Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 19 mei 2020

Waar de fuck is jouw Ferrari dan?

Ik heb geluk. Ik woon in een wijk in Gent waar vrij veel groen is, waardoor ik op mijn dagelijkse wandeling (#wandeltje) door lang gras kan slenteren, tussen de bomen kan kuieren en zelfs dromerig kan uitkijken over kleine meertjes, beekjes en als het moet de Brugse Vaart. Ik behoor tot de middenklasse in een wijk die overwegend ook uit middenklassers lijkt te bestaan. Toch herken ik ook direct armoede als ik die zie. Niet enkel aan de marginalia die je op het zicht associeert met armoede, zoals slechter zittende kleren, meer decibels of het occasionele blikje Cara Pils, maar ook omdat ik zelf aan de onderkant van die middenklasse zit, en dat al mijn hele leven. Laten we het een ‘paydar’ noemen. Een cynicus kan opmerken dat dat een makkelijk talent is om te claimen omdat er zo veel armoede is en armoede zelfs in een land waar we het relatief goed hebben, al jaren toeneemt.
 
Ik groeide op in een omgeving met veel groen, net als hier, maar ongeveer 15 kilometer buiten Gent, in een dorpskern met buurtwinkeltjes, fietsgelegenheid voor het hip was om daar actief werk van te maken, en twee cafés waarvan er één zo schraal was dat het niet eens een officiële naam had. Bij mij thuis was er geen onmiddellijke armoede, maar elke cent werd omgedraaid en in twee gebeten. Sommige dingen waren er voor mij simpelweg niet bij, zoals deelnemen aan bepaalde schoolreizen naar het buitenland, dure cadeaus krijgen op communies of verjaardagen, of merkkledij. Ik vond dat minder erg dan mijn moeder dacht. Wat me veel meer stoorde, was hoe andere kinderen en jongeren van rijkere komaf steeds met ongeloof reageerden als ik zei dat ik voor iets “geen geld” had. Hoe kon da nu?
 
Want: we hadden thuis diverse spelconsoles! Vervang het door een smartphone, een televisie of een nieuwe auto, en daar heb je dat eeuwige, domme argument tegen financiële onzekerheid: “geef toch geen geld uit aan X, dan zou je Y kunnen doen!”. “Als je niet zou roken, had je al een Ferrari kunnen kopen van al dat geld!” Ja, en waar de fuck is jouw Ferrari, dan? Als je financiële moeilijkheden hebt, moet je blijkbaar al vol zweren staan, in lompen gekleed zijn en beschuit eten met wormen vooraleer je je mag verheugen op het superieure medelijden van anderen. Bovendien zijn veel mensen die worstelen met geld ook mensen met trots die nog liever zouden creperen dan armoede uitdragen.
 
Ik ga zitten op een bankje. Al snel krijg ik gezelschap van een aantal muggen. In de verte is een nogal aangepaterneerd gezin aan het ravotten op het grasveldje. ‘Aangepaterneerd’ is een Gents woord voor iemand die slecht gekleed is, letterlijk aangekleed door de paters. Hopelijk dan wel niet de blote pater, die nog altijd met zijn fier zichtbare bobbel zijn sokkel betrekt in het Rabot. Onlangs had iemand hem voorzien van een giletje en een gedicht.
 
Het is niet dat ik veel beter ben dan die mensen die neerkijken op armen en marginalen, eigenlijk. Ook al een gevolg van niet echt arm maar niet écht middenklasse te zijn. Ik erger me vaak aan wat men gemakshalve catalogeert als marginalen. “Het is toch niet omdat je arm bent, dat je onbeleefd moet zijn?”. “Het is toch niet omdat je geen opleiding hebt gehad, dat je je zo lelijk moet kleden of je kinderen Shanaya en Kayden moet noemen?”. Ik heb niet veel, maar ik ben tenminste niet als ce gens là, monsieur. Dezelfde reflex ligt volgens mij aan de basis van de gemeenheid waarmee sommige politici die zelf in armoede opgroeiden, armen nu behandelen. “Ik heb het gemaakt, waarom jij dan niet?”

Mijn ouders waren niet hoogopgeleid, maar wel verstandig, en samen zorgden ze ervoor dat mijn broers en ik konden studeren. Ik werkte ’s zomers en soms tijdens het academiejaar. Wie overigens denkt dat een diploma gelijk staat aan intelligentie, is wellicht zelf niet erg snugger. Donald Trumps schoonzoon Jared Kushner, die levende buikspreekpop die gemodelleerd lijkt naar een kind van 8 dat plots 40 geworden is, heeft ook een diploma. Niet dat dat diploma me materieel enorm vooruit geholpen heeft trouwens, het zorgde er alleen voor dat ik zelf niet armer ben geworden dan hen. Ook diploma's hebben last van inflatie. Het is een gevoel dat ik al mijn hele leven moet slikken: alle zeilen bijzetten simpelweg om te kunnen standhouden, niet om per se vooruit te gaan. En elk foutje betaal ik onmiddellijk cash. Terwijl een mocassin- en polodragende dijkflaneerder in Knokke-le-Zoute eens lacht met een zware verkeersboete en de koers checkt van zijn aandelen in Amazon.
 
Ik verhef me van het bankje na een sigaret en sluip terug de bosjes in. Ik volg het aanbevolen pad niet, maar nergens staat dat je niet gewoon tussen de bomen door mag lopen. Het peukje zit trouwens al netjes in een vuilnisbak, dus niemand die me kan bekritiseren. Ik slof door dode bladeren en kijk omhoog door de takken en het loof naar een mooie open lentehemel. Er zijn ook positieve kanten aan dit soort bestaan leiden. Door tussen twee stoelen te vallen heb ik, denk ik, een redelijk goed begrip van die twee stoelen. In het diepst van mijn gedachten ben ik gewoon een tooghanger die toevallig een woordenboek of drie ingeslikt heeft, niet meer en niet minder. Uitgerolde yogamatten benader ik als schuwe kat en de cultussen van quinoa, mager vlees en kombucha zuigen spontaan alle levensvreugde uit mijn lichaam. Maar zij zullen vast het laatste en het beste lachen als ik tegen m'n 55 ten grave gedragen word.
 
Net zo goed kijk ik met ergernis en woede naar de parade aan figuren die we moeten tolereren die zich laten voorstaan op hun volksheid. Ik denk niet dat er een type vreugdelozere volksnationalisten bestaat dan Vlaams-nationalisten. Wie heeft er nog hernieuwbare energie nodig als de rancune van die lui een heel land kan aandrijven? Daarbij gaan ze prat op hun völkische Empfindlichkeit, terwijl ze vooral lijken te vinden dat de modale Vlaming zich best nog doodwerkt, zijn bek houdt en mee moppert over de volksvijand du jour, terwijl de heren en dames promoveren op hun plutocratische boertigheid. Ook Vlaams Belangers, die steeds de mond vol hebben over zorgen voor de gewone (lees: witte) Vlaming, stemmen steevast tegen elk initiatief om het lot van die Vlaming te verbeteren. Terwijl ze in het pluche geen klop uitvoeren voor een riante gage.
 
Ik wandel een brugje over en hou halt om een koppel joggers ruim baan te geven. We glimlachen naar elkaar zoals witte Vlamingen dat doen – van je mond een streep maken maar je mondhoeken niet echt naar boven trekken, want dat is misschien al te vrolijk. Ook dat voordeel heb ik, door mijn jeugd gemarineerd te zijn in het Gentse stoofvlees, dat ik al onze sociale codes ken als een tweede huid.
 
Als ik klaag over de economische ongelijkheid in dit land en iemand merkt op dat België een vrij lage inkomensongelijkheid heeft, denk ik aan die cartoon waarin een takken zeulende, afgeleefde Middeleeuwse boer zegt: “ik vind dat we de dingen hier toch wat kunnen verbeteren”, terwijl uit een waterput een gladjanus opduikt die zegt: “en toch leef je ook in deze maatschappij! Ik ben heel erg slim.” Wel ja. Ik passeer aan het eclectische kasteeltje van Claes-Bouüaert, en vraag me af waar de gemiddelde arbeider aan dacht bij het zien van zo veel protserige weelde die gebouwd was op zijn rug. Want het beeld dat arme mensen op zijn best ongelukkige sukkelaars zijn en op zijn ergst asociale potverteerders, is een handige goocheltruc die moet verbergen dat het vaak juist die armen zijn die de rijkdom hebben gebouwd van de rijken.
 
Je mag als ondernemer nog zo’n geniaal idee hebben, als er niemand is die het uitvoert, dan sta je daar. Wat zou Jeff Bezos zijn zonder die duizenden onderbetaalde werknemers die zijn pakjes stapelen en transporteren? Ik las onlangs ergens dat Bezos elke maand een miljoen dollar zou kunnen uitgeven van de steentijd tot nu en nog altijd miljonair zou zijn. Hoe iemand dat ethisch kan verantwoorden zonder een ronduit psychopathische levenshouding te promoten, ik weet het niet.
 
Diagonaal ga ik over de Zomerliefweide terug naar huis. Het gras staat lang en de pollen zijn talrijk. Pre-lockdown kwamen hier elke zondag Dominicanen (denk ik?) baseball spelen. Nu zijn er slechts ouders en kleine kinderen en het occasionele tienerkoppeltje. Waar is de tijd dat mijn hoofd niet zo zwaar woog. Ik heb tenminste zelf geen kinderen waar ik me zorgen over hoef te maken en ik ben nog niet oud genoeg om me er zorgen over te maken dat er geen zullen zijn die zorg van mij zullen dragen, later. Ik heb gelukkig alweer bijna een maand overleefd zonder al te veel kleerscheuren.