Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zaterdag 22 oktober 2022

Dagpersoon/Nachtdier

Als Gentenaar hoor je schamper te doen over Antwerpen en als medestad van het land Brussel hoogstens te tolereren, maar ik ben graag in Brussel en ik vind Antwerpen algemeen een leuke stad. Ja, Antwerpen heeft zijn vervelende kanten: de aanname van haar inwoners dat ze Algemeen Nederlands spreken terwijl dat manifest onwaar is, rattige acteurs met vet haar en veel te veel zelfvertrouwen, Bart De Wever en Tourist LeMC, maar voor de rest bezoek ik Antwerpen graag.

Ik moet er vandaag samen met de baas zijn om een vergadering bij te wonen bij een zusterbedrijf, dat recent een voormalige Minerva-fabriek betrokken heeft samen met een aantal andere zuster-, broeder- en kozijnbedrijfjes. Sommige vloeren zijn nog de originele art deco-fabrieksvloeren en er is een goederenlift die naar verluidt enkel van de buitenkant open kan. Er zijn overal spiegelwanden waarin mijn evenbeeld me besluipt op onaangename wijze ("heb ik ook al zo'n groot hoofd van de achterkant bekeken?!" - "hoe ver komt mijn embonpoint?" - "waarom zie ik eruit als een boerenkinkel in een hemd?"). Na de marathonvergadering werk ik aan een presentatie, met regelmatige rookpauzes. Voorbij de oprit en het parkje aan de overkant van de straat torent een glas- en staalconstructie van een verzekeraar. Ik vermoed dat daar werken lijkt op hoe ik ooit werkte voor een banksoftwarebedrijf. Financiële ondernemingen zijn behoorlijk saai, maar staan bekend als solide werkgevers. Ik daarentegen leid nu het #agencylife.

Deel van mijn #agencylife is dat ik me ook moet ontfermen over kandidaat-stagiairs. Eén zo'n kandidaat heeft per ongeluk twee CV's doorgestuurd - dat van haarzelf en van iemand anders. Ik wijs haar erop op een manier die niet bot of passief-agressief overkomt, want mailtjes kunnen al snel een eigen, nijdig leventje gaan leiden zonder dat je het zo bedoelt. Ik werd onlangs nog geprezen om mijn "heldere communicatie" en, hoewel ik het compliment apprecieerde, vind ik mezelf niet zo'n heldere communicator, zeker niet in gesproken taal. Mijn standaarden liggen wellicht ook hoog. Terwijl ik daarover nadenk, valt me in waar ik de man van kende die met de baas en mij even was komen babbelen bij de lunch (de baas had de fameuze 'mongolendriehoeken' meegebracht uit de Albert Heijn). De man in kwestie was een deelnemer aan 'De mol' van een seizoen of twee geleden. Antwerpen! Telkens als ik er kom, kom ik ergens een BV tegen. 

Binnen zit er niet veel volk vandaag. Van waar ik zit heb ik inkijk in de moderne lunchruimte en enkele afgelegen vergaderzaaltjes met lelijk groen tapis plein. De presentatie raakt afgewerkt op de knip en met wat advies van de weinige zusterbedrijfcollega's die ook aanwezig zijn. Ik had vage plannen om misschien het centrum in te gaan en daar ergens te gaan eten, maar ik besluit dat ik liever thuis wil zijn en moet me reppen om de trein te halen. Tegen dat ik zuchtend en zwetend aankom op het perron, heb ik nog één minuut over. Mijn neiging tot de zweterij en mijn stipheid zijn beiden legendarisch, hoewel je wellicht niet zo denken dat ik een stipt persoon bent als je me voor de eerste keer zou ontmoeten. Die stiptheid is dan ook compensatie voor mijn geest, die zich best laat omschrijven als een metaforische Zillion met bonkende muziek, duizend laserlichten en iemand die door al die dreuning en deining probeert om een belastingbrief in te vullen in het Soemerisch. 

De trein is aan de kleine kant, het volk aan de veeltallige kant. In Beveren stapt een kabinet kwieke zestigers op die vrolijk onder elkaar praten, maar gelukkig niet al te luid. Ze lijken me allesbehalve zure boomers te zijn, maar senioren die juist bulken van de levenslust en verwondering. Ze becommentariëren het voorbijglijdende landschap, dat al met al een afwisseling is van bestemmingsloze Vlaamse vlakten en koterijen, en aan Gent-Dampoort vergapen ze zich aan de loodsen vol fietsen. Moge God het me geven om ook zo vol verwondering te blijven en geen cynische zak te worden. Ik krijg nog een vriendelijk standje van de conductrice, die me uit een dutje opvist en me waarschuwt dat ik anders mijn eindhalte zou missen. Ik heb nochtans al talloze keren op de trein geslapen en het is me nog maar twee keer overkomen. Een kennis deed nog beter: hij moest van Brugge naar Gent, viel in slaap en werd wakker in Leuven. Hij nam een nieuwe trein, viel daar ook in slaap en werd weer wakker in Brugge.

Ik stap af en zie overal jongeren in scouts-, chiro-, KLJ- of Hitlerjugend-uniformen, want het is Dag van de Jeugdbeweging. Ik zeg Hitlerjugend omdat een voormalige bevriende dichter ooit grimmig opmerkte dat hij jeugdbewegingen maar iets paramilitairs vond. In het dorp waar ik opgroeide heette de lokale scoutsafdeling 'Were di', wat inderdaad nogal nazistisch klinkt. Ik was er zelf twee weken lid en hield het toen maar voor bekeken, want die scoutszondagen waren duidelijk een loosplek voor ettertjes waarvan de ouders een dag wilden verlost zijn, en de scoutsleiding had meer interesse in clandestien sigaretjes roken op het autokerkhof in plaats van leuke activiteiten te bedenken. Ik leerde er wel hoe je horzels kon verbranden onder een vergrootglas en dat je brandnetels kan melken (dat staat niet op mijn CV).

Als ik uit het station kom en weer onder de grijsblauwe Gentse hemel ben, denk ik eraan dat er ook mensen bestaan die niet graag in Gent zijn. Ze vinden dat Gent stinkt en dat de mensen er grof zijn. Ik vind van niet maar misschien is dat omdat ik zelf stink en grof ben. En ook, de stationsbuurt toont zelden het beste van een stad. Voor elk vorstelijk paleis à la Antwerpen-Centraal heb je een groezelig, verkruimelend station als dat van Moeskroen, Ronse of Brussel-Noord. Gent-Sint-Pieters lijkt al 20 jaar in ombouw. De psycholoog Daniel Kahnemann bestempelde overmatig optimisme dat gepaard gaat met grote bouwprojecten als iets fundamenteel menselijks. Als we wisten hoe veel energie, geld en tijd die projecten werkelijk vergden, zouden we er misschien niet eens aan beginnen. Een beetje als het leven zelf, eigenlijk.

Ik trakteer mezelf op een taxi omdat ik geen zin heb in nog een rit te delen met medepassagiers, ook al zijn het vitale zestigers in praktische regenjassen. En ik ben moe. Dingen doen die tegen mijn gewoonte in gaan, zoals werken in Antwerpen, vergen altijd extra energie. De taxichauffeur is van het milde type. Met taxichauffeurs heb ik doorgaans snel een band - het zijn net als ik fundamenteel nachtelijke creaturen, zoals nachtwinkeluitbaters, barpersoneel en sekswerkers. Alleen leef ik grotendeels overdag, als een soort omgekeerde vampier. Maar het is vrijdag, dus deze Nosferatu mag uitkijken naar een lange avond. Ik leg het #agencylife af en ga aan de schrijftafel zitten.

maandag 17 oktober 2022

In cauda venenum

Na meer dan tweeëneenhalf jaar is het zo ver: het coronavirus heeft me eindelijk te grazen genomen (dat ik weet). Ik leef al een week in isolatie, en heb daarvan een corporate-poëtische tweeënenhalf dagen toch nog gewerkt van thuis uit. Helaas betekent dat dat ik af en toe ook de verwarming moet aanzetten, vooral 's avonds laat. Bij stijgende energieprijzen kan je er vergif op innemen: de besparingstips die de pagina’s vullen van magazines en kranten, op sociale media gedeeld worden of zelfs uit de mond van politici komen. Net als bij andere problemen als klimaatverandering en armoede wordt steeds een structureel en systematisch probleem gebagatelliseerd tot een zaak van individuele discipline of levensstijl. Ik ben er vrij zeker van dat ik niet de enige ben die dit kotsbeu is. En bovendien: geen enkele besparingstip behalve doodgaan zal iets veranderen aan de absurde onbetaalbaarheid van tienvoudige energiefacturen die, nota bene, voordien al tot de duurste van Europa hoorden.

Over Europa gesproken: eens te meer moeten we weer op Ursula von der Leyen en haar 'Mars Attacks'-kapselconstructie rekenen om iets te doen dat meer is dan hier en daar wat aalmoezen uitdelen (hallo Belgische regering) of simpelweg zo goed als niets doen (hallo Vlaamse regering). Mijn zieke lichaam is nog minder dan anders tolerant voor de barrage aan uitvluchten en middelmatige leugens die we moeten aanhoren. "We mogen toch de markt niet al te zeer verstoren," zeggen rijke liberalen over een markt die zichzelf buiten alle proportie verstoord heeft terwijl ze elke maand een gage van meer dan €5.000 opstrijken. "Ja maar het moet juridisch goed in elkaar zitten," zeggen juridisch goed in elkaar zittende tsjeven die wel genetisch gemanipuleerd lijken om er gedurende hun hele carrière 45 uit te zien. Die tsjeven zijn een beetje als die vriend die je echt wel wil komen helpen, maar hij vindt zijn schoenen niet, het is toevallig juist bingo-avond of hij "moet" wel eerst nog een darmspoeling ondergaan met besparingstips. Ik ijl onder mijn deken in de zetel en zelfs ik ben helderder dan dergelijke lui.

Die besparingstips lijken er overigens van uit te gaan dat veel mensen te dom zijn om die zelf te bedenken, als ze ze al geen tientallen keren elders gehoord hebben. Naast beledigend zijn ze bovendien ook luie bladvulling voor kranten en tijdschriften, waar anders de druk kon opgevoerd worden op de energiereuzen en hun grootaandeelhouders die intussen elke dag miljoenen euro’s rijker worden terwijl sommige mensen geconfronteerd worden met nakende dakloosheid. Critici die vinden dat dit niet de taak is van de media en dat media het beleid niet horen te beïnvloeden snappen wellicht niet dat gezapig besparingstips delen eveneens getuigt van ideologische keuzes.

Ik eet een yoghurtje en beleg een dunne boterham met schijfjes banaan. Ik vraag me af hoe veel monsterlijker één kamer in m'n appartement verwarmen m'n eindafrekening zal maken van Luminus, dat er de vorige keer z'n hand niet voor omdraaide ondanks mijn sterk dalende verbruik de maandelijkse bijdrage toch te proberen opschroeven. Ik luister naar muziek, altijd de balsem op een gewonde ziel. Het Noord-Ierse duo Bicep heeft weer nieuw materiaal uit. Lage, vette en modulerende baslijnen zig-zaggen rond mijn zieke lichaam samen met de zacht-rauwe stem van gastzangeres Clara La San. Ik denk aan lang geleden feestjes, clubavonden, extase en vooral niet dat ik binnen een dik half jaar 40 word. Buiten is het volle maan, al de 492ste die ik meemaak in dit leven. De wolven huilen - op kop de 'helfies' van de N-VA, die al wekenlang proberen om de energiecrisis in de schoenen te schuiven van Groen. Was het maar waar, dat een partij die hoop en al 2 jaar deel uitmaakt van een federale regering in België, de macht had om de energieprijzen te beïnvloeden voor 750 miljoen Europeanen. 

Als dessert neem ik een pijnstiller, voor ik weer in de zetel ga liggen en mezelf trakteer op een vuile, hevige hoestbui. Misschien moet ik dat toevoegen aan mijn profieltekst bij mijn nakende rentrée op de datingmarkt, en wie weet ben ik daar plots ook zo veel meer waard dan ik eigenlijk ben. Als bij toverslag rolt een WhatsApp-bericht binnen van mijn meest recente ex, die vergezeld van schattige emoji's zegt dat ze me mist. Haar huidige profielfoto is zij die half uit een luxewagen zit, aan het stuur, met een constructie van hoge hakken en lederen riemen die tot halverwege haar dijen komen. Ik begrijp niet goed waarom ze eens in de zo veel weken laat weten dat ze me mist, als ze tijdens onze relatie al geen knijt deed om dichter tot mij te komen of te proberen begrijpen wat er echt toe deed voor mij. Ze zou goed passen op het kabinet van een mindere Vlaamse minister.

Naar opnieuw daten kijk ik niet heel hard uit, moet ik zeggen. Maar dat geldt wellicht ook voor de potentiële partners die zich in die ringen rond Saturnus bevinden, die ook al hun eigen rugzakken moeten dragen en misschien simpelweg zoeken naar een fijne, eenvoudige man die geen doublespeak spreekt of tweets liket van rechtse prelaten die de nakende dakloosheid van tienduizenden mensen beschouwen als deel van een sportwedstrijd of missverkiezing voor onatletische en lelijke lui. Ik sluit m'n ogen en hoor m'n radiator tikken. Knock knock. Who's there? Fuck off. 

vrijdag 9 september 2022

De verpletterde rugzak

De teambuilding met het werk zit er bijna op, en mijn lichaam ook. Glunderende collega's zitten op bankjes na te praten over de outdoor lasershooting die net is afgelopen. In drie sessies van 20 minuten heb ik achtereenvolgens één keer, twee keer en drie keer raak geschoten en bengel ik onderaan het klassement. Op zich is dat niet erg en het is maar een spel, maar het is vooral dat ik zelf zo veel ben afgeschoten dat zuur smaakt, alsof ik een infrarood-piñata ben geweest voor wie makkelijk punten wilde scoren. Het diept onaangename herinneringen op aan sportdagen waarin ik in eender welk klassement altijd zoniet de rode lantaarn was, toch dicht in de buurt kwam. In atletiek eindigde ik steevast net voor de ectoplasmische vel-over-been-jongens en de dikkerds, in badminton sloeg ik vaker naast dan op de shuttle bij de opslag en mijn turnleraar in het middelbaar weigerde om mij een achterwaartse nekrol te laten proberen omdat hij bang was dat ik mijn nek ging breken (die man meende dat echt, hij deed het niet om mij te pesten). 

Ik haal diep adem en ga mijn handen wassen. Ik probeer die gedachten aan vroeger weg te jagen. Er is niemand die me uitlacht hier, en mijn collega's zijn stuk voor stuk fijne mensen. Bovendien houdt men hier rekening met me. Activiteiten met klimmen of hoogtes waren al uitgesloten, onder andere op mijn vraag. De dag ervoor waren we op e-step-tocht gegaan. Voordat we instructies kregen van de vader en zoon die het bedrijfje uitbaatten - en die als buurjongen een psychopatische kleuter hadden die met een schaar op straat liep te zwaaien terwijl er auto's passeerden - keek ik argwanend naar de steps samen met een collega. Blijkbaar delen zij en ik een verleden. Altijd als er iemand viel, materiaal verloor, net die enige slecht functionerende roeispaan, motor of helm had, was zij dat. En ik was dat ook. Een kwartier later smakte die collega op straat van haar step. Ik hield het toen ook maar voor bekeken want ik wist dat ik het noodlot aan het tarten was. Je kan dat gevoel eigenlijk niet echt uitleggen aan iemand die niet uit dat pechhout gesneden is.

Wel ja, 't is wat je pech noemt ook, natuurlijk. Pas toen ik 23 was stelde men vast dat ik eigenlijk astma heb. Dat verklaart nog altijd niet mijn oncontroleerbare neiging tot massale zweterij van zodra het kwik boven de 22° komt in openlucht. Steeds weer voelt het aan alsof je lichaam je aan het verraden is - het zet je voor schut zonder dat je er iets aan kan doen. Intussen zijn mijn handen gedroogd in de wind. Er was geen handdoek en geen papier in het toilet, dat de charme had van een typisch Ardeens bostoilet dat je nooit volledig proper kan krijgen omdat er altijd wel aarde binnenrolt, bladeren naar binnen waaien en het zeldzame dier er iets heeft achtergelaten. Geef het 10 jaar en er groeit een boom uit, zoals in het vorige appartement van mijn Ardeens-Britse vriendin Azure. Dat appartement stond weliswaar in Brussel, maar ze had kennelijk een beetje Ardennen meegebracht naar de grote stad.

We kuieren terug naar de parking terug over een weerbarstig rotspad en ik probeer niet te veel te piekeren over al die zaken. Ik verbijt de pijn aan mijn voeten en kuiten, die ik zelf heb doen lijden tijdens de wandeltocht eerder op de dag. Als mijn lichaam mij mag aanvallen, dan mag ik het ook aanvallen. Ik kijk omhoog en zie veel wolken. Gisteren was het weer bijna 30°, vandaag iets minder. Ik las dat het deze zomer op sommige plaatsen in India en Pakistan tot 50° was en dat vogels er dood uit de lucht vielen. Birds dropping dead from the sky, you know how I feel. Maar het is angstaanjagend. Ik rommel in mijn tas en drink het laatste beetje water op, alsof ik dorst heb gekregen van die gedachte. Er zit geen eten meer in, en ik denk aan die keer in de lagere school, dat ik na het uitje Planckendael plots geen lunch meer had. Het was te zeggen, door met mijn rugzakje aan te klauteren langs een klein klimrekje, waren de aluminiumfolie en mijn boterhammetjes tot één object verworden en was de thermos chocolademelk in mijn rugzak uitgelopen. Een vriendelijke begeleidster bood me toen een boterham aan van haar. Jammer genoeg was het een vieze boterham met préparé, maar ik at hem toch op, want ik was een beleefd kind. Nu is het een licht amusant verhaal, ook. Toen minder, omdat ik plots het centrum was van ongewenste aandacht, spot en medelijden.

Op de parking verwissel ik discreet mijn hemd met een t-shirt, want een andere collega zal zo vriendelijk zijn om me tot aan een treinstation aan de Brusselse rand te brengen, en ik wil niet met een hemd met zoutvlekken van het zweet in haar passagiersstoel plaatsnemen. Ze had misschien nu liever rechtstreeks naar huis gereden zonder passagier, maar een afspraak is een afspraak, en ik neem me voor de rit toch wat op te leuken door haar te vragen naar haar hobby's. Bovendien wil ze zelf alert kunnen blijven, want ze is net als ik moe na drie dagen samenzijn met een man of 20. Daardoor hangt er een ongesproken begrip tussen ons. Dat is ook fijn aan volwassen zijn. Je ontdekt altijd wel lotgenoten die weten hoe Bepaalde Dingen zijn en je hoeft die niet uit te leggen. Des te beter dat dat eens in een blauwe maandag kan onder collega's. Ik leun met m'n hoofd tegen de leuning van de passagiersstoel en laat de gesprekken van de teambuilding nagisten. Het verhalen uitwisselen met de SEO-experte, de ontdekking dat een collega-PM graag hard gaat op dezelfde fuifnummers als ik, de geweldig geestige afpoeiering van een andere collega ("We hebben je intelligentie nu niet nodig, Anton"), de onzekerheden van nog een andere collega, en zo voort en zo verder.

In de auto spelen musicalnummers. De Ardeense horizonten maken langzamerhand plaats voor het Brabantse beton. Het is een cliché, maar we dragen allemaal ons verpletterd rugzakje mee. Thuis en gewapend in een verkwikkend voetbad, leg ik Özgür Can op - 'Over Nothing At All'. Ik moet glimlachen bij de weerbarstigheid van de titel. 

zondag 24 juli 2022

Hans en de C130

Door puur toeval zat ik gisteren schouder aan schouder met honderden medemensen in de Capitole in Gent te kijken naar een show van Hans Teeuwen. Een goede vriend kon niet gaan omdat hij in Italië zat met zijn vriendin, dus schonk hij grootmoedig zijn ticket weg aan mij, wetend dat ik anders aan zoiets geen geld zou willen (en kunnen geven). Nog voor het optreden begon zat ik al in dat kleine klapzeteltje in mezelf te graven om mijn gemoed te kalibreren, want zo temidden een massa zitten waaruit je niet zomaar weg kan in het halfdonker valt me elk jaar zwaarder en zwaarder. Het is confronterend. Waar is die twintiger heen die zich daar moeiteloos over kon zetten? Het hielp toen natuurlijk ook dat ik toen veel vaker buiten kwam (of ergens anders binnen zat).

Het was bijna 20 jaar geleden dat ik in de Capitole zat. Toen was ik met mijn toenmalige vriendin gaan kijken naar een vertoning van 'Scrooge' die alles had van een musical, maar vreemd genoeg geen enkel muziekstuk bevatte. Ik herinner me dat het redelijk slecht was maar dat we dat op last van de krant waarvoor we het stuk bijwoonden, niet mochten zeggen. Ook niet door te schrijven dat het "een wervelend familiespektakel" was en dat de hoofdredacteur wist dat dat codetaal was voor "net goed genoeg om je koters stil te houden". Nadien was er een receptie waar ook Eric Van Rompuy aanwezig was en een meisje van een jaar of 10 dat make-up droeg. Als je denkt dat je de dingen goed herinneren een zegen is, vertel me dan eens waarom ik dat nog weet en tot welk nut het strekt.

Hans Teeuwen kwam genadig snel en fluks het podium op gehuppeld. Ik was benieuwd wat het zou worden. De man heeft in mijn ogen een aantal fantastische sketches bedacht die kunnen wedijveren met het beste van Angelsaksische comedy, maar toch ook een aantal bedenkelijke dingen gebracht, vooral de laatste jaren. Maar, om gefrustreerde comedians op retour te parafraseren, "dat mag je niet zeggen" of je krijgt een hele trein krijgers der vrijemeningsuiting over je heen. Terwijl het daar niet om gaat. Je kan en mag zowat alles zeggen. Ik ben alleen niet verplicht om het grappig te vinden en mag er ook kritisch over nadenken.

Teeuwen was direct al in overdrive in zijn gekende, energieke en soms bombastische stijl. Hier en daar improviseerde hij wat, meestal negeerde hij de paar toeschouwers die iets riepen naar hem of gewoon rare geluiden zaten te maken (waarom trekt een comedian toch altijd dat soort parasieten aan?). Hij dolde met het publiek, en hun neiging om soms op automatische piloot te lachen met dingen omdat ze dat verwachtten. Het beste van alles was dat hij me al snel deed vergeten dat ik zo dicht zat bij een hele hoop vreemden. Mensen om me heen en ikzelf leken telkens om licht andere dingen te moeten lachen - ook een fijn teken. Alleen vroeg ik me af of sommige mensen bepaalde dingen wel grappig vonden om dezelfde redenen. Geen voorbeeld uit zijn show hier, maar als je een grap maakt over pakweg Marokkanen en vooral racisten zitten te lachen, dan is de grap wellicht niet zo geslaagd (tenzij je zelf een racist bent).

Naarmate Teeuwen zich steeds meer in het zweet werkte en zelfs fysiek van vorm leek te veranderen en fitter en dynamischer werd, was mijn zweet verdwenen en voelde ik enkel een zoemende dorst en een sluimerende vermoeidheid. Het was volop wat ik van der Hans verwacht had: soms waanzinnig geestig en clever, soms misplaatst en niet echt meer van deze tijd, soms volbloed absurd. Een omelet en zijn eieren, zeker. Hij had de zaal op zijn hand toen hij zijn gal uitbraakte over artsen-specialisten, die hij er gratuit van beschuldigde dat 75% onder hen de Holocaust ontkenden. Dat hij zei dat hij ermee kon leven als het een lager percentage was, was nog het grimmigste van alles, omdat ik me goed kon voorstellen dat een fiks pak mensen dat eigenlijk oprecht zou denken. 

Nadien, toen ik als één van de eersten de zaal verliet, wandelde een jong koppel voor me de trappen af. Het meisje zei dat ze teleurgesteld was en dat Hans vroeger een idool van haar was geweest, maar dat ze vond dat hij was blijven steken in zijn tijd. "Misschien," dacht ik, "ben jij het die veranderd is." En maar goed ook, zeker? Het zal ook wel een rol gespeeld hebben dat zij Aziatisch was en hij er Midden-Oosters uitzag. Ja, Teeuwen is zo één van die mensen die een gesprek over pakweg wit, mannelijk privilege eigenlijk niet goed kan velen omdat hij er (gedeeltelijk) blind voor is. Maar dat is het punt: zelfs als je iedereen in gelijke mate beledigt vanuit de idee dat we allemaal gelijk zijn, zit je nog altijd met dezelfde verhoudingen al voorheen. Natuurlijk ben je ten andere als comedian hoegenaamd niet verplicht om te strijden voor sociale veranderingen.

Terwijl ik m'n fiets terug losmaakte onder de lome laatavondzon en mensen met veel meer energie dan ikzelf ijsjes aten, iets dronken, telefoneerden en zich naar het stadscentrum begaven, waar weer Gents Gefeest werd, voelde ik me vreemd genoeg nog altijd zoals daarnet in de zaal: tegelijk nietig en tegelijk te groot. Nietig omdat al mijn gedachten er geen fluit toe deden, te groot door de kleine stoeltjes en die C130 vol van diezelfde gedachten die steeds laag over de grond mee met mij reist. Dat moest ik Teeuwen toch nageven - hij had me even helemaal niet doen nadenken, en met een trap onder mijn kont het vliegtuig uit geduwd. Of de parachute naar behoren had gewerkt, dat was weer een andere vraag. 

donderdag 12 mei 2022

Omega

Ik rij al voor de tweede keer vandaag naar huis, en voor de tweede keer min of meer via dezelfde route en op dezelfde fiets. Alleen is er nu veel minder tegenliggend verkeer, waardoor ik minder vaak recht voor me uit moet kijken en vaker de hemel in kan kijken, die bevolkt is met figuren in diverse vaag-geografische en vaag-dierlijke vormen. Dat stelt me altijd wat meer gerust omdat ik besef dat ondanks alles wat dit tijdsgewricht een maalstroom maakt van pure, onuitgegeven waanzin, dat mijn onbekende voorouders 10.000 jaar geleden zulke wolken en hemels ook zagen en er ook figuren in probeerden te herkennen. Het is dezelfde geruststelling die ik voel als ik lees dat de oudste bekende mop ter wereld gaat over scheten of dat Shakespeare al "haha en je moeder dan"-comebacks verwerkte in zijn serieuze dramateksten. Want ik zoek net als zovelen de geruststelling waar ik ze kan vinden.

Pedaalde ik enkele uren geleden nog huiswaarts van het werk, ben ik nu weggelipt - zeg maar weggevlucht - van de laatste editie van een woordkunstpodium in Gent. Ik vind het erg jammer dat de bezieler er mee stopt, maar het is zijn keuze en er is niemand, ook ik niet, die het wil overnemen. Al de hele dag twijfelde ik om überhaupt te gaan kijken, wegens een acuut gebrek aan goede luim. Maar ik wilde mezelf het huis uit duwen, niet toegeven aan een avondlijke, asociale lethargie die me steeds vaker overvalt, afgewisseld met periodes van zinloze woordsmederij aan allerlei projecten die ik zal uitrollen voor een lege zaal, of juist voor het dierbare en kleine publiek dat me al lang volgt. Intussen neem ik een duikvlucht onder Palinghuizen. Ik zie er ongetwijfeld lullig uit op het kleine vouwfietsje en in de praktische regenjas, een kledingstuk dat ik eens zo verfoeide als lelijk en provinciaal. Zoals Joyce wist: "Was du verlachst, wirst du noch dienen", want wat ben ik in feite anders dan een lelijke provinciaal die toevallig al 20 jaar in Gent woont en er ook geboren is, maar de eerste 18 jaar grootgebracht werd tussen bloemenvelden, bunkers en buurtwinkels?

Als een lint lopen de herinneringen voorbij aan het stervende woordkunstpodium, dat ik enkele keren presenteerde, een paar keer een verslag voor schreef en waar ik ook vaak optrad. In de periode 2018-2021 was het zelfs de enige bron van optredens. Dat is illustratief voor de nauwer zittende cirkels waarin ik me de laatste jaren beweeg. Een bevriende dichter spoort me al 3 jaar aan om meer buiten te komen, het podiumavontuur op te zoeken en connecties te maken in de literatuurwereld. En dat zou ik wel willen maar eigenlijk heb ik geen goesting. Mijn kunst is mijn laatste bastion waarin ik enkel maar compromissen hoef te maken met mezelf, en het laatste wat ik wil is aan de ballen gaan likken van één of andere lagere demon in die wereld waar ik toch geen respect voor heb. Er zijn al genoeg ballen die ik moet likken, meer dan me lief is, puur om te overleven.

Er zoeft mij een druk bijtrappende man voorbij op zijn benummerplaatte speedpedelec. Ik vind het gek dat die nummerplaten zo beperkt lijken: SP-XX-000. Maar dat zijn nog altijd 676.000 mogelijke combinaties. Het is een weetje dat een artiest had kunnen brengen op het podium, en daarmee gebruik het woord "artiest" in ruime zin. Er passeerde de laatste 3 jaar veel de revue dat gewoon slecht was, en de uitvaarteditie beloofde weinig goeds. Dronkemansabsurditeit en geile bierkaartendichters, vooral. Nu, elke weekavond waar een evenement dat hoofdzakelijk bestaat uit poëzie georganiseerd wordt dat meer publiek heeft dan dichters, is eigenlijk al een succes. Maar ik vond het vooral confronterend om te zien en te voelen en te horen hoe laag de horizon gevallen is. Je kan het snobistisch noemen dat ik niet kan lachen om de zoveelste flauwe trouvaille of dat ik geen vrolijkheid kan vinden in mensen die zich ondanks alles toch lijken te vermaken. Je kan je ook terecht afvragen of ik het mezelf niet onmogelijk maak. Het antwoord op beide vragen is wellicht ja, maar dat maakt de pijn er niet minder werkelijk om.

Ik vermijd ei zo na een botsing met een elektrische bakfiets die gepiloteerd wordt door een dame met stevige kuiten en een oplichtende fietshelm, maar ik rij zelf te snel om nog "sorry" te kunnen zeggen. Een christendemocratische pleger van belegen cursiefjes zou hier vast één of andere onnozele metafoor in zien. Maar alsjeblieft niet vandaag en val er me niet mee lastig. Weer het uit mijn tijdlijnen op sociale media, waar onkritische mensen al snel iemand die een zin in een goede plooi weet te leggen op het schild hijsen als een poëet. Niet nu, waar we op erg korte tijd Arno zijn verloren, Henny Vrienten en Jeroen Brouwers. Dan vind ik meer plezier in mijn dagjob, waar ik bekvecht met klanten over reële marketingcijfers, van gedachten kan wisselen over sociale media-campagnes met keien in het vak en tussendoor echt belang stel in de levens van mijn collega's. Het is evenzeer bullshit als literatuur bullshit is, maar ik hoef tenminste niet te kampen met bullshitters die doen alsof ze iets doen dat cool en relevant is, en in hun eigen bullshit zijn ze tenminste goed.

Om de hoek van mijn straat staat buiten aan zijn deur een gremlin-achtig oud mannetje die daar vaak staat zonder aanwijsbare reden. Soms spreekt hij voorbijgangers aan - vriendelijk, sociaal. Ik denk dat hij eenzaam is. Ik rij hem voorbij. Ook hier zijn de metaforen voor zelfingenomen opiniemakers plukrijp. Ik kijk weer naar de wolken en rem vlak voor m'n eigen deur. Ik adem diep uit. De keuze om weg te gaan en zelfs niet te wachten tot de pauze van het podium, terwijl van de benedenverdieping in het café nog storend regulier barlawaai kwam, was de juiste. Ik had het al gevoeld toen ik op m'n lip stond te bijten en me ergerde aan de onderpersoonde toog, de blikken van sommige half-bekenden die zich wellicht afvroegen waarvan ze me kenden (ik co-presenteerde de voorlaatste editie in een badjas en een zilveren pyjama, bitch) en het gestuntel van vreemd sinister aanvoelende Scandinavische toeristen met veel te goed zittend haar. Maar ik voel me tegelijk toch als een landverrader. Wat had die man die links van me zat uiteindelijk misdaan? Hij wilde enkel sociaal zijn. En rechts van me had de afzwaaiende organisator er enorm veel schik in. Wat zie ik die man graag. Ik wou dat ik meer kon zijn zoals hem en zijn donker-heldere Noord-Brabantse klei. Maar ik ben ik.

Discreet rol ik de fiets binnen door de inkomhal. Ik vermijd mijn damoclesiaanse brievenbus door de andere kant op te kijken, in de spiegel. Er kijkt me een vermoeid, licht vertrokken gezicht aan, geaccentueerd door het zwarte behangpapier met bloemenpatronen, waardoor de inkomhal van het gebouw me altijd doet denken aan een bordeel. Tenslotte zijn huisbazen ook een soort pooiers, dus zo raar is het niet. In de lift moet ik ten langen leste toch nog lachen om en met mezelf. Voor al mijn nutteloos gemopper over hypocrisie, slechte kunst en het genoegen dat men er mee lijkt te nemen, kijk ik als een kind in de Sinterklaasperiode uit naar de tweede halve finale van het Eurovisiesongfestival morgen. Ik weet best wel hoe slecht ik kan zijn. 

dinsdag 15 maart 2022

Spaß an der Arbeit

Ik sluit zachtjes mijn laptop en leun achteruit. Er is weer een werkdag voorbij en straks maak ik eten aan de hand van een weekmenu, een volwassenmensenitem waar ik me al jaren van had voorgenomen het te maken, maar het pas vorig weekend ben beginnen doen. Daarna strekt zicht een avond uit met weinig plannen. Dat is zeker niet slecht, want meer dan de helft van de keren dat ik 's avonds nog buiten kom, kost het me moeite om mezelf over de drempel te duwen (of te rollen, met mijn komieke vouwfietsje). Aan de andere kant, die avonden die ik opeis voor mezelf, wat doe ik daar eigenlijk mee?

Al maanden schrijf ik bijna niets meer - relatief gezien, want in vergelijking met sommige andere schrijvers heb ik alweer een half oeuvre bij elkaar geschreven. Maar het is dan ook geen race. Ik verwonderde me er vandaag over hoe snel de voorbije vijf jaar zijn gegaan en hoe ver significant positieve, inspirerende of simpelweg gelukkige herinneringen zich terug clusteren. Het is niet dat er na 2017 niks fijns meer gebeurd is in mijn leven, het lijkt er eerder op alsof er een zichzelf oneindig delende staat van ongenade gekomen is waarin er voor elk positief feit telkens twee negatieve meereisden. Een spoedig herstel van iets wat een lang aanslepend gezondheidsprobleem had kunnen zijn dat vergezeld wordt van een plotse monsterbelasting en een jobverlies. Een erg fijne eerste date waarop onmiddellijk een dood huisdier volgt en een pijnlijke rechtsgang. Meer kunnen thuiswerken, maar - en je voelt 'm al komen - het moest gebeuren middenin de eerste pandemie in 100 jaar waarin de fiscale duimschroeven bij de werkende single nog wat harder werden aangedraaid.

Ik en vele anderen met mij zijn boksballen geworden. We moeten almaar incasseren. De gevolgen incasseren van beslissingen die gemaakt zijn door dictators die dromen van hun eigen glorie, maar ook die van het legioen dommeriken, beunhazen en middelmatigen dat in de stratosfeer wordt gekatapulteerd eens ze een microfoon onder hun neus krijgen of een column in de krant. Wat we zelf verkeerd doen, daar dragen we ook nog altijd de gevolgen van, natuurlijk. Responsabilisering bestaat er enkel voor wie al weinig heeft. De lijnen zijn allemaal afgevlakt. Mogelijke inreiswegen in de literaire wereld zijn dichtgeslibd. Ik heb geen paniekaanvallen meer, overslaap me nog maar zelden en zou mezelf niet direct depressief noemen, maar er is veel vreugde die weg is, veel radeloze kwaadheid die in de plaats gekomen is. Ik ben ouder, zwaarder en armer geworden, maar niet veel wijzer. Maar laat dit niet mijn Klaagmuur zijn, ook al ben ik aan geen mens verplicht hierover te zwijgen.

Dingen die recent aanvoelen, blijken plots al vier jaar geleden. De tijd zelf is een stroperige rivier geworden waar elke nieuwe oever lijkt op de vorige, of er een ergere versie van is. We waggelen precies al zo lang op het randje van de totale ineenstorting dat we eigenlijk niet meer opkijken van de zoveelste zot die op het nieuws zijn of haar eigen complottheorie mag verkondigen, dode kinderen en nominaal democratische politici die armen, zieken en minderheden bejegenen met kille onverschilligheid of pesten met een sadistisch genoegen. Het is ironisch dat waar ik 15 jaar geleden elke dag zo tegen op zag, tegenwoordig mijn meest stabiele bron is van vreugde: mijn werk. Ik kijk naar het dunne laptopje op zijn verhoog, nu al bijna twee volle maanden mijn compagnon op de nieuwe job. Het is er vaak druk, maar die drukte helpt om het spinrag in mijn hoofd weg te blazen, en bovendien kan ik competenties verder ontwikkelen die wat lagen te sluimeren. Dat alles met kantoordagen waar vers brood is 's middags, en het station gezellig dichtbij. Treinen zien aankomen en vertrekken doet altijd een beetje dromen. Of neem nu het rendez-voushotel naast ons kantoor, steeds met stug gesloten gordijnen en rolluiken, maar een fascinerende wereld vlak naast de deur.

Op een andere job moesten een collega en ik indertijd erg hard lachen met een Duitser die we op LinkedIn waren tegengekomen, een man van middelbare leeftijd met een strenge, vierkante kop en een grote kin, die bloedserieus in de lens keek. Bij zijn profiel stond: "Mein Motto? Spaß an der Arbeit." Een type dat wellicht met zijn mond in een überneutrale streep na een goede grap zou zeggen: "Das war lustig, Ulli. Aber jetzt wieder die Betriebserfolge, bitte." En toch, der Spaßmacher had geen ongelijk, en plezier beleven aan je job is nu ook niet elke dag schuddebuiken van het lachen. Het ligt soms verscholen in kleine dingen zoals een gesprekje aan de koffieautomaat, een complimentje of een nabespreking van hoe het bij een klant was.

Ik maak mijn elektrische waterkoker schoon door die te ontkalken met azijn. Als ik de laatste jaren al iets ben geworden, dan is het een veel betere huisvader, ondanks de afwezigheid van een gezin. Als weleer ontvang ik nog altijd graag mensen. Feestjes zijn er niet echt meer, en interesseren me ook niet zo veel meer. Ik had altijd gedacht dat ik die vrijgekomen tijd, met minder verplichtingen dan ooit, zou opvullen met literatuur en noeste schrijfarbeid, maar het tegendeel is waar. Ten andere heb ik er tijdens de pandemie een manuscript uitgeperst, dus laat ik ook niet te veel aan katholieke zelfkastijding doen omdat ik niet drie boeken heb geschreven in plaats van één, maar aan dat manuscript is nog heel wat redactiewerk. Het boek speelt zich ook hier af, in dit appartement, en probeert een indexatie te zijn van de voorbije zes jaar aan liminaal bestaan in deze ruimtes, met of zonder mensen en dieren die zich al dan niet nog in mijn leven ophouden. Maar ik wil er zo langzaam wel eens uit. Ik ben al iets te lang de gevangene van zowel de keuzes van anderen als de griezelige cipiers in mijn brein. Maar ik ga eerst nog mijn bed opmaken.

dinsdag 18 januari 2022

Winterkaartjes

1

Het is iets na zessen en ik merk dat ik geen pen bij me heb om mijn Railpass in te vullen, die intussen op vier ritten staat zonder dat er een controleur is gekomen. Waarom zou ik 'm eigenlijk nog invullen? In het verleden heb ik het zeker al met succes gedaan, op de trein zitten met een oningevulde Railpass (natuurlijk net binnen handbereik en erop bedacht om die snel in te vullen als de controleur de wagon betreedt, want ik ben geen volbloed rebel maar een verknipte petit-bourgeois), maar ik ben twee dagen in het nieuwe werkjaar al te vermoeid om straks in de wagon de hele tijd uit te kijken voor de komst van de treinbegeleider. Dus ik moet een pen vinden.

Ik vraag het eerst aan een groepje van vier jongeren. Die kunnen me niet helpen.

"Wollah, ik heb geen pen bij meneer," gesticuleert een zittende jongen met zijn mondmasker bijna tot aan zijn ogen getrokken.

"Ik ook niet, meneer," zegt zijn West-Vlaamse vriend, doelloos zwabberend met zijn armen in een jaren '90-training. Waarschijnlijk zijn die armen vandaag alweer 2cm langer geworden, en wat doe je daar in godsnaam ook mee als je staat?

"Sorry meneer, sorry!" herhaalt het meisje op de bank naast de zittende jongen, en nog eens "sorry!" terwijl ik weg stap. Wie zegt dat jongeren geen manieren meer hebben? Ze zijn wel luid en los en versteven eerst toen ik, een "meneer" dus, op hen toe stapte, maar met een onschuldige vraag tot hulp en beleefdheid kom je in dit land zowat overal nog erg ver. Maar ik heb nog steeds geen pen.

Een ongewild duo komt het perron op: een grote kerel met een baard en een schattige jonge vrouw met blond-ros haar. Ze kennen elkaar duidelijk niet en wandelen toevallig naast elkaar, maar allebei blijven ze staan en beginnen ze verwoed in hun jassen en tassen te zoeken naar een pen om me te helpen. De Baardman moet opgeven: "sorry, ik heb mijn pen thuis laten liggen denk ik!" Uiteindelijk vist het meisje diep in haar tas uit een doorzichtige etui een stiftje op. Ze verontschuldigt zich voor haar onhandigheid. Al die sorry's en we zijn nog geen 10 minuten ver. Het is wat onbeholpen-charmant allemaal, maar het verzacht wat voor de rest het meteorologische equivalent is van een portie koud aarsvocht. Dit zijn de guurste weken van het jaar, en tegen februari zijn we allemaal weer zo depressief van de duisternis en de klamheid dat onze gebroken goede voornemens slechts poedersneeuw zullen zijn op de ruïnes van ons welzijn. Maar misschien is al die apocalyptiek nergens goed voor. Tenslotte hebben we collectief al vele winters overleefd en nu op de trein is het relatief rustig en warm.

2

Er is initieel niet zo veel volk komen opdagen. Het publiek van het evenement is de gebruikelijke merkwaardige mix aan toevallige passanten, entourage van artiesten, vaste bezoekers en 21ste-eeuwse Breugheliaanse figuren in wanproporties waar ik anders weinig ruimtes mee deel. En daarom net zo belangrijk om hier te zijn. Bijna alle aanwezige mannen zijn lelijk - niet op de coole rockstermanier, noch op de rozig-onbeholpen manier van bepaalde types kindmannen op fantasyconventies, maar complexloos lelijk. Daar kan ik nog wat van leren. De meeste dames zien er niet veel beter uit, of hebben een ruw geschetst soort aantrekkingskracht waar live-love-laugh-wijnmama's afkeurend naar zouden kijken. Dit is mijn volk, ik kan het niet ontkennen. 

Op de binnenkoer babbel ik wat met één van de optredende artiesten, een mede-Gentenaar in een iets te grote hoodie die er dodelijk vermoeid uitziet en dat ook toegeeft. Hij werkt bij de groendienst maar is al maanden technisch werkloos en kon door de coronamaatregelen de voorbije twee jaar nauwelijks optreden. Je ziet dat hij zich vastklampt aan de weinige energie die hij nog over heeft nadat die maatregelen en het maandenlang nietsdoen haast de ziel uit zijn lijf hebben gezogen.

Je zou er mee kunnen lachen dat de hoofdbezieler van dit podium, dat in alles zo authentiek Gents aanvoelt, een Nederlander is, maar tegelijk is het geen geheim dat de onderbuik, de stroomfrequentie en de kern van gemeenschappen soms veel beter en scherper aangevoeld worden door mensen die initieel buitenstaanders zijn. Ronald is al lang geen buitenstaander meer, hij is één van ons. We mogen ons in Gent zelfs verheugen dat hij de moeite neemt mee te zorgen voor ons cultuurpatrimonium aan cafédichters, verloren artistieke zielen en volksintellectuelen. Als hij na zijn dood niet op z'n minst zalig verklaard wordt, dan organiseer ik rellen. En o, wat zou hij dat haten, tenzij de rellen grappig zijn.

3

"Het is als een eerste schooldag op een nieuwe school," zeg ik een paar keer voorafgaand aan de eerste werkdag op mijn nieuwe werk, maar ik besef dat het meer is dan dat. Het valt meer te vergelijken met veranderen van schooltype én school. Een werkplek met weer andere gewoontes, andere mensen, andere ongeschreven regels over wat hoort en niet hoort. Ik bedenk het na de eerste lunch op de kleine parking achterin, als ik sta te roken. Het rookgrijs vermengt zich met het mistgrijs dat eigen is aan januaridagen die ook overdag donker zijn, en waarvan vanaf de namiddag bij me thuis de mist terug dikker door de kale takken begint te kruipen. Van de hele straat lijkt dan zelfs de lucht zelf te kil om adem te halen, alsof er een collectief de adem inhoudt met ijspegels in de haren en angst in de ogen, bang voor wat misschien kan opdoemen uit die wintermist.

Maar nu is het middag. De nieuwe werkplek is een geconverteerd herenhuis vlak achter Gent-Sint-Pieters. Vanaf waar ik deze voormiddag zat, kon ik diverse kusttreinen zien aankomen op spoor 12. Aan de achterkant van het kantoor hoor je de stationsgeluiden gek genoeg niet meer, enkel de vage geluiden van verre boren en betongebonk. Al meer dan 10 jaar werkt men aan de vernieuwing van het hoofdstation van Gent, en de werken kruipen nog trager vooruit dan een slome schimmel op de muur van een vierdewereldpand. Misschien zitten ze eindelijk aan spoor 1 en 2 tegen dat ik met pensioen mag.

Achter mij komt de kantoorhond naar buiten, een goed verzorgde, sociale 'chocolate lab', met zijn baasje, één van mijn nieuwe collega's. Ik heb zonet moeten zeggen dat ik eigenlijk allergisch ben aan honden, hoewel ik zeer van dieren hou. Zo lang de labrador niet te veel in mijn buurt komt, zal het wel lukken. De hond gaat haast linea recta naar een grote, stoverijkleurige drol die al sinds deze ochtend vroeg op de parking ligt af te koelen en begint die met veel enthousiasme op te eten.

"Is dat normaal?" vraag ik aan zijn baasje.

"Nee!" reageert die geschrokken, het dier wegtrekkend van de nu half-opgegeten drol. Een smakelijk zicht is het niet, maar laten we zeggen dat het slechter kan op de zogezegde Blue Monday. Ik noteer: de kantoorhond mag geen stront eten. Gelukkig was het geen chocolade.