Ik zie nieuwe horizonten
opduiken. Ze zijn nog redelijk veraf, maar ze zijn er. Uiteraard dat het in
mijn hoofd zit. Ik heb parkeerplaats gevonden aan de rand van de echte Gentse
binnenstad. Eerst ging ik de bus nemen, maar toen ik er aankwam, bleek ik m’n
telefoon vergeten te hebben en dan ben ik toch bezweken voor de sirenenzang van
koning auto. Ergens in de stad schreeuwt een op biodiesel levend gehouden
vampier het uit met een kracht van enkele megawatteeuwen, nu er weer iemand een
kap heeft geslagen in zijn fylacterion. Vandaag laat ik het niet aan m’n hart
komen, evenals de eeuwige toeristen die ik moet omzeilen op de
Sint-Michielsbrug, met hun onnozele selfiesticks en hun “grappige” poses voor
ons UNESCO-werelderfgoed. Het is niet dat ik het respectloos vind – wat geeft
zo’n 700 jaar oude waterkant er tenslotte om – het is dat ik het belachelijk
vind. Net zoals mensen die doen alsof ze leunen tegen de Toren van Pisa of
vanuit perspectief de Eiffeltoren tussen duim en wijsvinger nemen. Maar
originaliteit is een Romantisch idee – letterlijk, het is nog maar een goede
250 jaar oud.
Opgepast massa, ik ben onder
u. Ik kom voorbij een winkelvenster en check even m’n jas, die de sporen draagt
van gisterenavond. Hij hangt vol kleine rosse kattenharen, en het is niet
zichtbaar in de spiegel, maar hij ruikt naar Sofia. Dezelfde geur hing in m’n
appartement toen ik gisteren om halfeen ’s nachts thuis kwam nadat ik haar
thuis had afgeleverd, sneller dan een FedEx, minder risicovol dan een Uber.
Hoewel. Er was op de weg naar haar wel die alcoholcontrole honderd meter
voorbij m’n voordeur, maar de flikken van dienst waren mollige, vriendelijke
lui die me rustig door het hele proces gidsten. Geen gesnauw of gegrom, gewoon
agenten die hun job voor de burger serieus namen. Waren ze maar overal zo,
nietwaar. Het hielp ook dat de ademtest uitwees dat ik mocht doorrijden, hoewel
ik een halfuur voordien nog een glas wijn gedronken had. Foute instrumentatie,
mijn onontdekte superkracht, of de aanwezigheid van een beschermengel, wie zal
het zeggen?
Het is een paradoxaal zonnige
en milde winterdag, vandaag. Aporie: een toestand waarin je niet goed weet wat
je voelt, een twijfel, misschien zelfs dat niet, maar je kan enkel zeker zijn
dat er iets is dat je voelt. Het is
niet goed, het is niet slecht, het is er, als de omtrekken van iemand die
langzaam uit de mist komt tijdens een playbackshow. Wordt het de zoveelste
Elvis of wordt het helaas Pierke Pierlala? Wat ik wel weet: hoe zwaarder de
jaren doorwegen, hoe lichter ze lijken te worden. Ik zit praktisch op het
middelpunt van mijn leven, maar het prettige is dat de inzichten blijven
groeien, dat ik nooit stilgestaan heb in het bijslijpen van mijn denken en
handelen. De uitkomsten daarvan zijn niet altijd perfect. Mijn ogen en neus
worden bijvoorbeeld automatisch naar dat hamburgerhuisje getrokken in een
zijstraat van de Veldstraat, waar ze zulke lekkere ketchup hebben. Sommige
mensen kunnen dat goed, de verleiding weerstaan van vettige troep en het vlugge
genot. Ik ben daar nooit goed in geweest.
Ik ben op zoek naar een cadeau
voor Jelka, die vandaag haar kwarteeuw viert. Daarvoor moet ik over de
onregelmatige kasseien laveren tussen de talrijke shoppers en voorbij de
eindeloze vensters van kledingwinkels. Het stelt de jongen in mij teleur dat de
proportie van kledingzaken in de Veldstraat de laatste 20 jaar enkel is
toegenomen. Vroeger waren er in de omtrek nog elektronica-zaken, verschillende
muziekwinkels, speelgoedzaken en natuurlijk de befaamde pijpenwinkel van Caron.
Kledij interesseert me wel, maar in hoofdzaak wie ze draagt, niet zozeer staan
kijken naar een etalagepop met de hipste seizoensoutfit aan, laat staan in zo’n
überwarme kledingwinkel met het zweet des aanschijns lusteloos kijken tussen de
rekken en me afvragen wat mijn maat van broeken ook alweer was.
Nieuwe horizonten impliceren
dat er ook oude waren. Ik ben intussen de haast apostolische tien ex-lieven
rijk, een vangst van een bijna 17-jarige carrière in de liefde, en een lijn kan
je er niet in trekken. Eerst was ik leerling, dan mentor, dan gelijke. Nu eens
was ze attent en kwetsbaar, dan weer onafhankelijk en ambitieus. Het veranderde
me altijd weer een tik, duwde me op een nieuwe baan, dompelde me onder in
nieuwe smaken. Ik dacht lang dat al die ervaringen me tegelijk ook afgestompter
gemaakt hadden of cynischer, maar dat klopt niet. Ondanks alle teleurstellingen
heb ik ook de waarde ingezien van open blijven, toch blijven inzetten op een
vorm van kwetsbaarheid zonder te vervallen in een suikerzoet idealisme. Daar denk ik aan terwijl ik mezelf bevind in
de boekenafdeling des Fnacs en rondwaar tussen de populaire lectuur, de obscure
poëzie en het aanbod aan Engels- en Franstalige literatuur. Spaans en Italiaans
hebben ook elk hun rek gekregen. Duits is helaas weer nergens te bespeuren. Het
is allicht geen toeval dat ik me nu magnetisch naar de filosofie-afdeling
getrokken voel. Ik vind al snel een boekje van Michel de Montaigne, die rustige
Franse humanist die me indertijd deed beseffen dat wijsheden van alle tijden
zijn en dat de denkers van de Verlichting niet allemaal kurken
wetenschappelijke vooruitgangsdenkers waren.
In de winkel speelt de Jonas
Blue-cover van ‘Fast Car’. Het duurde jaren tot ik besefte wat voor een mooi en
triest nummer het origineel van Tracy Chapman is. En dan nog een jaar voor ik
er met de grijns van een kleuter in m’n hoofd altijd ‘Fat Car’ van maakte. You got a fat car. I want a ticket to Burger King. Rijdt een vette auto snel?
Kan die goed optrekken? Hij zal de mensen alleszins niet verlossen van een
armoedig bestaan met gebroken dromen. You got a fat car. I got a plan to
get us a real good meal. Ik besef dat ik honger heb en ik schaf me naast Jelka’s cadeau
nog twee poëziebundels aan, allebei van jonge Vlaamse dichters van het nu,
allebei jonger dan ikzelf. Ik ben er niet wrokkig over dat zij hun weg naar een
uitgever vonden en ik niet, want ze zijn beter dan mij. Het maakt me zelfs blij
om dat te kunnen toegeven. Geklopt worden door mensen die beter zijn dan ikzelf,
dat is eervol in het zand bijten. You got a fat car. But it’s way too
fat to fly away.
Wanneer ik de Fnac verlaten
heb, kijk ik even naar boven. De hemel zit potdicht en toch voel ik de zon. Is
het het lichaam, dat instinctief reageert op de eerste tekenen van de lente,
als een soort ingebouwde seismograaf die voelt hoe de as van de Aarde weer de
richting uit wentelt van betere dagen? Of is het dat ik weet dat ik dit jaar
dingen zal realiseren, zoals het afwerken van mijn eerste grote non-fictieproject?
Of is het de klare wijn die gisteren werd geschonken in troebele glazen? “Hoed
u voor een valse lente,” roept een dakloze me toe, “herinner u 2011!”. Ik weet
het nog. In 2011 leken mooie dingen op til, maar toen verzandde een droom in
een anemische woestijn, samen met de in bloed en brand gesmoorde Arabische
Lente. Waarom subtiel zijn in m’n metaforen als het ook kan met pathos,
nietwaar.
En er is dit: om een grens te
markeren tussen voor en na, moet je ergens beginnen en dat niet te veel laten
afhangen van externe zaken. Het is daarom dat ik nooit echt geloofd heb in het
magische concept van closure, alsof dingen ooit eindigen met een diepzinnig
gesprek, een paar tranen deppen en dan de hink-stap-sprong uitvoeren, recht in
een nieuwe hoop miserie. Wat ik achter me heb gelaten, was telkens via een
bewust proces van sorteren en mediteren. Daarom dat er haast geen haat in mijn
hart zit, dat ik weet dat ik niets te eisen heb van het leven en dat het veel
belangrijker is dan alle kennis van de wereld, om te proberen blijven geven om
de levens van anderen iets meer de moeite te maken. Want, om de slogan van een
koffiemerk te gappen, what else?
Intussen gaat de voettocht weer over de Sint-Michielsbrug naar waar de auto
wacht. New Horizons, zo heette ook de sonde die twee jaar geleden langs Pluto
scheerde. Ik herinner me nog, toen de lancering plaats vond in 2006, dat ik
hoopte dat ik de beelden nog zou zien van de sonde en dat er intussen niet één
of andere wereldbrand zou uitgebroken zijn. Ik was toen 23 en ik kon me niets
voorstellen bij wat of wie ik zou zijn op 32, toen de verbluffende beelden van
de dwergplaneet binnen kwamen.
En nu giert New Horizons weer
de duisternis in. Niet elke horizont is helder en schitterend, maar daar ben ik
intussen ook op ingesteld. Ik kijk links en rechts over het water, de toeristen
negerend. Terwijl ik kijk naar de waterkant die parallel loopt met de
Veldstraat, komt er nog een andere herinnering binnen, nog langer geleden. In
de verwoestend drukkende nazomer van 2001 was ik toen in de Veldstraat op zoek
naar een attentie, en in de gadgetteria waar ik stond, speelde ‘One Hand in My
Pocket’ van Alanis Morissette. De onbestemdheid van dat nummer maakte me zo
triest dat ik ter plekke bijna tranen in mijn ogen kreeg. I’m lost but I’m hopeful. Het klonk in mijn oren als wanhoop, tegen
beter weten in verder ploeteren omdat je niet anders kan. En nu, verbonden met
mijn aporie, klinkt het eerder als een ode aan een schone lei. ‘Cause I got one hand in my pocket, and the other is flicking a
cigarette. Op
een brug over de Leie. Doe dat me maar eens na.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten