Aangezien de kapper die ik intussen al meer dan 7 jaar bezoek
heeft besloten zijn zaak te sluiten (met een nogal verwarrende uitleg op zijn
website), moest ik op zoek naar een andere. De meest logische kandidaat was een
kapsalon dat op nog geen 100 meter van mijn voordeur ligt en de deuren een jaar
of twee geleden geopend had. Omdat op voorhand afspreken er niet mogelijk is,
besluit ik er op een donderdagnamiddag naartoe te trekken – dat kan, omdat ik
nog steeds thuis zit in een beenbrace en een korset na een aanrijding in
februari waarbij ik twee ruggenwervels en mijn dijbeen brak. Als dit pijnlijk
klinkt: het is het ook.
Als ik binnenstap, zie ik direct al slecht nieuws, met minstens
vier mannen die nog voor mij zijn, maar als bij toverslag staat er direct al
één op want het is net zijn beurt. Op één donkerblonde jongen met puisten die
eruit ziet als een levend geworden touw na zijn alle andere mensen in de zaak
van Turkse origine, ook de coiffeur zelf. In een zetel tegen het venster zit
een wat oudere dikke man tegen de andere patrons luid te praten in het Turks.
Ze zeggen niet zo veel terug op wat grotendeels een monoloog zal blijken van
hem. Er zijn twee kappersstoelen en twee spiegels, maar slechts één coiffeur.
Ik heb al direct spijt dat ik geen boek meegebracht heb, want dit zou wel eens
lang kunnen gaan duren.
De dikke man richt zich tenslotte tot mij in het Nederlands
en vraagt nieuwsgierig of ik “ook iets aan de rug” heb. Ik leg hem uit wat mij
overkomen is en hij luistert aandachtig. Hij vertelt dan dat hij zelf bij een
arbeidsongeval op het werk slecht viel en ook zijn rug brak. Nu is hij al 6
maanden aan het revalideren, met uitstralingspijnen in afwisselend linker- en
rechterbeen (“en mijn linker- en rechterballen!” voegt hij er gretig
gesticulerend aan toe – het is duidelijk een zaak met een sfeer van mannen
onder elkaar). Hij zegt dat hij zijn dikke buik kwijt wil, waarmee ikzelf ook
kan sympathiseren, maar ik geloof niet dat zijn omvangrijke taille enkel het
gevolg is van thuis te zitten. Tevens blijkt dat hij hier na zijn knipbeurt
gewoon wat is blijven rondlummelen, maar na een koffie en een sigaret verdwijnt
hij dan toch op een veel te kleine scooter.
Het gaat een lange namiddag worden, besef ik als de stilte terug
is neergedaald in het kapsalon, want de coiffeur is ook een barbier en neemt uitvoerig
de tijd voor elke klant. Met nummer twee gaat het al met al nog vooruit, maar
tegen dat hij bijna klaar is met klant nummer drie – een sierlijke jongeman met
een verfijnd, wat melancholisch ogend gezicht – heb ik er al meer dan twee uur
op zitten in dezelfde zetel, in dezelfde positie. De school is uit. Een
bestelwagen veroorzaakt bijna een ongeval. Een erg vreemd bewegende man die
eruit ziet alsof hij geen controle heeft over zijn armen steekt over met
doodsverachting. Ik zie ook een randgehandicapt figuur papiertjes stoppen onder
ruitenwissers. Iedereen kent die briefjes wel, altijd van louche overkomende
bedrijven die zogezegd je auto voor goed geld willen overkopen. Gaat daar ooit
iemand op in? En nu zie ik dus live wie die briefjes komt bestellen. Een toffe
job zal het niet zijn, maar laten we hopen dat de man die ik bezig zie er niet
voor uitgebuit wordt.
Langzaamaan neemt mijn ergernis toe met het lange wachten,
maar als ik nu vertrek, dan heb ik al bijna 3 uur verspild voor niets. En het
is niet dat ik vandaag nog ergens verwacht wordt. Maar ik heb altijd al een enorme
haat gehad voor wachtruimtes waar geen zekerheid is wanneer de wachttijd opgeheven
wordt, of waar men zich simpelweg niet houdt aan de afgesproken agenda.
Wachtruimtes zijn machtruimtes waarin op scherp wordt gesteld dat wie wacht,
geen macht heeft en enkel hoort te ondergaan: bij tandartsen, in ziekenhuizen, in
luchthavens, in treinen die zonder aanwijsbare reden stilstaan, in digitale
conversaties die plots stilgevallen zijn en misschien nooit meer heropgestart
zullen worden. Niets helpt. Ik eet nog een muntsnoepje. Er komt een koppel
binnen van eind de veertig met drie energiedrankjes tussen hen in, maar laten
we zeggen dat het een harde eind de veertig is. De vrouw heeft een nogal
mottige geblondeerde uitgroei en de man gaat direct door naar de keuken zonder
iets te zeggen, waarna hij terugkeert en de vloer begint te vegen. Hij zegt de
hele tijd niets terwijl de vrouw praat met de coiffeur.
Intussen is het eindelijk aan de touwjongen, die rechtstaand
bijna tot aan het plafond van de zaak komt. Als de kapper zijn natgemaakte
haren naar voren kamt, ziet de jongen er plots uit alsof hij net ontsnapt is
uit een instelling. Het zothuis, zei men vroeger smalend. De luie denker in mij
denkt dat de wereld nu het zothuis is en dat de zotten er in de directie
zitten. Ten langen leste is het dan toch mijn beurt. De kapper heeft goed
verstaan hoe ik het wil. Hij is geïntrigeerd dat mijn ouders naar Zeeland
verhuisd zijn. Ik vertel hem dat er een complotdenker bestaat in Zeeland die
heilig gelooft dat de migratie van steeds meer Vlamingen naar Zeeuws-Vlaanderen
een Belgisch complot is om de regio te kunnen annexeren. De coiffeur is
enigszins geamuseerd. “Nog los van dat het onzin is, waarom zou België
dit zelfs doen?” De kapper stopt even en denkt na: “Ja, waarom eigenlijk. Goeie
vraag.”