Over 'Onklare taal'
zaterdag 22 oktober 2022
Dagpersoon/Nachtdier
maandag 17 oktober 2022
In cauda venenum
vrijdag 9 september 2022
De verpletterde rugzak
zondag 24 juli 2022
Hans en de C130
donderdag 12 mei 2022
Omega
Ik rij al voor de tweede keer vandaag naar huis, en voor de tweede keer min of meer via dezelfde route en op dezelfde fiets. Alleen is er nu veel minder tegenliggend verkeer, waardoor ik minder vaak recht voor me uit moet kijken en vaker de hemel in kan kijken, die bevolkt is met figuren in diverse vaag-geografische en vaag-dierlijke vormen. Dat stelt me altijd wat meer gerust omdat ik besef dat ondanks alles wat dit tijdsgewricht een maalstroom maakt van pure, onuitgegeven waanzin, dat mijn onbekende voorouders 10.000 jaar geleden zulke wolken en hemels ook zagen en er ook figuren in probeerden te herkennen. Het is dezelfde geruststelling die ik voel als ik lees dat de oudste bekende mop ter wereld gaat over scheten of dat Shakespeare al "haha en je moeder dan"-comebacks verwerkte in zijn serieuze dramateksten. Want ik zoek net als zovelen de geruststelling waar ik ze kan vinden.
Pedaalde ik enkele uren geleden nog huiswaarts van het werk, ben ik nu weggelipt - zeg maar weggevlucht - van de laatste editie van een woordkunstpodium in Gent. Ik vind het erg jammer dat de bezieler er mee stopt, maar het is zijn keuze en er is niemand, ook ik niet, die het wil overnemen. Al de hele dag twijfelde ik om überhaupt te gaan kijken, wegens een acuut gebrek aan goede luim. Maar ik wilde mezelf het huis uit duwen, niet toegeven aan een avondlijke, asociale lethargie die me steeds vaker overvalt, afgewisseld met periodes van zinloze woordsmederij aan allerlei projecten die ik zal uitrollen voor een lege zaal, of juist voor het dierbare en kleine publiek dat me al lang volgt. Intussen neem ik een duikvlucht onder Palinghuizen. Ik zie er ongetwijfeld lullig uit op het kleine vouwfietsje en in de praktische regenjas, een kledingstuk dat ik eens zo verfoeide als lelijk en provinciaal. Zoals Joyce wist: "Was du verlachst, wirst du noch dienen", want wat ben ik in feite anders dan een lelijke provinciaal die toevallig al 20 jaar in Gent woont en er ook geboren is, maar de eerste 18 jaar grootgebracht werd tussen bloemenvelden, bunkers en buurtwinkels?
Als een lint lopen de herinneringen voorbij aan het stervende woordkunstpodium, dat ik enkele keren presenteerde, een paar keer een verslag voor schreef en waar ik ook vaak optrad. In de periode 2018-2021 was het zelfs de enige bron van optredens. Dat is illustratief voor de nauwer zittende cirkels waarin ik me de laatste jaren beweeg. Een bevriende dichter spoort me al 3 jaar aan om meer buiten te komen, het podiumavontuur op te zoeken en connecties te maken in de literatuurwereld. En dat zou ik wel willen maar eigenlijk heb ik geen goesting. Mijn kunst is mijn laatste bastion waarin ik enkel maar compromissen hoef te maken met mezelf, en het laatste wat ik wil is aan de ballen gaan likken van één of andere lagere demon in die wereld waar ik toch geen respect voor heb. Er zijn al genoeg ballen die ik moet likken, meer dan me lief is, puur om te overleven.
Er zoeft mij een druk bijtrappende man voorbij op zijn benummerplaatte speedpedelec. Ik vind het gek dat die nummerplaten zo beperkt lijken: SP-XX-000. Maar dat zijn nog altijd 676.000 mogelijke combinaties. Het is een weetje dat een artiest had kunnen brengen op het podium, en daarmee gebruik het woord "artiest" in ruime zin. Er passeerde de laatste 3 jaar veel de revue dat gewoon slecht was, en de uitvaarteditie beloofde weinig goeds. Dronkemansabsurditeit en geile bierkaartendichters, vooral. Nu, elke weekavond waar een evenement dat hoofdzakelijk bestaat uit poëzie georganiseerd wordt dat meer publiek heeft dan dichters, is eigenlijk al een succes. Maar ik vond het vooral confronterend om te zien en te voelen en te horen hoe laag de horizon gevallen is. Je kan het snobistisch noemen dat ik niet kan lachen om de zoveelste flauwe trouvaille of dat ik geen vrolijkheid kan vinden in mensen die zich ondanks alles toch lijken te vermaken. Je kan je ook terecht afvragen of ik het mezelf niet onmogelijk maak. Het antwoord op beide vragen is wellicht ja, maar dat maakt de pijn er niet minder werkelijk om.
Ik vermijd ei zo na een botsing met een elektrische bakfiets die gepiloteerd wordt door een dame met stevige kuiten en een oplichtende fietshelm, maar ik rij zelf te snel om nog "sorry" te kunnen zeggen. Een christendemocratische pleger van belegen cursiefjes zou hier vast één of andere onnozele metafoor in zien. Maar alsjeblieft niet vandaag en val er me niet mee lastig. Weer het uit mijn tijdlijnen op sociale media, waar onkritische mensen al snel iemand die een zin in een goede plooi weet te leggen op het schild hijsen als een poëet. Niet nu, waar we op erg korte tijd Arno zijn verloren, Henny Vrienten en Jeroen Brouwers. Dan vind ik meer plezier in mijn dagjob, waar ik bekvecht met klanten over reële marketingcijfers, van gedachten kan wisselen over sociale media-campagnes met keien in het vak en tussendoor echt belang stel in de levens van mijn collega's. Het is evenzeer bullshit als literatuur bullshit is, maar ik hoef tenminste niet te kampen met bullshitters die doen alsof ze iets doen dat cool en relevant is, en in hun eigen bullshit zijn ze tenminste goed.
Om de hoek van mijn straat staat buiten aan zijn deur een gremlin-achtig oud mannetje die daar vaak staat zonder aanwijsbare reden. Soms spreekt hij voorbijgangers aan - vriendelijk, sociaal. Ik denk dat hij eenzaam is. Ik rij hem voorbij. Ook hier zijn de metaforen voor zelfingenomen opiniemakers plukrijp. Ik kijk weer naar de wolken en rem vlak voor m'n eigen deur. Ik adem diep uit. De keuze om weg te gaan en zelfs niet te wachten tot de pauze van het podium, terwijl van de benedenverdieping in het café nog storend regulier barlawaai kwam, was de juiste. Ik had het al gevoeld toen ik op m'n lip stond te bijten en me ergerde aan de onderpersoonde toog, de blikken van sommige half-bekenden die zich wellicht afvroegen waarvan ze me kenden (ik co-presenteerde de voorlaatste editie in een badjas en een zilveren pyjama, bitch) en het gestuntel van vreemd sinister aanvoelende Scandinavische toeristen met veel te goed zittend haar. Maar ik voel me tegelijk toch als een landverrader. Wat had die man die links van me zat uiteindelijk misdaan? Hij wilde enkel sociaal zijn. En rechts van me had de afzwaaiende organisator er enorm veel schik in. Wat zie ik die man graag. Ik wou dat ik meer kon zijn zoals hem en zijn donker-heldere Noord-Brabantse klei. Maar ik ben ik.
Discreet rol ik de fiets binnen door de inkomhal. Ik vermijd mijn damoclesiaanse brievenbus door de andere kant op te kijken, in de spiegel. Er kijkt me een vermoeid, licht vertrokken gezicht aan, geaccentueerd door het zwarte behangpapier met bloemenpatronen, waardoor de inkomhal van het gebouw me altijd doet denken aan een bordeel. Tenslotte zijn huisbazen ook een soort pooiers, dus zo raar is het niet. In de lift moet ik ten langen leste toch nog lachen om en met mezelf. Voor al mijn nutteloos gemopper over hypocrisie, slechte kunst en het genoegen dat men er mee lijkt te nemen, kijk ik als een kind in de Sinterklaasperiode uit naar de tweede halve finale van het Eurovisiesongfestival morgen. Ik weet best wel hoe slecht ik kan zijn.
dinsdag 15 maart 2022
Spaß an der Arbeit
dinsdag 18 januari 2022
Winterkaartjes
1
Het is iets na zessen en ik merk dat ik geen pen bij me heb om mijn Railpass in te vullen, die intussen op vier ritten staat zonder dat er een controleur is gekomen. Waarom zou ik 'm eigenlijk nog invullen? In het verleden heb ik het zeker al met succes gedaan, op de trein zitten met een oningevulde Railpass (natuurlijk net binnen handbereik en erop bedacht om die snel in te vullen als de controleur de wagon betreedt, want ik ben geen volbloed rebel maar een verknipte petit-bourgeois), maar ik ben twee dagen in het nieuwe werkjaar al te vermoeid om straks in de wagon de hele tijd uit te kijken voor de komst van de treinbegeleider. Dus ik moet een pen vinden.
Ik vraag het eerst aan een groepje van vier jongeren. Die kunnen me niet helpen.
"Wollah, ik heb geen pen bij meneer," gesticuleert een zittende jongen met zijn mondmasker bijna tot aan zijn ogen getrokken.
"Ik ook niet, meneer," zegt zijn West-Vlaamse vriend, doelloos zwabberend met zijn armen in een jaren '90-training. Waarschijnlijk zijn die armen vandaag alweer 2cm langer geworden, en wat doe je daar in godsnaam ook mee als je staat?
"Sorry meneer, sorry!" herhaalt het meisje op de bank naast de zittende jongen, en nog eens "sorry!" terwijl ik weg stap. Wie zegt dat jongeren geen manieren meer hebben? Ze zijn wel luid en los en versteven eerst toen ik, een "meneer" dus, op hen toe stapte, maar met een onschuldige vraag tot hulp en beleefdheid kom je in dit land zowat overal nog erg ver. Maar ik heb nog steeds geen pen.
Een ongewild duo komt het perron op: een grote kerel met een baard en een schattige jonge vrouw met blond-ros haar. Ze kennen elkaar duidelijk niet en wandelen toevallig naast elkaar, maar allebei blijven ze staan en beginnen ze verwoed in hun jassen en tassen te zoeken naar een pen om me te helpen. De Baardman moet opgeven: "sorry, ik heb mijn pen thuis laten liggen denk ik!" Uiteindelijk vist het meisje diep in haar tas uit een doorzichtige etui een stiftje op. Ze verontschuldigt zich voor haar onhandigheid. Al die sorry's en we zijn nog geen 10 minuten ver. Het is wat onbeholpen-charmant allemaal, maar het verzacht wat voor de rest het meteorologische equivalent is van een portie koud aarsvocht. Dit zijn de guurste weken van het jaar, en tegen februari zijn we allemaal weer zo depressief van de duisternis en de klamheid dat onze gebroken goede voornemens slechts poedersneeuw zullen zijn op de ruïnes van ons welzijn. Maar misschien is al die apocalyptiek nergens goed voor. Tenslotte hebben we collectief al vele winters overleefd en nu op de trein is het relatief rustig en warm.
2
Er is initieel niet zo veel volk komen opdagen. Het publiek van het evenement is de gebruikelijke merkwaardige mix aan toevallige passanten, entourage van artiesten, vaste bezoekers en 21ste-eeuwse Breugheliaanse figuren in wanproporties waar ik anders weinig ruimtes mee deel. En daarom net zo belangrijk om hier te zijn. Bijna alle aanwezige mannen zijn lelijk - niet op de coole rockstermanier, noch op de rozig-onbeholpen manier van bepaalde types kindmannen op fantasyconventies, maar complexloos lelijk. Daar kan ik nog wat van leren. De meeste dames zien er niet veel beter uit, of hebben een ruw geschetst soort aantrekkingskracht waar live-love-laugh-wijnmama's afkeurend naar zouden kijken. Dit is mijn volk, ik kan het niet ontkennen.
Op de binnenkoer babbel ik wat met één van de optredende artiesten, een mede-Gentenaar in een iets te grote hoodie die er dodelijk vermoeid uitziet en dat ook toegeeft. Hij werkt bij de groendienst maar is al maanden technisch werkloos en kon door de coronamaatregelen de voorbije twee jaar nauwelijks optreden. Je ziet dat hij zich vastklampt aan de weinige energie die hij nog over heeft nadat die maatregelen en het maandenlang nietsdoen haast de ziel uit zijn lijf hebben gezogen.
Je zou er mee kunnen lachen dat de hoofdbezieler van dit podium, dat in alles zo authentiek Gents aanvoelt, een Nederlander is, maar tegelijk is het geen geheim dat de onderbuik, de stroomfrequentie en de kern van gemeenschappen soms veel beter en scherper aangevoeld worden door mensen die initieel buitenstaanders zijn. Ronald is al lang geen buitenstaander meer, hij is één van ons. We mogen ons in Gent zelfs verheugen dat hij de moeite neemt mee te zorgen voor ons cultuurpatrimonium aan cafédichters, verloren artistieke zielen en volksintellectuelen. Als hij na zijn dood niet op z'n minst zalig verklaard wordt, dan organiseer ik rellen. En o, wat zou hij dat haten, tenzij de rellen grappig zijn.
3
"Het is als een eerste schooldag op een nieuwe school," zeg ik een paar keer voorafgaand aan de eerste werkdag op mijn nieuwe werk, maar ik besef dat het meer is dan dat. Het valt meer te vergelijken met veranderen van schooltype én school. Een werkplek met weer andere gewoontes, andere mensen, andere ongeschreven regels over wat hoort en niet hoort. Ik bedenk het na de eerste lunch op de kleine parking achterin, als ik sta te roken. Het rookgrijs vermengt zich met het mistgrijs dat eigen is aan januaridagen die ook overdag donker zijn, en waarvan vanaf de namiddag bij me thuis de mist terug dikker door de kale takken begint te kruipen. Van de hele straat lijkt dan zelfs de lucht zelf te kil om adem te halen, alsof er een collectief de adem inhoudt met ijspegels in de haren en angst in de ogen, bang voor wat misschien kan opdoemen uit die wintermist.
Maar nu is het middag. De nieuwe werkplek is een geconverteerd herenhuis vlak achter Gent-Sint-Pieters. Vanaf waar ik deze voormiddag zat, kon ik diverse kusttreinen zien aankomen op spoor 12. Aan de achterkant van het kantoor hoor je de stationsgeluiden gek genoeg niet meer, enkel de vage geluiden van verre boren en betongebonk. Al meer dan 10 jaar werkt men aan de vernieuwing van het hoofdstation van Gent, en de werken kruipen nog trager vooruit dan een slome schimmel op de muur van een vierdewereldpand. Misschien zitten ze eindelijk aan spoor 1 en 2 tegen dat ik met pensioen mag.
Achter mij komt de kantoorhond naar buiten, een goed verzorgde, sociale 'chocolate lab', met zijn baasje, één van mijn nieuwe collega's. Ik heb zonet moeten zeggen dat ik eigenlijk allergisch ben aan honden, hoewel ik zeer van dieren hou. Zo lang de labrador niet te veel in mijn buurt komt, zal het wel lukken. De hond gaat haast linea recta naar een grote, stoverijkleurige drol die al sinds deze ochtend vroeg op de parking ligt af te koelen en begint die met veel enthousiasme op te eten.
"Is dat normaal?" vraag ik aan zijn baasje.
"Nee!" reageert die geschrokken, het dier wegtrekkend van de nu half-opgegeten drol. Een smakelijk zicht is het niet, maar laten we zeggen dat het slechter kan op de zogezegde Blue Monday. Ik noteer: de kantoorhond mag geen stront eten. Gelukkig was het geen chocolade.