Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de afdeling columns en microstories daarvan. In 2017 bracht ik 'In de vorm van een vogel' uit, een bundeling van de beste 99 teksten van dit genre tot op dat punt, netjes geredigeerd en per seizoen geordend. Je kan die antologie gratis downloaden als je Patron wordt. De weg een beetje kwijt? Mijn eigenlijke website, die ook 'Onklare taal' heet, verwelkomt je.

dinsdag 18 februari 2025

Psychochronotopologie

Je zou een reliëfkaart kunnen maken van alle plaatsen waar je ooit geweest bent, en elke keer dat je er bent, komt er naargelang de intensiteit van de herinnering een laag bij. Met de jaren slijten lagen zoals herinneringen of zoals erosie bergen uiteindelijk afvlakt tot heuvels en tenslotte tot vlaktes. Natuurlijk duurt dat in een mensenleven slechts jaren of hooguit decennia, om nog maar te zwijgen van alles wat je de dag erop al vergeten bent, zoals de kleur van de gevels die je passeerde, een gekke brievenbus of al de auto’s die je voorbijraasden. Ik denk aan die dingen terwijl ik uit het venster van de trein staar, onderweg naar een sollicitatiegesprek. Gent-Kortrijk. In mijn eigen psychochronotopologie is Gent uiteraard de Olympus Mons, een monsterlijk uitdijende schildvulkaan waar elke dag laagjes afslijten maar er net iets meer bij komen. Ik ben er geboren (wat ik me uiteraard niet herinner), ging er naar de middelbare school, de universiteit en ging er tijdens die jaren definitief wonen. De stad heeft mijn beste momenten gekend en mijn allerslechtste. Al weet ik niet of ik, mocht ik me plots voor 10 jaar verbannen weten naar pakweg Berlijn of Praag, ik er even obsessief over zou schrijven zoals James Joyce deed over zijn Dublin toen hij in Parijs woonde. 

We rollen Deinze binnen, op mijn landkaart slechts een flauwe heuvel. Vanuit het station zie je de reclame voor de Weba, die versteend lijkt in 1995. De stationsbuurt is een kleine vluchtheuvel, niet verbonden met maar dichtbij de Brielmeersen, het go-to park waar we steeds naartoe trokken in de lagere school omdat er dieren en een speeltuin waren. Ik herinner me dat er in de bomen kippen zaten, dat er pauwen waren en dat er hoog in de lucht een leeuwerik vloog. Bij een gezinsuitstap likte er ooit een ezel aan de rug van mijn moeder. Zij is dat vergeten. De Brielmeersen zijn omgeven door een gestaag rijzend getij van 30 jaar erosie, en over 30 jaar zal het niet meer dan een mentaal Malediven zijn, gedoemd tot verdwijnen, als ik tegen dan al niet verdrink in de zondvloed van de dementie.

De trein rolt verder en stopt niet in Kruishoutem, een vrij recente maar al inzakkende heuvel op de landkaart, met één vermolmde aanlegsteiger van die keer dat ik er ’s nachts na een feestje per ongeluk was beland toen ik me misreden had en middenin een doods en verlaten centrum bevond met onderling uitwisselbare gesloten cafés, frituren en huizen tussen de 100 en 10 jaar oud maar ’s nachts allemaal even lelijk. De uitademende zandheuvel bevat een fabriekterrein recht uit de jaren ’70. Als de wind slecht zat, kon je de stank ruiken van een nabijgelegen kippenuitbenerij. Die rook naar vogelstront en miserie. Toch een ander beeld dan het gezellige Kruisem dat Marc De Bel ervan had gemaakt (en later ook geworden is als fusiegemeente in de eeuwige cyclus van fictie, waarheid, dood, herrijzenis en vogelkak).

Dan Waregem, dat zichzelf met een mooie slogan “stad in galop” noemt, naar de fameuze Waregem Koerse, een beetje het “but we have Royal Ascot at home” voor wie eigenlijk van niet beter weet. Waregem behoort tot de liminale zone tussen Oost- en West-Vlaanderen maar geen van beide wil de plek echt claimen. Nochtans herinner ik me een propere, opgewekte en drukke provinciestad, en zowel het oude hoofdkwartier van mijn voormalige werkgever Malendroit National, dat letterlijk uitkeek op de paardenracetracks, en het nieuwe hoofdkwartier aan de autostrade. Die nieuwbouw was glas van de buitenkant maar de binnenkant zag er uit als de basis van een James Bond-slechterik. Overal scherpe hoeken, zwart marmer, stilte en geluiddempend vast tapijt. En op de top van een psychologisch bergje, met daaromheen een begraafplaats uit Wereldoorlog I waar ik altijd voorbij moest fietsen, een uitnodigend bibliotheekje en nauwe straten die overspoeld werden door schoolkinderen en ambitieuze patserbakken. Intussen is het al bijna 4 jaar geleden dat ik er nog eens ben geweest, en ik denk dat het nog even zal duren. De perrons van het station zijn ongewijzigd uitgewoond gebleven. De buurt rond het station vertoont tekenen van verandering.

De eindhalte van de trein is Kortrijk. Toen ik aan de hogeschool ooit een gastles moest geven in het Duits, noemde ik de stad per ongeluk “Kortreich”. Kortrijk is nog altijd een solide maar bescheiden berg, hoewel ik deze omgeving nog langer geleden frequenteerde dan Kruisem of Waregem. Elke weekochtend stapte ik hier uit het station naar buiten zoals ik ook nu doe, regen of niet, koud weer of niet. Ik wist van niet beter dan te verdragen dat ik er elke dag in totaal 3 tot 5u over moest doen om me van en naar het werk te verplaatsen, hoewel die 5u zelfs voor mijn 25-jarige zelf al te gortig waren. Gelukkig houden werkgevers daar nu rekening mee – denk ik. Het valt nog te bezien wat de potentiële werkgever daarvan gaat denken in Zwevegem. De stationsbuurt is al jaren geleden opgeknapt. Verderop zijn straten heraangelegd, cafés van naam veranderd. Ook dat is erosie. 

Tegen dat de laatsten van mijn generatie dood zijn, zullen enkel foto’s nog getuigen van het feit dat hier op het plein vroeger een morsige verzameling fietsen stond waar naar hartenlust gepikt en gevandaliseerd werd. En geen mens buiten ik zal weten dat ik mijn fiets hier ooit bijna in twee geplooid vond, alsof aangereden door een vrachtwagen. Een vriendelijke buschauffeur wijst me de weg naar de juiste bushalte. Terwijl ik terug door de ondergrondse passagiersgeul wandel van het station, besef ik dat de herinneringen nog altijd gestaag van me afvloeien, onzichtbaar meegedragen door de entropie, terwijl ik nieuwe herinneringen opsla die nog kwetsbaarder zijn. Aanwijzingen: hier at ik ooit frietjes. Daar bovenop is de herinnering gebouwd van een lekke band, een bijzonder slecht fietspad. Diep daaronder: half-vergeten gesprekken met kennissen en toenmalige collega's. Iets over een snor die onafhankelijk bestond van zijn eigenaar. Een vrolijke ingenieur. Misschien bouwen we psychologisch niet aan bergen maar is alles bric-à-brac, een persoonlijke bidonville. Of mijn eigen Kowloon Walled City.

Het is vroeg op de namiddag maar toch is er veel volk buiten. Er schijnt een kristallijnen winterzon in een blauwe hemel. Ik zie een brug die me heraangelegd lijkt, met een fietspad in twee richtingen. Nieuw zand wordt bijgeschept. Ik rook een sigaret en kijk naar de overkant van de straat. Die oude façades herinner ik me. Net als sommige mini-rondepuntjes onderweg, verkeersborden, windmolens. Dat ik hier ooit ’s avonds laat naar huis reed in mijn eerste wagen, die ik Davy had genoemd. En opnieuw dat ik zo veel heb verdragen maar van mezelf trots vond dat ik al zo veel in twijfel trok. Heeft een mens ooit genoeg getwijfeld? Er lijkt geen balans te bestaan tussen te veel en te weinig, en ook daarover twijfel je. Het is rustig, zelfs warm op de bus. Ik repeteer nog eens wat ik kan voor het sollicitatiegesprek en kijk uit naar de halte waar ik af moet, middenin onbekend terrein, maar toch zo bekend. ’s Belgenlands wegen lijken ergens allemaal op elkaar. Een nauwe landtong loopt nu van het station naar Zwevegem, en omdat ik weet dat ik die te boek ga stellen, weet ik dat die niet zo maar zal onderlopen. Althans toch niet de eerstkomende 15 jaar. Of totdat de hele atlas mee met mij verzinkt in het slik.
 

vrijdag 7 februari 2025

Droge eskimo's

De laatste tijd trek ik weer grote banen door de stad, want een fietser is een zwemmer of hoe zei Paul Snoek dat ook alweer. Ons kantoor is definitief verhuisd van Gent-Sint-Pieters naar een locatie die geprangd zit tussen de Bloemekenswijk en de Muide, niet bepaald de meest verheffende kwartieren van de stad. Het nieuwe kantoor is gelegen op de dakverdieping van de Eskimofabriek, waarover ik een paar keer het grapje maakte dat die naam eigenlijk niet meer kan en dat ze de locatie de Inuitfabriek zouden moeten noemen. Maar goed, het was een voormalige textielfabriek uit 1906, en politieke correctheid of rekening houden met interculturele gevoeligheden was toen nog sciencefiction (en is het pijlsnel opnieuw aan het worden). Het is een hol en koud gebouw en zelfs twee dozijn hippe startups, scale-ups, repairshops en hipsterboetiekbodega’s en -bakkerijen kunnen de ware aard van het monster niet verbergen. Ons kantoor zelf is gelukkig tamelijk warm, maar buiten ondoorzichtige dakvensters ook een afgesloten eiland ergens lost in space. Ik moet er nog wat gewoon aan worden, na bijna 3 jaar de luxe te hebben gehad van voor mezelf een eigen kantoortje te kunnen claimen in het huiselijke maar uitgewoonde oude kantoor, dat ook wel zijn beste tijd gehad had.

Omdat het kantoor ongelukkig ver ligt van mijn frequente Gentse avondafspraken, moet ik dus heel wat aftrappen door de stad. Er zullen dagen zijn dat ik er meer dan 30km op heb zitten, maar met een goede elektrische fiets is dat eigenlijk zo erg niet. Meer nog: de nieuwe of herontdekte straten zijn hun eigen avontuur(tje). De weg van thuis naar kantoor verloopt grotendeels zonder meerazend autoverkeer, langs groene stukjes stad die de splinters zijn van hoe de hele omgeving ooit moet geweest zijn voor massale menselijke bewoning. De Romeinen noemden dit Belgica Secunda, en het was een woest amalgaam aan gure moerassen, laagstammige bossen en natte heiden waar de brullende noordwestenwind soeverein heerste. Letterlijk de rand van de toenmalige beschaving. Het is een wonder dat hier grote metropolen konden ontstaan, en wel door rijkdom via textiel, waardoor een dikke wollen draad loopt tussen de Middeleeuwen en de Eskimofabriek.

Als ik door de goed aangelegde, brede fietslanen koers, ben ik dankbaar dat ik in Gent woon. Het hoongelach over die groene Gentenaars weerklonk onlangs tot ver buiten de landsgrenzen nadat een ambtenaar zou geadviseerd hebben aan mensen om hun kerstbomen op te eten in plaats van te verbranden, maar niemand hier liet het echt aan zijn hart komen. Ik eet liever een sparrentak dan in een stad te wonen waar kinderen kunnen doodgeschoten worden in onbeheersbare drugsoorlogen of een stad waar wanbestuur geïnstitutionaliseerd is. Hier wordt voor de fietser gezorgd. Niet altijd perfect, maar men doet zijn best. Ook in het rommelige café waar één van mijn recente omzwervingen me heen voerden om mijn vriend Gavril nog eens te zien, die er een tijd op had zitten in een kliniek, waar we een onzalig grote portie Indonesische stoofpot voor de kiezen kregen. Laatst droeg ik ook mijn toevallig Indonesische sjaal (een cadeautje van een studente die op bezoek was gekomen). Een collega vond dat ik er plots uitzag als Martin Meiland, die halvegare patriarch die vooral bekend staat om zijn gezellig alcoholprobleem.

Daarover gesproken: het is droge februari, en ik doe m’n best om mee te doen. Ik ga eerlijk zijn: plezant vind ik dat eigenlijk niet. Maar met vallen en opstaan moet ik leren dat ik af en toe liever moet zijn voor mijn lichaam. Ik ben nooit een grote fan geweest van dat lichaam, maar het is het enige dat ik heb en ik doe het al zo veel de duvel aan door te roken. Op aanraden van een cardioloog ben ik tevens ook zo goed als gestopt met caffeïne – ook al een drug – in te nemen. Vooralsnog merk ik eigenlijk weinig verschil, buiten dat ik ’s avonds wat sneller moe ben. Maar kennelijk moet ik zelfs met argusogen kijken naar Cola Zero Decaf, want er gaan nu stemmen op dat aspartaam kankerverwekkend zou zijn. Zoals ik ooit schreef in een satirisch nieuwsartikel uit 2014: “Artsen formeel: alles veroorzaakt kanker”. Waarschijnlijk verschijnt er over een jaar of 5 een studie dat ook fietsen kankerverwekkend is. Het is soms moeilijk om niet moedeloos te worden terwijl al die gedachten door m’n hoofd malen en ik probeer om niet verkeerd te rijden in de stad waar ik geboren ben en al 23 jaar woon. Terwijl ik denk aan de Eskimofabriek, probeer ik de gedachte weg te duwen aan de echte Inuit en Groenland, waar ik ooit graag op vakantie zou zijn geweest. Een zekere Amerikaanse dictator-gangster wil het eiland heel graag kopen en desnoods manu militari veroveren. Ik kan daar toch niets aan doen. Maar ik kan er wel voor kiezen om helder vooruit te kijken. Dezer dagen denk ik vaak aan die meme die ik ooit zag, waar in sierlijke letters te lezen was: “Disappointed, but not surprised.” Ik zal wel verderfietsen.