Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 18 september 2023

Een permanent lagedrukgebied

Als mensen mijn teksten lezen, doen ze dat ofwel om mij een plezier te doen, ofwel omdat ze oprecht willen weten wat ik te vertellen heb. Dat is één van de meer vergulde kanten aan het feit dat ik een grotendeels (en overigens volstrekt onterecht) onbekende schrijver ben. Je kan met m’n teksten niet uitpakken in eindejaarslijstjes of met m’n literatuur pronken op de schoorsteenmantel zonder één letter in m’n oeuvre gelezen te hebben. Ik heb daar grotendeels vrede mee en voel tegenwoordig hooguit milde wrevel als er nog maar eens iemand gelanceerd wordt die mogelijk nog niet eens geboren was toen ik al serieus begon te schrijven voor de Eeuwigheid. Jaloezie is lelijk en onproductief, en is het niet mijn goede vriend Gavril die me er al jaren op wijst dat ik eigenlijk geen moeite meer doe om nieuwe connecties te maken?
 
Ik zou mezelf kunnen heruitvinden als een gluipkop eerste klas die zich met een overdosis vaseline in de kont wurmt van het uitgeversgild, ik zou me kunnen hyperfocussen op een bepaalde niche op sociale media of ik zou met een wanhopige gretigheid culturele evenementen, podia en vernissages plat kunnen lopen, maar ik doe het niet want ik wil het niet.

Ik denk ook dat ik er de energie niet meer voor heb. Ik heb een veeleisende dagjob en ben daarnaast zelfstandig in bijberoep, en als ik dan moet kiezen tussen me een avond wijden aan de voortzetting van een nieuw boek, een nieuwe bundel of het lezen van literatuur enerzijds of me stierlijk te staan vervelen op een literair evenement waar misschien 30% van wat gebracht wordt de moeite is om naar te luisteren en het leeuwendeel van het publiek me ergert, dan is de keuze snel gemaakt. 

En toch ben ik soms bevangen van een soort aporie – weten dat ik iets voel maar niet weten wat het is – als ik alles overschouw vanop mijn taiga. De grootste voorspellende factor van hoe morgen er zal uit zien, is hoe vandaag geweest was. Ik metsel een beetje voort aan een verhaal. Ik maak eten. Misschien komt er een vriend op bezoek. Ik bekijk een documentaire of een reeks op Netflix of Disney+. Ik swipe op een dating app en ik ga na middernacht slapen. Ik voel me niet slecht, maar al jaren hangt er een soort permanent lagedrukgebied om me heen, een malaise op laag niveau die aanzwelt en wegebt als het getij zelf. En het ergste is dat ik dat als een overwinning moet beschouwen.

Bij het avondeten moest ik in mijn bord kijken en me focussen op het kauwen om niet te huilen bij het avondnieuws: in Soedan alweer oorlog en rampspoed met alle gevolgen van dien, een macabere herdenking van de honderden vluchtelingen die in 2013 voor de kust van Lampedusa verdronken en het relaas van de dokter die met zichtbare moeite vertelde hoe die dode kinderen op hun paasbest gekleed waren, alsof de ouders hadden willen zeggen: “wij zijn eerlijke, deftige mensen – geen half-verdierlijkte wilden” – en dan de klimaatprotesten die radicaler worden omdat er simpelweg te weinig gebeurt in de goede richting.
 
Intussen nemen onze politici ons letterlijk in de zeik – aan een combi, in een Brusselse bloembak. Dit is niet de strandstoelen op de Titanic verplaatsen terwijl hij zinkt, maar onbekommerd lachen met wie aan al aan het verdrinken is. Als je denkt dat het “maar asielzoekers” zijn voor wie de rechtstaat nu terzijde wordt geschoven, dan moet je maar eens het lemma “precedent” opzoeken in het verklarend woordenboek. Anderen die in de sociale pikorde onder jou staan als uitschot behandelen is terug van eigenlijk nooit echt weggeweest, en wie tegen dat onrecht opkomt, wordt zelf als het probleem afgeschilderd.

Over dergelijke afschilderaars gesproken, je zou ook denken dat mijn malaise komt omdat ik stilaan de Bart De Wever ben geworden van het burgermansbestaan en telkens mijn “afspraak met de geschiedenis” lijk te missen. Ik heb geen gezin en geen relatie, en ik verdenk er sommige mensen van medelijden met me te hebben om die reden, maar ik voel me daardoor niet per se slecht. Ik heb geen eigen huis maar ook dat is geen catastrofe. In mijn eersteling ‘Fragmentariërs’ vreesde ik een dergelijk toekomstbeeld, in ‘Constellatie’ worstelde ik er nog mee. Nu is het er is, is het merkelijk verdraaglijker dan gevreesd. De positieve pool van het lagedrukgebied om me heen schenkt geheel op zijn eigen, rare manier een vorm van waardigheid.
 
Dat slecht wereldnieuws me raakt en dat ik nog begaan ben met de wereld, daarin schuilt een onuitwisbare menselijkheid waarvan ik overtuigd ben dat velen die voelen. Ook al staan ze niet op de barricaden of houden ze hun gedachten voor zich. Het heeft me ook afgeleerd, na al die jaren, om te denken dat ik uitzonderlijk of speciaal ben. Ik zal wellicht de wereld niet meer veranderen, en zei onlangs tegen mijn goede vriend Joeri nog dat al wat ik bij mijn dood zal kunnen hopen, is dat ik misschien dat ene keitje heb verlegd in de rivierbedding ten goede. Dat is geen valse bescheidenheid of als eenvoud verpakte, pretentieuze platitude. Intussen rook ik een sigaret en vertaal ik enkele zinnen van ‘Fragmentariërs’ naar het Engels (na bijna 3 jaar zit ik al aan 272 van 372 pagina’s). Altijd weer trek ik verder over de taiga. Altijd weer werk ik. Want zo hoort het.