een veteraan geworden in aanwezig zijn op trouwfeesten. Ik ben er tevens vroeg aan begonnen. Omdat mijn ouders allebei de oudste kinderen waren in kroostrijke gezinnen en er flink wat jaren afstand waren tot hun jongere verwanten, heb ik die allemaal weten trouwen toen ik klein was. Dan kwamen de trouwerijen van families van toenmalige lieven en toen kwamen mijn eigen vrienden. Intussen is een jaar zonder een huwelijksfeest een uitzondering geworden. Maar voor het eerst is het niet een mild amusement over de condition humaine dat de fond vormt van mijn deelname - eerder een soort melancholie.

Hoewel het m'n longen opvult met smog, ben ik dankbaar dat ik buiten kan gaan roken, weg van de warmte, de drukte, al die mensen die ik niet ken en al de mensen die ik wel ken. De sigaret is mijn ultieme schietstoel. Ik sta te staren in het niets van enkele West-Vlaamse velden. Er hangt een lichte geur van bemesting. Ik zie er goed uit in mijn nieuw pak, bijpassende schoenen en dikgeknoopte das, om maar te zwijgen van mijn keurig bijgetrimde baard en m'n bestudeerd nonchalante haar (dat ik nagelaten had te laten knippen omdat ik me overslapen had tijdens een middagdut). Maar dat doet er allemaal niet toe. Voor het eerst vraag ik me op een trouwfeest af wat mijn relationele toekomst nog zal inhouden.

Er staat aan de andere kant van de ingang een meisje te roken. Zij praat niet met mij en ik niet met haar en daar ben ik een beetje dankbaar om. Soms moeten mensen alleen kunnen zijn met hun bewolkte gemoed en hun slenterende gedachten. Eerder op de avond ben ik iets gaan eten en drinken met een vriendin en legde ik haar de vraag voor of er iets mankeert aan me, dat ik nog nooit een relatie langer heb gehad dan twee jaar, een dubieus record dat 11 jaar is. Buiten mijn gevoel voor scatologische humor kon ze niet onmiddellijk iets vinden, en misschien is het inderdaad allemaal toeval. Ik heb in mijn portfolio van vrienden nog mensen die om een onverklaarbare reden al lang single zijn, hoewel er objectief niets aan hen mankeert. Het is overigens ook niet dat een relatie een verplichting is. Ik ben als single even gelukkig geweest als in relaties.

Als God bestaat is hij volop een ironicus. Tijdens mijn middelbare schoolcarrière verveelde ik mijn vrienden met mijn jeremiades over waarom ik nu toch eens geen liefje kon hebben, 15 jaar later heb ik meer partners gehad dan zij ooit hebben gehad als ik hen allemaal samentel. Ik ben er niet trots op en ik voel er geen schaamte over. Het is wat het is. Maar de laatste jaren droom ik af en toe weg over thuis komen bij iemand die er gewoon is, een soort bodem hebben en een bodem zijn en elkaar allebei vloerverwarming kunnen geven. Ik ga terug naar binnen. De DJ is een rasechte trouwfeesten-DJ die probeert zo veel mogelijk generaties tegelijk te bedienen. Op de dansfloor swingt een koppel dat iets jonger is dan mij dat het geen naam heeft. Ze zijn allebei mooie mensen, duidelijk dol op elkaar, en ik moet glimlachen.

Harvey Pekar zei: "Ordinary life is pretty complex stuff". Reken maar van wel. Verschillende vrouwen hebben al hun schoenen uitgedaan, niet in het minst de bruid, een vrouw die ik buiten deze dag enkel op Kerstavond in een jurk heb gezien. Voor mijn part had ze in een Liberace-pak mogen trouwen. Aan de andere kant sta ik ook een gast te side-eyen die sneakers en een jeans draagt. Natasja, de zus van de bruid, sommeert me op de dansvloer. Het is alleszins beter dan stilstaan en tobben over wat voorbij is en wat ooit nog kan komen. Maar toch, nog terwijl ik door enthousiasme te veinzen voor 'It's Raining Men' een beetje écht zo enthousiast wordt, zoals Samson het zou zeggen, denk ik ook dat ik geen eeuwen meer heb om een bedding te vinden van simpel contentement. Die Horizont tritt näher und dan beißen wir ins Gras. Ik hou ritme, kijk over de bewegende hoofden en lichamen heen de zaal in. De niet-dansers slaan de dansenden gade vanop de achterste rijen van de zaal. Dronken oudere mannen zijn in staat van opperste hilariteit.

Na het dansintermezzo ga ik naar de bar om bier en daarna met dat bier weer naar buiten om de nicotineshot. Ik denk aan die vieze waarschuwingen op de pakjes dat roken de kwaliteit van mijn zaad aantast. Wie weet bespaar ik een ander levend wezen heel wat onheil door het in de eerste plaats nooit op de wereld te helpen zetten. Wie weet wordt mijn potentiële zoon of dochter de volgende Aung San Suu Kyi. Ik vind die onzekerheid niet erg, want die geeft ademruimte. Een ironisch woord voor een roker, veronderstel ik. Maar ondanks mijn voortdurende zorgen over waar het met me heen moet, zorgen die ik al had toen ik 12 was, die ik had toen ik 19 was en die op m'n 27 ook bij mij waren, moet ik constateren dat ze niet wezenlijk zijn toegenomen in intensiteit. Een uitdaging die geslecht wordt, is zo vergeten, en dan is het op naar een volgend doel.

Vrienden komen naar buiten en iemand vraagt wat ik hier zo somber in het donker sta te doen met een pint bier en een sigaret. Ik ben niet langer somber. Of toch niet zo erg als voorheen. Binnen is de Macarena ingezet. Die beker laat ik wel met plezier aan me voorbijgaan.

maandag 26 september 2016

Lawaai

Eén van de gelukkigste momenten in mijn leven vond plaats in de late zomer van 2014. Ik zat op een bergflank ergens pal in het midden van Noorwegen uit de rusten tijdens een wandeltocht naar boven. Plots realiseerde ik me dat ik niets hoorde buiten de wind die heel in de verte tussen de nog hogere bergtoppen door blies, waardoor het effect ontstond van een verre waterval of autostrade. Dat was alles. Geen auto's, geen mensen, geen dieren, geen machines. Ik wist waarom ik me altijd zo aangetrokken had gevoeld tot lege uitgestrektheid. Niets is er verkrampt, niets roept er of dringt binnen in de persoonlijke ruimte. Je bent er zelf ook maar een vlekje tegen de onmetelijkheid, en dat brengt een weldadige geruststelling met zich mee. Een miniatuurversie van het 'Pale Blue Dot'-gevoel dat Carl Sagan wist te verwoorden, zeg maar.

Zet tegenover dat moment de loeiharde realiteit. Momenteel is dat slapeloos liggen tijdens een veel te late zomernacht terwijl de buur van schuinonder onnozele geluiden zit te maken terwijl hij gamet. Hij woont bij zijn moeder en is vermoedelijk werkloos. Elke avond laat hij nu en dan langgerekte, overdreven kreten horen van frustratie of een veel te luid, fake gelach dat hij imiteert uit één of andere tekenfilm. Het is nog erger als zijn vrienden komen, twee andere lowlifes die dan met hem in het tuintje gaan zitten en op hun telefoon of tablet alle drie gamen, nauwelijks met elkaar spreken maar alle drie spreken in dezelfde kreten- en kreunentaal. Ook hun kromme gamers-Engels met een vet Gents accent blijf ik niet bespaard. Ik draai me op m'n zij. Chiara slaapt. Vreemd hoe mensen 's nachts vaak kleiner en smaller lijken, of is dat door de liggende houding?

De laatste 10 jaar zit ik soms met één wenkbrauw sceptisch opgetrokken stukjes te lezen over hooggevoeligheid. Omdat hooggevoeligheid moeilijk objectief vast te stellen valt, is het samen met asperger, ADHD en introversie zo'n cluster die mensen niet zelden op een nogal exhibitionistische manier claimen, soms als zelfgekozen label om te verklaren waarom ze eigenlijk onaangepaste lui zijn die ergens geremd zijn in hun ontwikkeling. Het is net het trapje onder pronken met pathologieën. Maar de twijfelachtigheid van het hooggevoelige daargelaten, kan ik niet anders dan toegeven dat ik altijd veel gevoeliger ben geweest voor geluid en lawaai dan andere mensen.

De gamer is gaan slapen maar nu is het de beurt aan de kat om kabaal te maken. Met zijn volle gewicht veegt hij snel met beide voorpoten over de deur van de kamer waar hij opgesloten zit, omdat hij zich daarnet niet wist te gedragen. In bed bij ons met zijn klauwen whack-a-mole spelen met onze vormen onder het laken is voor hem misschien gewoon spelen, maar hij beseft niet dat hij bijna dubbel zo groot en zo sterk is als een normale huiskat en dat dat echt pijn doet. Uit vrees dat hij misschien gaat urineren in mijn bureaustoel of dat hij gewoon dorst heeft, kom ik uit bed en laat ik hem even buiten. Hij knort en miauwt stil, verontwaardigd.

Als kind en tiener woonde ik op het platteland. Daar was nauwelijks lawaai. De enige instantie die het niet na liet door het huis te bulderen, was de vader, die ergens een carrière moest mislopen hebben als kodo-drummer of operazanger. Dat veranderde allemaal toen ik op kot ging. Vraag me niet hoe het komt, maar tussen 2002 en 2016 zijn er maar vijf jaar geweest waar ik niet elke dag met buitensporig lawaai ben geconfronteerd. De hoofdschuldigen waren doorgaans verbouwingen. Verbouwers die om halfacht 's ochtends al begonnen te kloppen en boren aan de andere kant van de muur van mijn kot. Of in de liftschacht van de studentenhome waar ik drie jaar woonde (mijn kot was net niet naast de liftschacht), twee jaar aan een stuk. Of die keer dat ze een gebouw aan het afsmijten waren vlak achter de muur van mijn werkplek en ze zo tekeer gingen dat er zelfs barsten in die muur kwamen.

De slaap besluipt me eindelijk, maar ik word vaak wakker en nu lijkt het de beurt aan Chiara om beurtelings wakker te worden door Tyrs streken en door het gesnurk van zijn baasje. Ik heb naar dat gesnurk eens laten kijken, vorig jaar. Toen bleek dat mijn huig te lang is. Ze kunnen die operatief inkorten, maar het risico bestaat dat ik dan misschien geen R meer zal kunnen uitspreken zonder te moeten overschakelen op mijn versie van de tongpunt-R, die me steeds doet klinken alsof ik hier nog maar zeven jaar woon en bijklus in een nachtwinkel of een pitabar. Ik weet niet hoe andere mensen dat constante lawaai doorstaan. Hoe bijvoorbeeld op de bus iemand niet de reflex heeft zijn of haar telefoongeluiden uit te zetten bij het versturen van berichten. Hoe collega's stoïcijns lijken te aanvaarden dat er de laatste weken boven onze hoofden uren aan een stuk wordt geboord aan kasten en werklui luidruchtig planken aan- en afslepen en geen notie lijken te hebben van een binnenstem. Is dat deel van een soort misplaatste trots? "Zie mij lijdzaam dit alles ondergaan, ik kan hier tegen." Maar het is toch niet omdat je het kan, dat je het ook moet?

Ik word wakker uit een ongedefinieerde nachtmerrie. Mijn hoofdkussen is bezweet en er komt al licht door het slaapkamervenster. Het is bijna zes uur 's ochtends. Tyr ligt ons te beloeren vanuit de gang en als hij ziet dat mijn ogen open zijn, begint hij direct te zagen om eten. En zeggen dat hij gisterenavond zo lief was. Maar zo zijn dieren nu eenmaal. Ik herinner me dat het enige wat m'n nachtrust soms kon verstoren in het ouderlijke huis, een in de verte loeiende koe was die moest kalven of die gewoon ziek was. Net zoals een wenende baby kan je daar niets aan doen, maar wenende baby's ergeren me veel zwaarder. Misschien is dat karma voor het feit dat ik zelf een huilbaby geweest ben. En ook: levende organismen die lawaai maken uit instinct, het heeft nog minder zin om je daaraan te ergeren dan je te storen aan een ploert die tegen iedereen staat te roepen of iemand die naast je de hele tijd in zichzelf zit te praten. Maar tegelijk is het ook iets als zeggen tegen iemand die depressief is, dat die gewoon wat meer moet lachen.

Chiara is al op en in de badkamer als ook mijn wekker afloopt. Ik hoor haar niet. Het lijkt eerst alsof ze al weg is, maar ze is gewoon zo geruisloos. Vreemd voor iemand die anders met de chaos mee lijkt te bewegen, alsof ze vaak verschillende richtingen wordt uit getrokken door leylijnen die niemand kan voelen behalve zijzelf. Ze geven tenminste geen kik. Er zit wat muziek in m'n hoofd. Dat mag. Om mijn ego te strelen vertel ik mezelf soms dat lelijke, dissonante of ongepaste geluiden zo hard binnenkomen omdat ik eigenlijk hou van geluid - als het mooi is, dragend, diep, melodieus of elegant. Ik sta op en frons. Straks weer de bus nemen, beschermd door die gekke oorbeschermers die geluid dempen tot een zeer draaglijk niveau. Dan weer hopen dat er in het kantoorgebouw geen metalen materiaal door de gangen wordt geslapen. En hopen dat er soms ook andere mensen zijn die deze overdaad aan lawaai en kabaal ook zo hartsgrondig beu zijn, dat zij dat net als ik ook niet normaal vinden dat onze zintuigen zo overbelast worden. Komt er dan een Stille Revolutie? Het zal vast niet.

dinsdag 30 augustus 2016

De engel met gebroken vleugels

Telkens als ik begin aan mijn looptocht voel ik me precies als een dier dat ergens uitgezet wordt uit een fuik en dan door een plastic tube door een bos moet rennen, terwijl er ergens een goddelijke observant met een klokje in de hand mijn tijd opneemt. Ik ren zonder muziek, zonder apps. Ik probeer enkel te tellen, in reeksen van acht, om hetzelfde ritme te kunnen aanhouden. Al de rest zou enkel afleiding zijn. "Vergelijken heeft geen zin als je loopt," zei iemand ooit tegen me, "Iedereen loopt zijn eigen race." Daarom ga ik graag lopen. Of beter: ik hou van het gevoel gelopen te hebben. Nu het is een beetje afzien. Het eerste deel van de looptocht gaat noordwaarts langs wat ik schertsend onlangs de Mariakerkse Rivièra noemde.

Door de concentratie op adem, ritme en afstand komen en gaan gedachten zonder veel samenhang, alsof het een meditatiesessie is op wielen. Bijvoorbeeld: dat op dagen van vermoeidheid een oude ring van pijn opgloeit rond mijn linkerenkel, die ik 12 jaar geleden lelijk verzwikte ergens diep in de bossen van Vlaams-Brabant. Sinds dit jaar heb ik hetzelfde met het rechterschoudergewricht, dat bijna heel 2015 ontstoken was. En ik denk: met dit soort artefacten van pijn moet ik eens iets doen in een verhaal, tot ik me bedenk dat Donna Tartt iets vergelijkbaar schreef over een kwetsuur die tijdens een grimmige winter opgelopen was. Origineel zijn is moeilijk, maar moet dat dan? Ik ben alweer 64 tellen verder en rond de kaap van wat ongeveer twee kilometer is, onder een brug door. Ik word ingehaald door een lopend koppel, zij aan zij in lycra. Als wandelaar ben ik het die meestal mensen inhaal maar als loper is het omgekeerd en soms knaagt dat een klein beetje. Duikt bij deze rat dan toch weer wat competitiedrang op?

Ach, een beetje competitiegeest is gezond. Zeker in de letteren. Als mensen mij vragen waarom ik lees, geef ik doorgaans de voor de hand liggende redenen: omdat het verrijkend is, omdat een schrijver zelf ook hoort te lezen en te weten wat anderen zoal uit hun pen hebben gewrongen, of omdat het inspirerend kan werken. Een reden die ik meestal niet vermeld is dat ik graag ook de ingebeelde competitie aanga met een andere schrijver. Soms is het appelen met peren vergelijken: ik sta qua thematiek, stijl en verhaalstof veel te ver af van een Paul Auster om een vergelijking zinnig te maken. Dan drijf ik gewoon even mee door de stroom waar zo'n schrijver me doorvoert en probeer ik onderweg te genieten van het landschap. Soms moet ik concluderen dat ik te maken heb met een slechtschrijver of een matige schrijver met een slechte dag. Dan voel ik me nadien een beetje gebruikt, alsof iemand me een restaurantbezoek beloofd had maar we een fletse pannenkoek zijn gaan eten in een tearoom die ruikt naar bejaarden en steunkousen. Intussen zit ik op drie kilometer, met als ijkpunt het politiekantoor aan de Rooigemlaan, een gebouw dat er niet meer jaren '70 had kunnen uitzien als het gewild had.

Er komen titels en woorden in me op. 'De engel met gebroken vleugels', dat klinkt wel mooi. Maar wat kan ik ermee? De dagen dat ik in het wilde weg teksten zat te schrijven zonder te weten waarheen de reis ging, zijn voorbij. Een man die ik volg op Twitter betreurde ooit dat hij erg veel projecten opstart maar er zelden langer mee doorgaat dan een paar maanden, waarna het digitale stof neerdaalt en er weer een onbereikt doel aan zijn lijst wordt toegevoegd. Opnieuw: hoeft alles een doel te hebben? De reis is zelf het doel, preekt een boeddhist uit een kauwgomautomaat, maar is een reis een doel als je het zelf niet weet en is het doel dan niet simpelweg het inzicht? Ik hijg me een weg langs een heraangelegd stukje Groendreef aan het konteinde van de Brugse Poort. Gent doet zijn best om de stad te verfraaien en verliest daarbij de achtergestelde wijken niet uit het oog, wat er verder ook van aan is met die hele Optima-zaak. Siegfried Bracke denkt dat daardoor zijn tijd gekomen is, maar hij lijkt niet de beseffen dat hij de Grima Slangentong is van het verhaal. Het is niet omdat zijn rivaal nu misschien onherstelbare imagoschade geleden heeft, dat de prinses Grima plotseling niet meer weerzinwekkend zal vinden.

Ik ben al een fors eind over de helft en op de terugweg. Ik moet glimlachen door het zweet heen omdat ik weet dat ik het zal halen en m'n jaarrecord ga breken - zeven kilometer is weinig indrukwekkend in vergelijking met mensen die routineus halve marathons uit lopen of aan een verschroeiende 10km/u rond de Watersportbaan denderen, maar het kan me niet schelen. Ik kijk enkel over de schutting als ik nuttige tips kan krijgen van andere lopers. Dat brengt me ook weer terug bij de schrijverij. Nu en dan lees ik een boek of beland ik op een blog waar ik me niet alleen gretig te goed doe aan de woorden, zinnen en paragrafen, maar dingen zie waarvan ik denk "dit moet ik toch maar eens onthouden om zelf uit te proberen". Voor de duidelijkheid, ik steel geen ideeën van andere schrijvers, het gaat me veel vaker om bepaalde stijlprocédés, wendingen of woordkeuzes. Dat klinkt weinig romantisch en is het ook niet.

Lezen en vooral schrijven hebben veel minder te maken met goddelijke inspiratie, Weltschmerz en met een laag over de lippen hangende sigaret onder sloten koffie gitzwart proza uit te braken, maar hebben meer gemeen met wat een R&D-afdeling doet in een machinefabriek. In het lezen van een tekst zie ik vaak de blauwdruk of heb ik oog voor het buizenwerk dat de grondslag vormt van het idee dat gepresenteerd wordt. De besten kunnen dat bijzonder goed verbergen, of onthullen op cruciale momenten zodat je weet met wat voor genie je te maken hebt. Niet dat alles techniek is. Er is ook het nous, en datzelfde nous is nu met korte, diepe stoten uit mijn longen aan het puffen (terwijl het thuis al honderden taaie pagina's Ulrich bezighoudt in 'De man zonder eigenschappen'). Ik loop langs een lang hekken dat een wilde boomgaard afschermt. Overal liggen al bladeren en kleine takken. Ik denk eraan dat ook bomen ademen en 's nachts hun takken iets meer laten zakken - alles buigt voor de almacht van de aswenteling. De horizon is roze, oranje en ik sluit m'n ogen terwijl ik hem in mijn hoofd probeer na te schilderen met woorden.

Mensen romantiseren te veel en tegelijk te weinig. Te veel: flauwe citaten herkauwen van Oscar Wilde of doen alsof het leven prachtig is gewoon omdat je ergens een kleine hebt zien lachen aan de oevers van een meer. Te weinig: hoe techniek en bezieling soms kunnen samensmelten in kleine concerten van eenheid en je beseft dat, ook al loop je hier alleen je longen uit je lijf aan de Mariakerkse Rivièra, alles voortdurend leeft in dialoog met iets anders. Want dit lopen zal misschien ook ooit iemand anders aanzetten om in sportkleren te springen en de eerste stap te zetten, en wie weet zijn er nu andere schrijvers die pizzicato door m'n zinnen gaan om zich te ergeren of te verwonderen. Ik rond de laatste hoek terug naar m'n appartement en de fuik klapt weer dicht. De man met de chronometer drukt af.

zondag 24 juli 2016

Laatbloeier

Neergestreken in het al hevig vertrappelde glas van het Baudelo-park zitten we gezapig met een groep vrienden te kletsen in de luwte, met in onze oren een onophoudelijke salsa. We hebben het over ervaring en meer bepaald over ervaringen in de liefde. Allemaal zijn we relatieve laatbloeiers maar niet buiten de gemiddelde normen voor hoger opgeleiden, die daar volgens statistieken allemaal wat later aan beginnen. Want voor het gepiemel moeten eerst de punten binnen zijn, zeker? Zoiets? Of, als ik terugdenk aan mezelf op de leeftijd waar de potiger leeftijdsgenoten al rondtoerden door de straten met hun eerste liefje achter op de scooter, was het niet dat ik toen niet wilde maar de kans gewoon niet had. Door in je zetel sf-romans te lezen waar je een boer mee van zijn paard kan slaan, ga je natuurlijk geen lief vinden. Bovendien zat ik op een school waar de meisjes sterk in de minderheid waren en zat ik niet in een jeugdbeweging, die bij ons te lande maar in twee variëteiten kwam: de scouts en de voetbal.

Als er één onderwerp is dat je niet kan vermijden op de Gentse Feesten, is het wel liefde. Is het geen liefde voor de stad, dan is het liefde voor elkaar, of de zoektocht naar de liefde. Terwijl we gênante anekdotes uitwisselen over eerste keren ("ben jij ooit betrapt bij het masturberen?"), verhalen vertellen over foute interpretaties ("mijn lief dacht toen echt dat ik 'condomen' gezegd had in plaats van 'condooms'!") of er ongepaste woordspelingen gemaakt worden ("Sint-Befs") kan ik het niet laten rond te kijken. De Gentse Feesten is meer dan ooit een vreemde ervaring, met zo veel mensen tegelijk samen zijn maar toch enkel in je eigen kringetje blijven zitten. De dag voordien had een Amerikaanse die mee was met vrienden van vrienden dat opgemerkt en ze had gelijk. Op feestjes en festivals zijn wij Vlamingen ook allemaal zo. Het is geen toeval dat één van de enige conversaties die langer duurt dan een paar seconden met een wildvreemde, de dag nadien zal zijn met een Nederlandse toerist.

Mijn blik dwaalt naar de salsadansvloer. De ene trippelt en molenwiekt al beter en vloeiender dan de ander. Wij bevinden ons niet in een gezelschap van dansers. Vroeger kon ik me kwaad maken als een vrouw beweerde dat ze kon zien hoe iemand zou zijn in bed door hoe die danste (je raadt al dat ik niet goed kan dansen). Nu: ach. Die "ach" begeleidt veel dingen de laatste tijd. Het "ach" als iemand nu om vuur komt vragen waar ik vroeger zeker nog een praatje mee zou gemaakt hebben. Het "ach" als ik besluit om om één uur al mijn biezen te pakken en de fietstocht naar huis aan te vatten. Tien jaar geleden dwaalde ik pas als de plastic zak uit 'American Beauty' naar huis tegen het ochtendgloren, zat en met kapotte voeten. En dikwijls met een anekdote of twee die in de pot kon gestoken worden met belachelijke verhalen.

En toch steekt het ergens. Hier lopen zo veel mensen rond die elk een verhaal hebben, die elk iets willen, die volgende week ergens moeten zijn of die spijt voelen, mijmeren als ze kijken naar het donkere water voorbij de lichten of enkel in het kolkende nu willen leven van de Vlasmarkt even verderop. Ik zou ze allemaal één voor één willen interviewen. Van het oudere koppel dat samen dronken giechelend door het park stuitert, pintjes liefdevol in de hand, tot de troep jongens met grote ogen die eruit zien alsof ze in een snoepwinkel zijn losgelaten. Maar je komt het niet te weten. Ik heb het jaren geprobeerd, wel, maar dan kom je al snel over als een vreemde reality-journalist of iemand die een tweede plan heeft. Die keer dat ik een brandblusser liet leegschuimen over een leeg podium, dat ik samen met een groep impromptu vandalen aan het afbreken was, mocht daarvan gelden als mijn hoogte/dieptepunt, afhankelijk van je standpunt. Ze hebben ons nooit gepakt omdat we niet eens elkaars namen wisten.

Het gesprek van de groep is verschoven naar gemeenschappelijke kennissen. Verhalen worden bovengehaald van die ene kennis die fakete dat hij kanker had en dan midden in de nacht mensen opbelde om te zeggen dat hij bang was of pijn had. Sommigen zien hem nog soms, meestal rond de Feesten. Sommige mensen zie je inderdaad enkel dan. Zoals een kleine groep krakers die ik zie op letterlijk elk feestje waar ik ben. Wie zijn die 24/7 party people? Ik denk aan 'Northern Lights' van Praga Khan, waarin de protagonist zich met tegenzin opmaakt voor nog maar eens een nachtje stevig uitgaan. Want uiteindelijk komt er toch een dag dat je 't gezien hebt? Ik heb het ook enkele jaren gehad met de Feesten. Pas dit jaar ben ik er weer meer, gedeeltelijk omdat er moet opgetreden worden. Een uur geleden was ik nog in dat café, een volkse bedoening met stoelen en krukken die niet bij elkaar passen en een smoezelig binnenterras, maar gezelligheid om U tegen te zeggen.

Even verderop catwalkt een groep jonge vrouwen voorbij die lijken te denken dat ze op Tomorrowland zijn. Mij niet gelaten. Mijn gedachten cirkelen weer terug naar het begin van het groepsgesprek, dat ik geestelijk al lang niet meer aan het volgen ben. Die laatbloeierigheid, dat was ook simpelweg een vorm van verlegenheid. De angst dat ik iets zou zeggen of doen dat ongepast was. De angst voor afwijzing. Ook de groep is weer terug on topic. Een vrouw zegt dat het voor vrouwen inderdaad makkelijker is om zomaar op een willekeurig moment iemand voor de nacht te vinden. Wij, het merendeel mannen, beamen dat, maar ik merk er ook bij op dat de kwaliteit misschien niet dat gaat zijn wat je wel zou willen. Want je kan dan wel op de Vlasmarkt om 5 uur 's ochtends mits enig geluk uiteindelijk je lippen tegen die van een ander zetten, maar wat levert het op? Het lijkt me allemaal zo veel moeite voor weinig resultaat, homo economicus als ik ben.

Even later ga ik aan Sint-Jacobs om een zak frietjes. Zeg maar frieten. De snit is dik, namelijk, en traditioneel. Het kot wordt al sinds jaar en dag uitgebaat door Turken, de meest zichtbare en ook de meest vergentste groep mensen in de stad wier wortels elders liggen. Ik durf zelfs zeggen dat ze beter aangepast zijn dan de vele kolonies West-Vlamingen die in de stad wonen. Een Turk ga je nooit "Hent" horen zeggen. De rij gaat vlot vooruit, de maestro aan het raam is bij de pinken. Als vroege herfstbladeren zitten en liggen her en der groepjes mensen, smullend, grappend, op elkaars rug zittend. Al die verhalen, al die nachten die tegelijk plaats vinden hier en nu.
Plots is het mijn beurt. Shit, niet nagedacht over wat ik wilde.
"Een laatbloeier alstublieft."


woensdag 6 juli 2016

De dood in kleine dosissen

Nadat ik een anekdote had verteld over mijn familie - de zoveelste - schudde een vriendin haar hoofd vol ongeloof. "Ik geloof je niet meer," zei ze. Toch was wat ik zonet had verteld helemaal waar. Daardoor moest ik even nadenken. Elke mens denkt bij het opgroeien dat zijn of haar familie ergens binnen een bepaald spectrum valt van normaliteit. Je kan wel weten dat nonkel Jef meer drinkt dan andere nonkels, maar je weet pas dat hij een alcoholicus is als je merkt dat niemand een nonkel heeft die zo veel drinkt als Jef. Een dergelijk besef groeide bij mij heel gestaag en kwam pas door die uitspraak van die vriendin tot volle wasdom. Voordien hadden sommige mensen me al gezegd dat ik uit al die verhalen een eigen versie kon puren van 'De helaasheid der dingen', maar dat zag ik zelf niet zo. Mijn familie was niet arm, niemand zat er zwaar aan de drank of aan de drugs, er werd niet geslagen en geroepen en de meeste mensen hadden een job of toch alleszins een waaier aan activiteiten waarvoor je iets anders aantrok dan een training en een marcelleke.

Die gedachten komen allemaal terug nu ik op de bus zit en me opmaak om morgen naar de uitvaart te gaan van mijn nog laatst levende natuurlijke grootouder, 's vaders moeder. De kranige oude heks is 87 geworden en die woorden kies ik bewust. Mijn band met haar was, net zoals mijn band met bijna alle andere familieleden die niet mijn ouders of broers zijn, zo goed als onbestaand. Langs vaderszijde was dat voornamelijk omdat zijn eigen familie vele kromme telgen en vertakkingen kende die zich ondanks alles weliswaar staande hield in het leven, maar die vooral behept leek met een vies soort excentriciteit. Niet koddig genoeg om grappig te zijn, niet diep genoeg om artistiek te zijn en niet snijdend genoeg voor tragiek. Behalve misschien de nu overleden grootmoeder, die een groot deel van haar leven doorbracht met een man die in ontkenning leefde dat zijn vrouw karaktergestoord was.

Op een bus denkt een mens na, want concentreren op lezen gaat nauwelijks in dit pandemonium van stedelijk lawaai. Onlangs zei ik tegen een andere vriendin dat mensen die me storen op de bus ruwweg in vier categorieën komen: luidruchtig telefonerende vreemdelingen, jongeren met te luide muziek, dronkaards en dan wat ik bestempelde als "algemene marginalen". Momenteel stapt een gezin van de algemene signatuur op. De man zint me het minst van allemaal. Zijn basishouding is er één van agressie. Er is het bekende stereotype van de dommekracht-met-speknek die liever zijn vuisten laat spreken dan zijn verstand, maar ik weet dat die graatmagere, rattige types veel gevaarlijker zijn. Dat zijn jongens die hun hele leven moesten knokken om tegen de speknekken op te kunnen en er hard van geworden zijn. Om respect te krijgen, moesten ze meer durven, sneller zijn en harder meppen. Dit is zo'n type. Natuurlijk zit hij neer met zijn benen superwijd uit elkaar. Natuurlijk kaffert hij zijn vrouw uit (en zij hem, met een schorre stem). Natuurlijk gromt hij als zijn peuter begint te krijsen. Allemaal in het Gents. Het Gents van mijn grootmoeder, ook, dat ik graag mocht imiteren als ze ons veelgeplaagde familiebezoek probeerde te verlengen door ons limonade aan te bieden waar de prik uit was en ijsjes uit te delen waar de rijp uit de diepvries groen was geworden.

Onlangs heb ik ergens gelezen dat 'confessionals' geschreven door mannen meestal te flauw zijn, te weinig gedetailleerd en te veel het eigen ego sparen. Misschien is dat waar. Maar de man wordt meer grootgebracht als voyeur dan als exhibitionist, ook in de literatuur. Ik ben niet anders. Even voorbij de briesende homo erectus zie ik een pracht van een vrouw met rijk, zwart haar, ogen van steenkool en hakken om u tegen te zeggen. Een bloem in een mesthoop, zou Cyriel Buysse gezegd hebben, maar aan de verdere implicaties van het verhaal waar dat citaat uit komt, denk ik liever niet. Mijn familie heeft nooit in arbeidersmilieus gezeten. Mijn beide grootouders hadden een job. In dat opzicht waren de Voloshins in de jaren '60 avant-garde. Er zaten vrouwen in de familie die studeerden en werkten. Maar het geslacht Voloshin produceerde ook veel afval. Mijn afkeer voor dat afval is deels een afkeer voor mijzelf. Willens nillens deel ik immers veel genetisch materiaal met die familie onverbeterlijke affairisten, gulzigaards en leeglopers. Want dat waren ze ook. Zoals die oudoom die nooit een dag gewerkt had en al tegen z'n 40 een vies oud mannetje was dat naar verluidt "stonk naar de look en de pipi". Of een andere oudoom die hoogbejaarde leeftijd in de spoed was beland nadat hij zijn lul in een stofzuiger met een vuilverhakselaar had pogen te steken.

Aan een halte heeft een vrouw moeite om haar zwaar beladen kinderwagen op de bus te krijgen. Ze krijgt onmiddellijk hulp van een oudere Marokkaan op de bus en een Afrikaan op het trottoir. Als de vrouw het haalt en de deuren dichtglijden, zie ik de Afrikaan weghinken. Zelfs met zijn handicap vond hij het nog zijn menselijke plicht om die vrouw te helpen. Intussen help ik zelf een oudje om haar boodschappen vast te houden zodat ze in de stoel naast me kan klauteren. Het is dus niet al kommer en kwel op de bus. En, zo schreef Tim Van der Mensbrugghe ooit, het is een goed teken als oude mensen buiten durven komen. Ze zijn de kanarie in de koolmijn van het angstgevoel. Intussen zie ik m'n silhouet weerspiegeld in het busraam. Met enig afgrijzen merk ik, zoals ik de laatste jaren vaker merk, dat de contouren van mijn grootvader beginnen op te rijzen in mijn gelaat. Nu hij al 15 jaar dood is, begint hij aan zijn terugkeer. Van zijn generatie was hij één van de meer geslaagde Voloshins. Het weerhield er hem echter niet van om zich in een prematuur graf te eten en eigenhandig een sigarettenmerk of twee in de positieve cijfers te houden.

Maar ben ik zo veel beter? Ik ben niet obees als hem maar ik zou toch 10 kilo minder mogen wegen en Noah Voloshin was ook niet als oliebol geboren. En die sigaretten, tja. Ik had al die karakteristiek gelige Voloshin-tanden nog voor ik m'n eerste sigaret had gerookt, ook al op die typisch late Voloshiniaanse manier - ik was 24. Want de Voloshins zijn laatkomers. Überpatriarch Alexei Voloshin werd pas vader op zijn 36ste. Eén van mijn ooms heeft de legendarische reputatie overal drie uur te laat te komen. De ironie wil dat de man bij de spoorwegen werkt. Intussen is de tijd van het oudje naast me om af te stappen gekomen, en ze glimlacht nog even voor ze de bus verlaat. Onze ogen treffen elkaar en een moment lang kan ik in haar oude, gevlekte gezicht moeiteloos zien dat ze ooit nog een jonge vrouw geweest is die fier rechtop stond. Bejaarden worden wegge-anderd dat het een lieve deugd is (behalve als ze rijk zijn), maar op haar gezicht staat mijn toekomstig lot al gebeiteld. Grootmoeder heeft de laatste jaren van haar leven zelfs als de Ander voor zichzelf doorgebracht, afglijdend in de dementie. In al die tijd heb ik haar geen enkele keer bezocht, hoewel ze op tien minuten afstand in haar home zat. Dat is bijzonder hard, maar er is ook altijd erg weinig liefde van haar kant geweest en ze kon niet geweten hebben dat ze haar zaden van waanzin zou doorgeven aan haar oudste kleinzoon.

Soms lijken mijn familieleden parallelle universa van mezelf, of waarschuwingsborden. Omdat ik wist hoe destructief bipolaire persoonlijkheidsstoornissen konden huishouden - grootmoeder sprong ooit uit het venster van een instelling met ware doodsverachting, ware het niet dat ze zich op het gelijkvloers bevond - heb ik, met behulp van medicatie, de grendel secuur dicht. Ik ken de tekenen van de hypomanie en de dysthymie. Omdat grootvader en een tante compulsieve hoarders waren, gooi ik vrij snel dingen die ik niet meer gebruik weg. Ik herinner me nog al die mappen, papieren en brieven die stonden te vergelen in grootvaders doorrookte archiefkasten, en zijn garage die vol brol stond zodat zijn Lada (!) er niet meer in kon. Of één van de weinige grappige momenten, toen grootmoeder mij vertelde dat ze bedolven was geraakt onder de brol die mijn tante in elke kamer van het huis was beginnen volstouwen. Die tante is nog zo'n negatieve mijlpaal: een eeuwig meisje van 50 die op wandelsnelheid door Gent fietst in fluohesjes en plaasteren poppen maakt. Haar lieven heetten allemaal Frans en de laatste stierf in zijn slaap. Hij had een aansteker met een klapmes ingebouwd. Het begint langzaam duidelijk te worden waarom mensen me soms moeilijk kunnen geloven.

We zijn aan het einde van de rit. Enkel nog een paar jonge Turken en een dik meisje moeten er samen met mij af. Mijn grootvader, die hier een kilometer verderop onder de zoden ligt, wordt straks herenigd met zijn vrouw. Zij als as, hij als compost. Soms zeggen mensen dat hij zo veel at en zo laat opbleef om allerlei brieven en kruimige poëzie te schrijven als een manier om weg te vluchten voor de realiteit. Ik weet het niet. Zijn verbod op grote schoonmaken, waardoor hun toilet altijd extreem stonk naar urine en er een soort kleur is die ik in mijn hoofd urine-oranje noem, leek me eerder een schild dan een vlucht. Hij wist vast erg goed wat de lange-termijngevolgen waren van zijn gedrag. Net zoals ik. Hij was in zekere zin een idealist, net als ik, al was hij een geel-zwarte (met een replica van de IJzertoren op zijn overwoekerde vensterbank) en ik een groen-rode. Maar elke dag dat ik niet in een andere genetische drol trap die het geslacht Voloshin voor mij heeft voorbereid, is een overwinning. M'n moeder zei ooit, monter en opgelucht, dat ze blij was dat ik de 30 gehaald had, een wezenlijke prestatie voor mannen in haar tak van de familie. Een lugubere verwezenlijking, dat wel, maar soms moet je blij zijn met wat je hebt. Dus morgen ga ik de confrontatie aan met al die verwrongen evenknieën, die nonkels, tantes, gescleroseerde oudjes en wanstaltige Anderen, allemaal fruit van dezelfde boom. Het enige wat ik hoop is dat ik niet, zoals bij Lucebert, gekwetst in het dorre gras eindig. Mag dat?

donderdag 26 mei 2016

Heimelijk

Toen ik een jaar of zes was zijn m'n ouders op een keer vergeten om me naar bed te sturen. Mijn moeder had een bloemenwinkel en was die avond naar de groothandel gegaan om inkopen. Vader stond haar nadien te helpen bij het maken van bloemstukken in de werkplaats achter de winkel. In de woonkamer zat ik te kleuren terwijl ik luisterde naar een cassettetape van Lecturama, waar sprookjes voorgelezen werden en er telkens een belletje rinkelde als je de bladzijde van het bijgeleverde boek hoorde om te slaan. De tapes zelf zaten dan weer opgeborgen in een koffer die de vorm had van een gigantisch boek. Terwijl de tape afliep en het licht buiten dimde, hoorde ik mijn ouders vlijtig verder werken in de werkplaats met hun eigen muziek erbij. Ik voelde me in alle stilte en vergetelheid een heimelijke overwinnaar omdat ik al minstens een uur te lang op was.

Je herinneringen kies je niet altijd, zeker niet van een tijd waar je nog niet werd geacht dingen vanbuiten te leren volgens een bepaald stramien of omdat er cijfers aan vast hingen (niet dat zo'n stramien ooit motiverend werkte voor mij). Maar waarom is het die herinnering die kristalhelder kan opgeroepen worden en niet wat ik de dag erna of de dag ervoor deed? Is het eigenlijk niet eerder zorgwekkend dat we zelden zonder externe hulpmiddelen ons leven maar heel vaag chronologisch kunnen navertellen? Nee, want daar dient ons geheugen in feite niet voor. Herinneringen zijn boodschappen die moeten dienen als waarschuwingen of gidsen en hangen samen met emoties. In dit geval mijn eerste bewuste herinnering aan de heimelijkheid.

De heimelijkheid en ik hebben een lange geschiedenis. Zo wandelde ik 's nachts graag binnen en buiten in diverse cafés en had er gesprekken met volslagen onbekenden. Of als tiener lag ik in 't geniep te lezen in bed met enkel nachtstilte en een lampje dat op dimstand stond. Nu nog steeds heb ik de onverkwikkelijke neigingen de uren rond middernacht te stelen als iets dat enkel van mij is en bij mij hoort. In die tijdnissen bestaat er geen plicht, geen afwas die moet gedaan worden, geen rapporten die op tijd moeten ingeleverd worden. Er bestaat in die uren ook geen modebesef. Zelfs de kater mag er niet bij zijn: die moet dan in zijn mandje gaan liggen of desnoods op mijn bed wachten tot ik zelf kom slapen. Zou hij ook van die herinnerde gevoelens hebben?

Ik ben vaak bezig met nagaan waar gewoontes en gedragskenmerken vandaan komen bij anderen en bij mezelf. Ik wil ze terug kunnen traceren als een soort lichtend pad, al is de echte keten van oorzaak en gevolg veeleer een constructie van giswerk dan een stalen feit. Want waarom precies geniet ik van heimelijkheid, buiten een erg milde vorm van iets uitspoken wat niet 100% hoort? Voor een stuk omdat het een verdwijntruc is. Ik ben een zeer aanwezig persoon en dan nog het meest van al in mezelf. Vrienden en familie zullen dat soms tot hun jolijt en soms tot hun chagrijn kunnen bevestigen. Heimelijkheid ontslaat me paradoxaal van mijn eigen aanwezigheid. 's Nachts kan ik dan even naar het balkon en zonder specifieke dingen te denken kijk ik naar de bomen aan de overkant van de straat, dan links en rechts, in de wetenschap dat er geen auto zal komen en dat ik mogelijk de enige persoon ben die nog op is in de buurt.

In m'n heimelijk uitgegraven holtes en grotten kan de druk eraf. Er is veel dat ik met alle oprechtheid juist wil doen. De rekeningen moeten een beetje kloppen en daar waar ik tekort schiet, voel ik m'n tanden al knarsen. Zoals piekeren over hoe lang het geleden is dat ik bepaalde oude vrienden nog zag en dat we elkaar stilletjes losgelaten hebben zonder dat er een echte oorzaak voor was. Of dat ik vorige week te laat was op het werk en dat gênant vond. Of ik vraag me af of het wel oké is om zo veel te willen van het leven wat ik misschien nooit ga kunnen krijgen. Die pirouettes van het verstand houden dan even op met draaien. Dan ben ik heerlijk alleen terwijl het leven, het werk, de slaap en weet ik wat nog onverbiddelijk verdergaan in een gigantische werkplaats. Soms ruik ik nog de geur van bloemstengels en zie ik mezelf nog steeds die jongen inkleuren die met zijn brommertje tot op de maan was geraakt.

dinsdag 17 mei 2016

Enkele losse bedenkingen bij 'Komen eten'

Zo nu en dan, op gestolen momenten, of ogenblikken als vandaag dat ik ziek in de zetel hang, blijf ik tijdens het zappen enkele minuten bij 'Komen eten' hangen. Een vriend die meer houdt van uitlach-tv dan ikzelf zei ooit dat de perfecte 'Komen eten'-constellatie een patser, een bimbo, een dommekloot en een homo was. Mij verbaast vooral waar ze die paljassen van blijven halen. Eerst wordt Kevin neergezet, een wandelende tak die probeert zijn West-Vlaamse wortels tussen de bieten te verbergen. Hij schiet uit de startblokken door zijn singleschap van de daken te schreeuwen en is direct al onder de indruk van Nina. Nina zouden ze bij ons in de streek vroeger "goed van poten en oren voorzien" noemen. De voice-over druipt van de zwaar beladen ironie. Dat is het tweede aspect dat me voor een raadsel stelt. De deelnemers weten allemaal dat de presentator hen gaat belachelijk maken. Is de hang naar "eens op tv komen" zo groot dat ze er zich voor het oog van Vlaanderen de belegen grappen en makkelijke binnenkoppertjes van de presentatie willen laten welgevallen?

Mijn eigen eetlust is vooralsnog niet aangescherpt als de derde deelnemer verschijnt, een Scandinavische vrouw van middelbare leeftijd die door het programma al direct als een soort MILF weggezet wordt. Tot dusver nog geen bimbo's, patsers of echte dommekloten te bespeuren. De vierde deelnemer, Frank, blijkt dan wel homo te zijn, maar hij draagt het soort treurpolo's die Ronny's in de jaren '90 droegen als ze naar scoutsfuifjes gingen. De vier deelnemers gaan voor hun versie van het ongedwongen gesprek, waar cliché op cliché gestapeld wordt als stevig in elkaar klikkende Duplo-blokken. Ik ben nog maar vijf minuten aan het kijken en het wordt me nu al droef te moede.

Een derde mysterie dient zich aan: als deelnemer weet je ook dat de andere deelnemers je vaker wel dan niet te zitten uitschijten als ze alleen zijn met de camera, terwijl ze een halfuur eerder nog vriendelijk zaten te lullen in je zetel. Ik bedoel: waarom zou ik drie onbekenden willen uitnodigen die nadien in mijn eigen huis mijn kookkunsten mogen beledigen? In mijn achterhoofd hoor ik nog zo'n relict van de jaren '90, de fameuze Man van Melle, semelen dat het niet voor hem is, "maar voor mijn eenzaamheid".

Nina serveert duidelijk geen al te goeie aperitief. Te zoet, te grote stukken fruit, geserveerd volgens de foute etiquette. Ik krijg er compassie mee en een opstoot van weemoed naar de tijd waarin het eten was wat de pot schafte. Mijn broers en ik moesten soms logeren bij onze grootouders, mensen die een serre bestierden en als hobby veeboerden, honing maakten en duiven hadden. Nu is dat allemaal hippe shit, maar mijn grootvader was zowat de minst geschikte gastheer voor wufte hippies. Aan tafel werd gezwegen, buiten de occasionele, schaamteloze scheet van mijn grootmoeder. En als één van mijn broertjes iets niet lustte, gromde grootvader gewoon "gien prêten van thuis hiere".

Kevins enthousiasme over Nina als potentiële nieuwe Mevrouw Kevin is intussen afgekoeld als blijkt dat Nina tegen haar 25 al een boreling aan de tepel wil. Frank trekt in afwezigheid van de gastvrouw een stuk los uit het versierstuk op tafel, waar volgens hem "precies wrakhout" in drijft. Niets ontsnapt aan de kennersblikken van deze lieden. Misschien is dat de aantrekking: hoe bescheten ook, ze kunnen één week lang de expert over iets uithangen waar iederéén zichzelf eigenlijk deskundig over acht. Het verbale pak rammel en zelf bekritiseerd worden door hunnesgelijken nemen ze er dan maar bij.

Van de echte tafelconversatie zie je nooit veel bij 'Komen eten'. Ik vraag me af of ze buiten de camera's dan bijvoorbeeld driftig discussiëren of 'Captain America: Civil War' wel echt zo'n goeie actiefilm was, of hoe Franks beursaandelen geleden hebben onder de wanprestaties van Perrigo. Of misschien moeten ze er een ranzige racistische opmerking uitsnijden van Katrin, de Arische inwijkelinge met de houtnerven in het gezicht. Mijn fantasie is spannender dan de meer plausibele werkelijkheid: vier mensen die elkaar nog nooit eerder gezien hebben, dat zal zelfs in de beste omstandigheden en met de fijnste persoonlijkheden moeizame tv opleveren. En hier, met dit monster van het Vlaanderen-van-Jan-de-lul? Verheffend zal het niet zijn.

Alles is montage, maar wat me opvalt is dat deze mensen niet bepaald ruim bedeeld zijn in de metareflectie. Ik zeg niet dat het dommekloten zijn. Alleen zou ik me in hun plaats zo bewust zijn dat alles gefilmd wordt en dat iedereen op de loer ligt om je de ezelskap op te zetten, dat ik vanzelf zou terugvallen in een soort defensieve lethargie. "Zelfs dwazen worden wijs geacht als ze zwijgen, en helder als ze hun mond houden" (Spreuken, 17:28). Bij deze mensen lijkt eerder de uitdrukking te passen: "Give them enough rope and they'll hang themselves." Terwijl de deelnemers eten komt er nog een gedachte bij me op: hoe is dit nog niet geparodieerd door een goed Vlaams comedy-ensemble? Misschien omdat het al voorbij het rijk is van de zelfparodie, met die onnozel-smeuiige commentaarstemmen erbij.

Zou het ooit voorgevallen zijn dat een gastheer of gastvrouw onbezorgd mensen ontving in een eetkamer vol nazi-parafernalia? Of dat een deelnemer plots instortte en begon te snikken en snotteren? Het is beslist al allemaal oncomfortabel genoeg, maar het is een soort politiek correcte oncomfortabelheid. Niemand die plots een enorme boer laat. Niemand die plots begint te bidden voor het eten of die foto's toont van Nudistenkamp de Kapoentjes, Zomer 2014. Of zelfs maar pakweg een liberaal die keihard in de clinch gaat met een socialist.

Ik zet de televisie uit. Alweer een kwartier van m'n leven dat ik nooit ga terugkrijgen. Mijn buikgriep is er niet op verbeterd. Daar zouden de deelnemers vast kritiek op gehad hebben.

donderdag 12 mei 2016

Vlees- en appelmoessafari

Online dating en ik zijn oude bekenden. Meer nog, mijn allereerste lief leerde ik kennen via online dating avant la lettre toen ik 17 was, op één van de allereerste sociale netwerksites die later zou uitgroeien tot de datinggigant OkCupid. Dat was 2001 toen, de hoogdagen van internet 1.0. De digitale bron van mijn liefdesavontuur werd door mijn klasgenoten voor een groot stuk op hoongelach onthaald. Liefde op het internet klonk hen in de oren als iets wat alleen was voor contactgestoorde nerds die het lef niet hadden om in de wereld van de realia een meisje aan te spreken. Nu zijn we 15 jaar later en dat stigma is zo goed als volledig verdwenen. Die klasgenoten van toen zijn misschien nu mopperaars geworden die opiniestukken leveren over die vermaledijde millennials. Met de meesten onder hen heb ik geen contact meer. Ze wonen bijna allemaal niet erg ver van hun ouderlijke huis ergens in de vele stroken lintbebouwing en verkavelde wijken die Vlaanderen-de-voorstad telt, gesetteld en al, terwijl ik de voorbije jaren verwijlde in Gent, soms in een relatie, soms ook niet. Het is wat het is.

Ik zit op de bus en scroll discreet door de parade aan potentiële partners op Tinder. Dat platform werd bij de lancering onthaald als de Messias van de dating-apps door de simpele maar geniale kunstgreep dat je enkel mensen kon contacteren bij een wederzijdse match. Dat zou het aantal ongevraagde foto's van piemels, beledigde mannelijke ego's en roekeloze spam, de trifecta van redenen waarom veel vrouwen snel online dating voor bekeken houden, indien niet doen verdwijnen, dan toch sterk terugdringen. Het platform is alleszins momenteel het meest populaire van het moment. Het heeft wel een reputatie gekregen een soort vleesmarkt te zijn, goed voor een snelle wip maar niet voor een duurzame relatie. Ik vermoedde dat die reputatie serieus overtrokken was en dat blijkt ook zo te zijn.

Het feit dat ik oppas om in de reflectie van het busraam niet mee te geven waar ik mee bezig ben aan de medepassagiers wijst toch nog op een residu van een 15-jarige schaamte. Plus: partnerkeuze blijft iets privé, uiteindelijk. De man achter mij hoeft niet te weten dat ik Mathilde (29) heb weggeklikt omdat ik vind dat ze een dikke neus heeft en zielig kijkt, maar dat ik Duckfase Jiska (30) wél rechts heb geswiped omdat ik vind dat ze nog iets heeft ondanks dat duckface.

In de media valt het ook op dat je veel persoonlijke ervaringen en opinietjes leest over het hele online datinggebeuren van vrouwen, maar erg weinig van mannen. Dat heeft vermoedelijk twee redenen. Ten eerste omdat vrouwen nog steeds geplaagd worden door het persistente idee dat hun levens (moeten) draaien om relaties, ten tweede ook omdat ik denk dat de meeste mannen die op dergelijke platforms zitten, erg weinig verhalen te vertellen hebben, behalve als ze die kunnen framen voor macho-publicaties om hun imago als Djengis Khan van Tinder op te vijzelen. Da's misschien 1% van alle mannelijke online daters. De reden? De meeste heren gaan volgens mij welgeteld op 0 werkelijke dates, of hebben zulke deprimerende ervaringen dat erover vertellen te gênant is. Hoe komt dat? Enerzijds vraag en aanbod, anderzijds veel mannen die volgens mij enorme klunzen en houten klazen zijn in hun digitale serenades aan het balkon.

Online dating stelt een massa vooroordelen en onaangename inzichten over jezelf en anderen helemaal op scherp. Ik scroll bijvoorbeeld door de foto's van Anneleen (34) en het stoort me al onmiddellijk dat haar hond in alle foto's staat. Ik denk dan, "ok, je hebt een hond, maar ik ga toch niet daten met je hond?". Of hoe enkel al de schrijfwijze van Nathaly (26) me een negatief gevoel geeft, hoewel dat perfect een erg lieve vrouw kan zijn. Dat is zakkig en ik weet het. Maar we doen het hier allemaal. Dit soort pietepeuterige kieskeurigheid wordt echter meer geaccepteerd vanwege vrouwen, die op blogs de draak steken met mannen wier glimmende torso's hun voornaamste attribuut blijken te zijn of die aan digitale dyslexie lijken te lijden in gruwelijk geschreven, creepy berichtjes. Van mijn kant erger ik me het meest aan het ontstellende gebrek aan creativiteit van de meeste profielen. De gemiddelde Vlaamse vrouw in mijn streek heeft ergens wel een foto met een glas wijn, een vakantiefoto met een prominent monument op de achtergrond, en nog een "gekke" foto met duckface, op een feestje of terwijl ze in de lucht springt.

Ik sluit Tinder af en kijk zonder al te diep na te denken door het venster naar de voorbijrollende straten en winkels. Het valt wel eens voor dat ik mensen tegenkom in de stad en me sta af te vragen waar ik hen van ken tot het me invalt dat ik hen gezien heb op zo'n datingplatform. Wat doe je dan? Van krommenaas gebaren, meestal. Nog gênanter is ergens iemand tegenkomen waar je ooit een date mee gehad hebt die nergens naartoe ging. Ik heb één keer de fout gemaakt die persoon vriendelijk aan te spreken en ik zag onmiddellijk de blinde paniek bij haar opdoemen. Een aparte ervaring, iemand op één seconde zo wit als een doek zien worden.

Naast het feit dat dating via internet ons met onze eigen mottige kantjes confronteert, is het ook een carbon copy van onze eigen genderverhoudingen. Veel dames kunnen het zich permitteren bijzonder weinig moeite in hun profielen te stoppen omdat er veel mannen zijn die schieten op alles wat beweegt en de wet van de grote getallen zegt dat er wel één keer één zal bij zijn waar het mee klikt. Ik ben niet zo'n veelschieter. Daar maak ik het mezelf niet simpeler mee, maar ik kan niet doen alsof. Nog een observatie: naar verluidt liegen mannen het vaakst over hun lichaamslengte en vrouwen het meeste over hun gewicht. Je ziet het er ook aan. Foto's van enkel het gezicht of vanuit bijzonder vreemde hoeken zijn de voorbodes van dergelijke onzekerheden.

Ik stap af en ga richting supermarkt. Nog één keer bezwijk ik voor de verleiding om nog vlug een aantal instant-oordelen te vellen. Het is mooi weer en dat maakt het kleine schermpje niet altijd makkelijk om te lezen. Ik stoot op Claudia (33), een tamelijk mooie vrouw die eerlijk zegt dat op Tinder zitten haar manier is om na een relatie digitaal ijs uit de doos te eten en op repeat te kijken naar 'Flashdance'. Ze zit er dus niet om te daten, verduidelijkt ze. Ik glimlach om haar eerlijkheid en precies daarom swipe ik rechts. Dat is nog zo'n verschil. Op een bepaalde manier kan ik me voorstellen dat al die aandacht fijn kan zijn voor het ego. Als man moet je daarentegen je ego betonneren om het niet persoonlijk te nemen dat haast niemand reageert of dat conversaties direct doodbloeden. Zes jaar geleden baalde ik daar echt van. Nu niet meer.

In de winkel is het kalm. Bij de appelmoes en de tomatensaus kruist mijn blik die van een erg aantrekkelijk meisje. Ik ga niet staren maar ze blijft in de randen van m'n blikveld aanwezig terwijl ik leeg prijzen vergelijk tussen premiumappelmoes en appelmoes van de witte producten. Cultuurpessimisten laken wel eens dat relatievorming tegenwoordig ook zo gaat. Er is wel iets van aan. Mensen beoordelen met een vingerveeg op basis van een aantal fotootjes en woordjes is onpersoonlijk. En toch, net zoals de vrouw van zoëven zijn er mensen die er altijd compleet en uniek uitspringen. Zo denk ik nog steeds aan Dina (34), waar ik gisteren drie minuten naar zat te staren omdat ze me zo ongelooflijk cool leek en hoop dat ze me ook gaat liken (spoiler: ze heeft me nooit teruggeliket). Of Sophie (25), die er uiterlijk eerder gewoon uitzag maar zo'n leuke glimlach en een grappig tekstje had dat ik instant mentaal gekieteld werd.

Uiteindelijk kies ik voor de appelmoes van de witte producten die nog net niet de echte witte producten zijn. Ergens juicht een marketeer omdat ik binnen zijn of haar segment pas en precies de verhoopte keuze gemaakt heb. De appelmoes zal er allicht niet minder goed of slecht door smaken.

(Alle namen zijn veranderd in dit stukje, mocht iemand daar nog aan twijfelen)

vrijdag 22 april 2016

Hinterland



Ken je dat, soms sta je aan de zeedijk en probeer je zo ver mogelijk uit te kijken over het water en hoop je in de verte land te zien. Even denk je dat je een glimp hebt opgevangen van het mythische land aan de overkant, iets dat de oneindigheid van de zee breekt en inbed in iets normaals dat kan verstaan worden. Maar dan blijkt het zelfbedrog te zijn. Er is niets. De zee gaat maar door en ook al besef je dat het Kanaal of de Noordzee heus niet groot is, dat elke zee een kustlijn heeft aan minstens twee zijden en dat de Aarde zelf maar een bol is die eveneens eindig is, toch beseffen noch onze lichamen, noch onze zintuigen dat en blijven we kijken met samengeknepen ogen, hopend op een teken aan de einder dat ze niet de echte einder is.
Hetzelfde gevoel heb ik terwijl ik op m’n kleine balkon sta uit te kijken over de kermis die zich ontspint beneden in de straten. Direct onder mij is er een kermismarkt gaande en op wie de straat en de berm oversteekt, wacht aan de andere kant de werkelijke kermis met eetkramen, botsauto’s, eendjesvisserijen en een partytent waar morgen enkele onbekende Vlaamse troubadours hun opwachting zullen maken voor een publiek waarvan ik ook niemand zal kennen. Ik doe ongegeneerd aan mensen kijken. Mensen die van oost naar west door de markstraat slenteren, of van west naar oost. Het merendeel onder hen vertegenwoordigt het soort Vlaanderen waarvan ik weet dat de meerderheid zo is maar waar ik zelden of nooit mee in contact kom. Praktische jassen die nooit helemaal in de mode geweest zijn maar ook nooit helemaal verdwenen zijn. Onmodieuze jeans en kapsels die thans nog prijken op vergeelde posters van coiffeurs in deelgemeentes en oude verkavelingen. Kinderwagens waar steevast een hele hoop brol aan hangt te bengelen, alsof de familie op elk kermisnoodgeval bedacht wil zijn. De marktkramers zelf vallen uiteen in twee groepen: wat afstandelijke, rattige mensen met een kleurtje en lederen jasjes alsof ze bijklussen in een dodgy garage waar je verdacht goedkope auto’s kan vinden, en de dikke Vlaemsche middenstander met de knuisten trots in de omvangrijke zijden en een glimlach die even permanent is als het frangipanekleurige haar van madam.
Je zou kunnen denken dat ik me aan het verkneukelen ben in deze schier eindeloze heen en weer golvende mensenmassa of dat ik, fysiek op hen neerkijkend, ook intellectueel op hen neerkijk. Maar eerlijk gezegd kan me niet zo veel schelen of die mensen ooit eens een museum binnen stappen of een boek ter hand nemen. Ben ik daar dan zo veel gelukkiger van geworden? Maakt meer modebewustzijn hebben mij een persoon die ook niet gaat eindigen in rigor mortis of ergens op de vloer in een plas van m’n eigen laatste lichaamssappen? Zie, dat is het absurde van de realisatie dat alles zich voor je uitrolt in één panoramisch maar toch beperkt kijkveld: de observatie verandert niets. Die kerel daar beneden met zijn bros geschoren varkenskop en zijn vriendin met een te lang gezicht zal vanavond misschien thuis komen en besluiten dat het een fijne dag was, of straks iets te veel pintjes drinken in de partytent en ruziemaken met zijn vriendin. En ik zal die mensen onthouden en zij mij niet, want ze zien me niet. De enige mensen die me lijken waar te nemen zijn kleine kinderen, die nog overal naar boven en rondom kijken en geen interesse hebben in handtassen, oesters, aardbeien of afgeprijsde gsm-hoesjes. Of misschien kijken ze uit naar het eendjes vissen straks.
Ik herinner me het kleine kermisje dat elk jaar neerstreek in het centrum van ons dorp en ik herinner me hoe een jongen in m’n klas daar altijd ongelooflijk naar uitkeek. “Ik kan niet geloven dat het weer kermis is,” liet hij zich weer ontvallen. Ik viste ook graag eendjes en ik vond de rommelmarktjes ook gezellig, maar het was nu niet bepaald het orgelpunt van mijn jaar. Voor hem was het dat wel. Met 12 was het zijn kans om op te trekken met enkele oudere jongens, meisjes na te jagen op hulpeloze manieren en al eens ergens een pintje mee te kunnen drinken of een sigaret te proberen roken.
Ik heb het er eerder al over gehad of werelden waar ik nooit deel van ben geweest en dat is er zo één. Nu ben ik dan wel een discipel van Moeder Nicotine, maar roken kwam toen in de verste verte niet in me op. Ik kon me ook nooit iets voorstellen bij de opwinding van die klasgenoot over de traditionele vechtpartijtjes op de kermis “achter de tent”, waar tevens ook gekust werd, als ik hem en anderen mocht geloven. Ik sta er eens te meer bij en ik kijk ernaar zoals ik kijk naar een schilderij van een oude meester, als stand-in voor een tevreden prelaat die ziet dat het volk zich amuseert zonder hem en denkt dat dat goed is. Een kermis moet smoezelig zijn, een beetje camp, een beetje dodgy. Een kermis is niet compleet zonder één of andere geföhnde schlagerzanger met gezichtsbruiner.
Van aan de overkant weerklinkt regelmatig gegil van zo’n kermisattractie die op en neer gaat met kleine ruimteschepen. Op de wanden staan slecht nageschilderde personages uit ‘Star Wars’. Luke Skywalker lijkt op de Downs-versie van zichzelf en de Millennium Falcon lijkt op een croissant die al een maand ligt te verpieteren in een composthoop. Het hele evenement van de kermis is altijd meer dan de som van zijn gebrekkige delen.
Wat zal het later deze avond geven hier in de buurt, als de kleinsten gaan slapen zijn en er meer drank is in man en vrouw? William Blake is bekend om zijn uitspraak dat het pad van de overdaad uiteindelijk leidt tot wijsheid, maar dat durf ik betwijfelen (bewijsstuk A: mijn eigen leven). Ik word gedwongen om te denken aan de duisterder kanten van dergelijk volksvermaak. Jaren geleden was ik ergens beland op een wijkfeest van een dergelijk kaliber met een toenmalig lief, en ik viel er uit de toon zoals Koen Crucke bij IS. Mensen riepen en bralden er luid en regelmatig kruiste ik de verdronken blik van een lokale halfbakken biefstuk die uit leek op een vechtpartij. Of stonden bezopen midlifers mijn toenmalige wederhelft met een blik aan te gapen die me rillingen gaf. Ook dat is deel van de Vlaamse ervaring, een hardnekkige wrat op de voetzool, een ingegroeide geel-zwarte teennagel.
Deze wereld is in al zijn microkosmosjes even ambigu en dat doet altijd even duizelen, dat complexiteit zich blijft herhalen in altijd maar nieuwe lagen, tot in het oneindige, zowel in de verte, als ik voorbij de kermis zou kunnen kijken over de groene grasvelden en een aaneenschakeling van wijken, winkels, kerken en huizen, als in de diepte, als ik elke porie en elk verslenst haar zou kunnen onderscheiden van die ene man die nu onder me door wandelt met zijn handen in zijn zakken en die enorme kale plek op zijn achterhoofd. En het dient tot niets. Ik sta hier dan wel, maar ook ik loop maar wat rond in kleren waar men binnen 15 jaar mee zal lachen. Maar ik zal er ook nog altijd bij staan en er naar staan kijken, als een landengte die nooit volledig eiland wil worden, noch terug aansluiting wil zoeken met het hinterland.