Aan de ingang van het werk is er een overhangend, vierkant afdak dat gestut wordt door dikke pilaren. Boven die pilaren bevindt zich een kantoorruimte, eveneens vierkant. Omdat de rokers niet mogen gezien worden bij de ingang zelf, moeten we een ruimte innemen om de hoek, waar het vuilnis staat en waar we dus kennelijk thuis horen als de gedegenereerden die we zijn. Maar daardoor sta ik ook telkens vlak onder de scheidingslijn waar de schaduw valt van de overhang en het kleine koertje dat nog mag genieten van zonlicht. Daarnaast is er de haag van een aanpalend bedrijventerrein, voorzien van een ook al hoekig, kortpittig kapsel. Als ik naar boven kijk, strekt de strenge lijn van de overhang zich vooruit de hemel in, wat een schilderachtig contrast geeft met de hemel en zijn wolken. Als ik de enige roker ben, is het een paar minuten meditatie van lijnen en lijnloosheid, leegte en vorm.
Over vormen gesproken: na drie weken knellen de vreemde contouren en rituelen van het nieuwe werk al niet meer zo. Sic semper corporatis. Adaptatie heeft haar limieten, maar er zit kennelijk nog rek in mijn neurale circuits. En in mijn gedachten ben ik altijd vrij. Ik denk eraan om een boek of een novelle te schrijven met de werktitel ‘Graven’ en omdat ik het openlijk heb neergeschreven dat ik dat heb gedaan, heb ik het wellicht vervloekt en ga ik het nooit schrijven. Voor een man waarvan velen geloven dat hij tamelijk intelligent is, betrap ik mezelf voortdurend op magisch denken. Misschien is dat nog een grotere zwakte dan roken. Maar ja, Tweelingen is een lucht-teken en wat past daar beter bij dan geloven in onzichtbare verbanden en rook inhaleren? Voor m’n werk-avatar in de diverse softwaretabernakels waar ik constant ingelogd hoor te zijn heb ik gekozen voor de ‘jera’-rune en ik hoop dat mensen daardoor niet denken dat ik een crypto-nazi ben. Het is gewoon een mooi teken, en zou symbool staan voor de wende, de verandering, de cyclus.
‘Graven’ zou kunnen gaan over momenten als deze, waarin ik graafwerken uitvoer in mezelf, of weken als deze, waarin voortdurend zaken opgegraven worden (gesprekken van jaren geleden, momenten die plots met elkaar verbonden worden als een lichtsnoer), of jaren als deze, waarin ik dingen juist afleg en ten grave heb gedragen. Dat hoeft niet negatief te zijn. Vele bitterheden zijn niet langer deel van mij en daar ben ik opgelucht over. Bijvoorbeeld de trauma’s van de eerste helft van mijn carrière liggen feestelijk onder een hoop lachende aarde samen met m’n eerdere werkzelven. Graven – ook het meervoud van de graaf, de oer-aristocraat en vampier, oneigentijds verfijnd tegenover de opgeblazen, hatelijke en domme kakistrocraten waar we vandaag mee opgezadeld zitten. Graven in hun meer gebruikte betekenis als plaatsen waar de doden liggen zijn dan weer overal, talrijker dan ooit, de oogst van brutale moordpartijen en genocides.
Ik zou er aanspraak op kunnen maken een zonderlinge melancholicus te zijn als ik ook niet soms zo’n belachelijk figuur zou zijn. Gisteren was bij m’n thuiskomst mijn rugzak doorweekt door tomatensaus die uit een opengescheurd pak gehaktballen in tomatensaus was gelopen. Het zag eruit alsof er een klein dier in mijn rugzak gestorven was, en tot nog een stuk in de nacht bleef de rugzak door mijn wasmachine en droogkast reutelen onder hevig protest. Hij ziet er nu wel nieuwer uit dan ooit, klaar voor zijn volgende samsara. Het is allemaal ontzettend lullig, afgewogen tegen de pretparkkar waar we allemaal samen in zitten en die bijna aan terminal velocity naar beneden aan het razen is. Daar heb ik niks betekenisvols meer over te zeggen, ik kan alleen maar doen wat in mijn macht ligt om de warmte (en de sigaretten) die ik heb met anderen te delen. En te delven, delven, delven zoals ik al van oudsher heb gedaan. Misschien vind ik zelfs goud.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten