De laatste weken denk ik vaak terug aan een nachtmerrie die nu en dan opduikt in het filmfestival van mijn brein: ik ga opnieuw werken bij een werkgever waar ik ooit ontslagen ben en ik weet niet wat ik hoor te doen, of ik begrijp mijn opdracht niet, of ik kan het niet, maar vooralsnog blijft het onontdekt en kan ik doen alsof. Ik lunch mee en zit mee in vergaderingen, maar aldoor is er dat gevoel dat de komedie eerder vroeger dan later zal eindigen in schaamte dan dat ik er in zal slagen bij te benen. Niettemin doe ik dapper verder. Wat ik daar ook voel is afstand. Ik durf mijn geheim niet toevertrouwen aan collega’s, waarvan sommigen me vorige keer al zien gaan hebben en misschien evenmin als ik begrijpen waarom ik daar opnieuw zit. Misschien ervaren sommigen zelfs exact hetzelfde en zwijgen ze om precies dezelfde redenen.
Op veel vlakken sluit het wel aan op mijn reële leven: ik doe maar wat en doe verder tot iemand me tegenhoudt, maar over veel zaken hangt een groot vraagteken dat enkel ik kan zien en voelen. Ik bereid maaltijden op goed geluk, ik doe mijn best instructies van de tandarts op te volgen en probeer mee te gaan in de steeds nogal surreële gesprekken bij mijn kapper, maar het voelt alsof ik mezelf vanop afstand zie en de daden die ik stel of de woorden die uit mijn mond vallen niet helemaal horen bij het wezen dat ergens in de peilloze diepten woont van mijn geest – mijn ware ik, zeg maar, hoewel er niet iets echt bestaat als een zelf.
Hoe anders is het contrast met mijn intellectuele en creatieve leven, waar ik exact het omgekeerde voel en waar ik de zekerheid heb van een ervaren alpinist. Ik weet exact welk woord hoort bij welk concept. Namaakfilosofen en praatjesmakers die grote sier maken in het basiskamp zie ik genadeloos voor de charlatans die ze zijn. Over het paard getilde amateurs zijn maar hanen op een mesthoop, victorie kraaiend op een heuvel terwijl ik omhoog klim tegen kilometers hoge, volledig verticale rotswanden. Voor iemand me verdenkt van snobisme, elitarisme of nietzscheaanse uitspattingen van egotisme: hier zo hoog hangen is ook beseffen hoe nederig mijn positie is. Onlangs nog probeerde ik een theoretische video te snappen over de harde limieten van onze huidige AI-modellen, en ik begreep er erg weinig van. Eén van de enige ware intellectuele deugden is doordrongen zijn van het besef dat er zeer veel is dat je niet weet maar niettemin toch nieuwsgierig blijft.
Wat beide werelden verenigt is wat hen ook uit elkaar drijft: een al jaren groeiend gevoel van langzame erosie, isolatie, zelfs vervreemding. De dagen zijn al lang voorbij dat ik moeiteloos 20 à 30 mensen bijeen kon krijgen want men woont nu veel verder uit elkaar, heeft drukke agenda’s, gezinnen, gewoon geen goesting of leeft in onvrede of ergernis jegens anderen en wil de energie er niet aan verspillen om in dezelfde ruimte te zijn als die anderen. En ik begrijp dat, want ik voel me ook zo. Ik ben trouwens zelf ook een beetje een sikkeneurige lul voor wie het kennelijk nooit goed is. Sommige mensen lijken me vaker te willen zien of horen dan ik de mentale energie voor kan opbrengen, terwijl anderen met steeds grotere tussenpozen een jammerlijke, persoonvormige holte zijn in mijn hoogsteigen zonnestelsel. Die laatste zin was als een Panamarenko-vliegtuig dat er nogal indrukwekkend uitziet maar niet kan vliegen.
Net zo in die intellectuele sferen. Er zijn overal wel evenementen waar schrijvers die ik vaag ken of vanop afstand volg aan de menigtes verschijnen, of ze komen met boekendeals, of ze worden meegetroond door de poortwachters om mee deel uit te maken van de gestelde lichamen, maar het wordt me al droef te moede als ik er zelfs maar aan denk daar in het publiek te gaan zitten. Dat ligt voor een groot stuk helemaal aan mij, omdat ik nog altijd het kinderachtige idee koester op zo’n evenement geestelijk gevoed te zullen worden, of artistieke vreugde zal kennen zoals ik laatst nog had in het Musée d’Orsay in de art nouveau-ruimtes, en daarmee zie je het al: ik verwacht er gewoon te veel van en dat is niet fair.
En ik kan wel lamenteren over het feit dat ik er voor mezelf altijd de zweep op leg en dus niet verwacht van anderen wat ik van mezelf niet eis. Of dat ik desondanks ongezien, ongevraagd en onerkend blijf, maar wat verwacht je dan als ik al zo’n onmogelijke attitude heb? Niet dat ik denk dat ik daardoor minder gelijk heb. De meeste publieke schrijvers en intellectuelen in Vlaanderen zijn van een belabberd middelmatig niveau omdat hun demiurgen dat ook zijn. Op elke geleding geldt overigens de Wet van Sturgeon: 80% van gelijk welke klasse of genre is brol.
En als ik er lang over nadenk kom ik altijd weer tot de conclusie dat er achter al die bespiegelingen en nare oordelen van me op het einde van de dag individuen schuil gaan, net als ik. Mensen die gewoon menselijk zijn, die ook maar hun best doen, die wellicht ook vaak twijfelen of ze het goed doen, of ze het leven wel kunnen beredderen, die graag gezien willen worden maar soms niet weten hoe; mensen die op de één of andere manier net als ik kapot zijn, tegen hun wil deelnemen aan dit hele circus omdat het alternatief erger is. Op die manier verdient elk van ons erkenning, genegenheid, vergeving, ook al doen we elkaar onbedoeld pijn. Ook al zwijgen we soms over wat eigenlijk gezegd worden moet. Ook al en misschien precies omdat dit bestaan soms meer lijkt op een verwarrende droom dan omgekeerd, waarvan we ten langen leste niet mogen willen dat we er slechts een willoze toeschouwer in zijn hoewel we vaak jammer genoeg niet anders kunnen.