Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zondag 30 december 2018

Zonneschijn en kittens

O, dat 2018 een beter jaar was dan 2017! Dat is niet echt een grote prestatie, aangezien 2017 in mijn intussen 35-jarige bestaan een absoluut dieptepunt was, waar het enige dat er nog aan ontbrak mijn eigen overlijden was. Maar toch, laten we proberen om positief te blijven over 2018. Minder muziekgoden overleden, Trump drukte niet op de grote rode knop en de Malediven bleven ook in 2018 nog boven de zeespiegel. Welke huyzentruytiaanse lessen heb ik zelf geleerd?

Vrienden zijn misschien meer bereid om je te steunen dan je denkt

Op een dieptepunt belde ik op een nacht in de nazomer mijn beste vriendin op. Ik had zonet meer dan een uur onbedaarlijk zitten wenen – ik was volledig op, kapotgeslagen door maanden van aanhoudende financiële rampen, een nieuw ontslag en de naschokken van een onmogelijke liefde. Ik voelde me zo groot als een pinda, iemand die hopeloos gestrand was ergens halverwege het leven met zo goed als geen enkele aanwijsbare prestatie en een stapel onvervulde, gefrustreerde ambities.

Dat ene telefoontje hielp. De dagen nadien open zijn tegenover mijn beste vrienden, waarvan er velen geen idee hadden dat het zo slecht met me ging, die hielpen ook. Vrienden of vriendinnen, het maakte niet uit. Ze waren er voor mij en waren zelfs blij dat ik de stap naar hen had gezet om te praten en eerlijk te zijn over wat er in mij omging. Dit leidde tot gesprekken die onderling vertrouwen verder versterkten, elk op zijn eigen manier. De ene vriend hield meer van een wijdlopende babbel met een glas erbij, voor een andere vriendin was zuiver troost bieden belangrijk.

Op 35 ben je allesbehalve uitgeteld in de datingmarkt

Ik ben niet graag 35. Het voelt zo definitief middle-aged aan. Mijn lichaam geneest ook trager, heeft vaker pijn, hevig feesten boeit me niet meer zo, en ik ben definitief tot de conclusie gekomen dat de jaren dat ik er fysiek het beste uitzag, achter mij liggen. Maar wat ik op die vlakken heb ingeboet, heb ik gewonnen op andere vlakken, bijvoorbeeld dat ik me veel minder aantrek over wat mensen van me denken.

Bovendien is er nog altijd belangstelling in mij, paradoxaal genoeg zelfs veel meer dan toen ik op het perfecte kruispunt zat van jeugdige frisheid en volwassen patina. Horrordates heb ik niet meer, de ‘slechtste’ date waar ik op ben geweest was er nog altijd één met waardevolle gesprekken en bezoeken aan plaatsen waar ik anders nooit zou komen. Er is minder bullshit en meer mensen die een beter beeld hebben van wat ze willen, en op dat vlak kan ik 35 zijn enkel maar toejuichen, want hetzelfde geldt voor mij.

Als student maakte ik de juiste beslissing om te investeren in mensen in plaats van resultaten


Ik had elk academiejaar tweede zit (ik slaagde wel telkens in die tweede zit). In de jaren nadien vroeg ik me soms af of ik niet beter mijn best had moeten doen, want ik heb zowel vrienden als familie die in academia zitten en bezig zijn met enorm interessante onderwerpen. Die vrienden academici zeggen soms terloops dat ik zeker het denkvermogen had om in die wereld potten te breken, maar heb ik dat ooit echt gewild? Ik zie ook veel schaduwzijden aan hun bestaan.

Mijn periode aan de universiteit was er voornamelijk één van steeds uitbreidende horizonten. En de laatste jaren zijn die horizonten ook beginnen teruggeven. Een privéjob hier, een doorverwijzing naar een goede contactpersoon daar – mijn sociale investeringen (die ik zo koud niet beschouw!) zijn veel belangrijker gebleken om me vooruit te helpen dan mijn scores op examens of de boeken die ik moest lezen. En zelfs die boeken zijn geschenken die blijven geven. Ze staan nog steeds in mijn boekenkast, soms herlees ik er één, soms ontdek ik er één dat ik toen niet gelezen had uit tijdgebrek.

Soms moet je durven vragen en durven falen

Wie tegenwoordig wil dat ik een pagina ga liken op Facebook, vraag ik zelf eerst om de mijne te liken. Zie ik een sociale media-initiatief dat me interesseert, dan meld ik me aan. Niet om een tafelspringer te zijn, maar omdat de realiteit van bouwen aan een netwerk en een aanwezigheid er één is van geven en nemen. Jarenlang heb ik te veel in het ijle gegeven, en ik geef nog steeds veel meer dan ik krijg, maar die balans is zich aan het herstellen.

Dat heeft te maken met moed. En dit geldt niet enkel voor het proberen verspreiden van mijn teksten en ander geschrijf. Het is ook durven in die DM te sliden, durven om eerst te kussen, durven ook om nee te zeggen op iets waar je eerst denkt dat je eigenlijk niet onderuit kan. En soms ga je grandioos op je bek. Pas in 2018 heb ik het falen volledig leren omarmen als een mogelijke uitkomst van een risico.

Ik kan me thuis voelen in de vreemdste gezelschappen

Bijna alle literaire optredens in 2018 stonden in het teken van Droef, een zelfverklaard ‘podium voor pessimisme’ in Gent. Edities van Droef staan garant voor een toets anarchie, artistieke bevreemding en contacten met mensen die ik buiten die context wellicht nooit had leren kennen. Ik ben ten slotte een zoon van de lagere middenklasse en de petite bourgeoisie. Ik draag graag een das en heb de meeste dingen het liefst als ze een zekere mate van voorspelbaarheid bezitten.

Maar Droef is niets van dat alles. En toch voelde ik me op die evenementen, of ik er nu was als artiest, presentator als toeschouwer, nooit minder dan 100% welkom, gewoon als ikzelf. Tussen rauwe volksmensen en excentriekelingen, tussen veteranen van vele cafétogen en jonge cynici. Ik zat daar soms en dacht: “dit zijn mijn mensen, ondanks alles”.

Koken kan zo leuk zijn

In mijn vriendenkring heerst een hardnekkig en niet onterecht vooroordeel dat ik een grote hang heb naar junkfood. In mijn studententijd en de jaren erna stond ik op speed dial voor vrienden die frietjes wilden gaan eten, en hoewel ik toch vaak zelf kookte, bleven die maaltijden erg vaak beperkt tot typische basiskost als erwtjes en worteltjes met een kotelet, of fishsticks met spinazie. 2018 was het jaar waarin ik definitief en doelbewust nieuwe dingen leerde. Sausjes maken, beetje experimenteren, één dag per week vegetarisch eten, vettige tussendoortjes minderen, en zo verder.

Een ranke, atletische god ben ik er niet van geworden, maar ik heb nu wel meer deugd van het kookproces en kook nu ook graag voor anderen. Een amateurchef zal ik nooit worden, maar ik weet dat ik nu een maaltijd op tafel kan toveren die gasten lekker vinden en niet direct afzakt naar de vettige afslag. O, en soep! Als kind had ik een hekel aan soep. Als volwassen man hou ik juist van de textuur, de smaak en de verrassing van diverse soepgroenten en vind ik de balletjes die ik eens zo leuk vond als kind vaak het meest smakeloze element in de soep.

Oude levenslessen blijven overeind

M’n moeder placht te zeggen dat je in het leven drie dingen moet leren zeggen, en vaak: “dank je”, “het spijt me” en “dat heb je goed gedaan”. Uiteraard oprecht. Ook in 2018 blijft een beetje beleefdheid en hoffelijkheid een uitstekend glijmiddel om banden aan te halen en de mens uit de alledaagse banaliteit tevoorschijn te toveren.

De eerste twee uitspraken zijn manieren waarop je je nederig leert opstellen – je kan niet alles alleen, je maakt soms fouten, je kwetst soms mensen ook als je het zelf niet wil. Het laatste is dan weer een beetje zonlicht geven aan iemand anders. Complimenten zijn vaak kruiperig of worden gezegd in de hoop er één terug te krijgen, maar het fijnste compliment is er altijd één uit de grond van je hart, zonder vooringenomenheid. Mensen appreciëren dat, ook al reageren ze er soms onhandig op.

2018 uitzwaaien

Voor iedereen hoop ik dat 2019 een echt boerenjaar wordt. De voorbije jaren is er in de wereld alweer veel groot en klein leed geweest. De Westerse democratieën zijn aan het barsten, de klimaatverandering marcheert apocalyptisch vooruit en mensen doen elkaar nog altijd pijn. Maar individueel proberen velen te doen wat ze kunnen om minder miserie en meer geluk te maken in de wereld of in hun directe omgeving, en ik hoop dat ze dat zullen blijven doen.

Neem het maar gerust van me aan: ook vanuit een peilloze diepte kan je terug opstijgen. Ook in een situatie die hopeloos lijkt, kan je een hand vinden die je terug omhoog wil trekken. Ik wil iedereen moed toewensen en eerlijkheid, een rechte rug om het niet te begeven onder de leugens die elke dag over ons uitgestort worden, en een helder hoofd om het bos door de bomen te zien. Laat 2019 maar komen.

woensdag 12 december 2018

Nooit is iets zonder geweld en nergens is het stil

Het bekendste citaat van de Nederlandse poëziegigant Lucebert is "alles van waarde is weerloos", maar het citaat in de titel, uit het gedicht 'Stand van zaken' zou daar in een ideale wereld mee mogen wedijveren. Het is de ideale pendant voor "alles van waarde".

Ik merk het te voet, met de auto, in supermarkten, aan bushaltes, op café. Een vriend van me is enkele jaren geleden verhuisd naar het platteland en zegt dat hij niet meer in Gent kan komen zonder zich direct overweldigd te voelen door al die drukte en er zo snel mogelijk weer uit wil. Hij is nochtans opgegroeid in Gent, dus van rurale geborneerdheid kan je hem niet beschuldigen. 

Drukte en ook geweld zijn niet altijd negatief, overigens. Denk spontane feestjes. Denk een uitbarsting van euforie na een gewonnen sportwedstrijd. Of de warmte van de menigte op kille dagen, met verkleumde handen om een kop warme chocolademelk, koffie of glühwein. Naar diezelfde glühwein ben ik overigens momenteel op zoek. Ik ben te vroeg voor een eetafspraak, dus ben ik de kerstmarkt in gedoken.

Als ik weer maar eens over de hoofden loop of als een jager door de kleine kieren en gaten sluip van die amorfe, traag deinende mensenmassa in de binnenstad, dan kan ik er niet aan doen om op die concrete drukte de abstracte drukte te projecteren. Ik ben niet de enige die zich tegenwoordig wat afzijdig probeert te houden van wat er zich afspeelt op de nationale en de internationale politieke bühne. 

Misschien dat de mensen die hier langs de kraampjes handtassen, gebak en kitsch wandelen er ook zo over denken. Er zitten veel toeristen tussen. Misschien hopen die in Gent tijdelijk te ontsnappen aan hun lokale 'war on truth' in Hongarije, Italië, Oostenrijk en die ultieme koortsdroom van waandenkers en cynici, de Brexit.

Opnieuw 'Stand van zaken': "grote tirannen hebben zich geborgen in kleine kamers / optrekjes slechts met vaal behang en leidingen lek / wel telefoons beschikbaar er zijn wel duizend telefoons / alleen verbonden met zonderlingen op alle lijnen kraakt / hun gekrakeel zij trekken gezichten uit krakende kasten / ook kunnen zij gezichten snijden uit ledematen / en elk nieuw gezicht is met de tomeloze tiran verbonden."

Het is moeilijk om in Luceberts worden niet de beerput te zien van sociale media, waar de platvloerse leugen de orde van de dag is. De bedoeling is om de adepten van de leugen zodanig op te hitsen dat alle rationaliteit verkruimelt. Je kan nog geen nieuwe link aanklikken of een antwoordvenster openen of er komt weer een strijdwagen voorbij van een volksmenner, getrokken door een vijfspan van nuttige idioten met lege ogen en het schuim op de lippen. Intussen heb ik een glühwein weten te bemachtigen en blijf ik nog even drentelen achter het plastic zeil van de kleine kiosk, met tong en lippen voorzichtig tastend of de glühwein niet te heet is.

Je probeert het goede te doen, met mate. Minder vlees consumeren, letten op biolabels, aandachtig zijn voor scheve sociale machtsverhoudingen. Maar wat baten die inspanningen als de mensen met macht onverdroten en met grof geweld het tegenovergestelde voorbeeld blijven geven. 

75.000 mensen die marcheerden in Brussel voor meer klimaatinspanningen kregen de middenvinger van een minister die in een privéjet naar Polen ging en daar als één van de enige twee Europese landen een intentieverdrag voor strengere milieunormen niet ondertekende. Maar naar och God een paar duizend racisten en crapuul "moeten we eens luisteren", dixerunt hun politieke peetvaders en een hoop laffe centristen in de media.

De glühwein is perfect op temperatuur en kruidig genoeg. Ik posteer me op een bankje op de Kraanlei. In de etalages zie ik leuk design dat ik me nooit zal kunnen veroorloven. Niet dat dat zou moeten. Met voldoende geld om na de huur, nutsvoorzieningen, afbetalingen en voeding een klein beetje over te hebben, zou ik al lang tevreden zijn. Maar dat is niet zo. 

De kleinste financiële misstap of misstap algemeen betaalt de gemiddelde persoon direct in keiharde cash, omdat de eigen verantwoordelijkheid enkel geldt voor wie niet weg kan en geen keuze heeft. Intussen vieren de erven Frère allicht ergens feest, en zeker niet op een volkse kerstmarkt, met een miljardenerfenis waarop nul euro belasting betaald is. Ook dat is een vorm van geweld.

Verdrinken in die orgie van geweld, licht, lawaai en leugen is geen optie voor mij. Het zou gelijk staan aan capituleren. Ik steek een sigaret aan (een andere vorm van capitulatie) en neem nog een beredeneerde slok. Ware rust is een utopie, of komt met zijn eigen prijs. De vriend die verhuisde naar het platteland weet dat hij qua nutsvoorzieningen en voetafdruk noodgedwongen meer kost aan de maatschappij, ondanks zijn erg groene levensstijl. 

Maar dat is uiteindelijk niets meer dan de depressie van de kleine verschillen. Debatteren over je eigen moestuin versus isolatie van een stadswoning betekent niets als we allemaal langzaam gekielhaald worden door dezelfde monsterlijke olietanker.

Het bekertje gaat de vuilnisbak in, na eigenlijk niet noemenswaardig m'n handen verwarmd te hebben, en de sigarettenpeuk in het daaraan bevestigde gleufje. Tegen m'n zin en aard in ben ik beter geworden in geduld oefenen, omdat er simpelweg geen andere optie was waarmee ik mezelf niet blijvend pijn zou doen. 

Natuurlijk zou ik graag een statement willen maken, als in pakweg 'La casa de papel', door de ECB te beroven, of een soort 'Three billboards outside Ghent' te doen, waarop alle leugens en smeerlapperij van onze lokale brahmanen staat. Maar intussen moet ik ook overleven, en dan heb ik het nog niet eens zo slecht als de bedelaar die me daarnet om wat euro's kwam vragen, of wie moet wonen in vochtige, ziekmakende huizen. "De oogst beschouwt men als verloren / alle perziken liggen gekwetst in het dorre gras".

donderdag 22 november 2018

Een hele nacht niets dan dansen

Soms verlang ik terug naar de feestjes en fuiven waar ik naartoe ging toen ik begin 20 was, ongebonden en aan het begin van een ongelooflijk avontuur. Ik ging niet uit om meisjes te leren kennen of om dronken te worden – ik ging uit om sociaal te zijn, om te dansen, om me te kunnen overgeven aan heerlijke muziek, om samen met mijn vrienden slecht te dansen maar er geen fuck om geven omdat we toch allemaal vreemd waren. Vincent de goth-reus, Frank de robot, en ik als een rondhuppelende karate kid.

De laatste keer dat ik dat gevoel nog eens ervoer was 5 jaar geleden op Tomorrowland, toen mijn vrienden hadden samengelegd voor een duoticket voor één dag als verjaardagscadeau, wat nog altijd één van de beste verjaardagscadeaus is die ik ooit heb gekregen. Ik ging samen met het meesterbrein achter dit cadeau, mijn beste vriendin en bewaarengel Natasja.

Daar onder die tenten, in die weides, bij fluorescerende beesten en onder fakkels en lichten, op pontons waar de regen hard op kletterde, omringd door dansgraag volk van 18 tot 50, ontdekte ik het opnieuw. Die complete overgave aan muziek. Het transcendente gevoel van door iets groters opgenomen te worden, uit jezelf te stijgen, voelen dat je zeker 4 meter groot bent en een reus die alle tijdperken heeft beleefd. En dat zonder drugs.

Niet dat ik vies ben van roesmiddelen. Maar de echte roes zit in de muziek, het ritme, dat dwingende dat je doet bewegen als een derwisj in het diepste van je gedachten. Of beter: er zijn geen gedachten meer. Ze worden overrompeld door een andere, instinctieve taal die direct spreekt tot het bewustzijn. Dat is niet de hele tijd zo, maar komt met momenten, als satori in zenboeddhisme. 

Het ligt soms verscholen in een brugstuk met warme synths, soms in een keiharde regen aan 4/4-beats, soms in de drop die alle haartjes op je armen al anticiperen als een dansende hond van Pavlov. Soms ook puur in het enthousiasme van de menigte die een collectieve waanzin beleeft. Iedereen heeft er zijn of haar eigen verhalen en gevoelens, maar op dat moment verwordt het collectief tot iets groters. Ik zou zelfs zeggen: iets beters dan de som van haar delen. 

Uiteraard ben ik ook nog uit geweest op zoek naar affectie en een snuifje liefde voor de nacht, maar dat is zelden het resultaat geweest van die escapades. Mijn flirten is niet van een fysieke soort. Ik moet kunnen praten. Fysiek ben ik in mezelf gedraaid, geen lichaam dat zich graag in banen om een ander lichaam probeert te draaien (het is anders als ze al mijn vriendin of partner is). Maar met partners heb ik ook fijne herinneringen. Zoals twee jaar geleden de Gentse Feesten, de hele avond met Sofia op stap. Hoe ze me waanzinnig maakte. Hoe veel dorst ik had naar haar. Jammer dat ze er zich nadien niet veel van herinnerde.

Is muziek niet één van de vreemdste menselijke uitvindingen? Het is niet echt een praktische technologie. Je vangt er geen extra mammoet mee of je dempt er geen verlangen mee aan een autoriteitsfiguur die zegt dat alles goed komt. Net als film is muziek één van de enige uitingen van creativiteit waar elementen simultaan gebeuren in plaats van sequentieel. 

Ik zei onlangs nog tegen een andere dichter dat ik enkel maar dichter ben geworden omdat ik geen muziek kan maken of niet kan schilderen. Maar het beste gedicht zal nooit kunnen tippen aan wat muziek kan doen met dit lichaam, dit vege omhulsel van 90kg droog aan de haak.

Daarbij heb ik ook steeds een voorliefde gehad voor diepe tonen. Ik zei ooit dat ik altijd al heb verlangd naar enormiteit: woeste bergen, uitgestrekte steppes of woestijnen, of het heelal zelf. Iets waar ik me klein in kan voelen in al mijn veelvuldigheid. Een bad op reuzenmaat, als het ware. Want ik ben veel, en soms vind ik dat vervelend. Ik voel veel, ik denk veel en zowel die gedachten als gevoelens gaan meestal diep. Ik ben een levend uithangbord voor de uitspraak “niets menselijks is me vreemd.” 

Er zal nog wel ‘ns zo’n feestje komen. Zoals die keer in 2012, toen Natasja en ik samen puur uit liefde voor het feesten een fuif hadden georganiseerd die baadde in de gloed van een nachtelijk binnenzwembad door het venster. Ik had de hele tijd zo’n onnozele glimlach dat er een man was maar niet kon geloven dat ik geen drugs op zak had. 

Daarom lijkt – buiten dementie – doof worden me het ergste wat er bestaat. Point in case: ik heb een vriend die blind is, en hij is DJ en fervent muziekliefhebber. Daarbij komt dat ik door mijn DNA behept ben met een erg goed gehoor. Tot m’n 21 kon ik zelfs vleermuizen horen, of elektronische fluittonen die voor anderen onhoorbaar waren.

Weet je – ik hoop dat tegen dat ik een bejaardenhuis binnenrol of -strompel (als ik die gezegende leeftijd bereik en als de wereld niet tot een brandende vuilnisbelt wordt herleid voor die dag komt), dat ik de eerste bejaarde zal zijn die met zijn kunstheup en astmapompje op zijn kamer staat te dansen. Dansen en herdenken hoe het was met de jongens van eertijds.

Hoe ik hield van de ‘vierkante-meter-feestjes’ met Jelka (we dansten spontaan in mijn woonkamer op één tegel), hoe ik met pijn in de benen en voeten de eerste trein naar huis nam met Sasha, of gewoon hoe ik me plots voelde uitdijen en opvlammen tegelijk, sereen en mooi maar oneindig begrepen in het al. Eindelijk één. Eindelijk verbonden met de kleinste zandkorrel en het monsterlijkste sterrenstelsel.
 
Zoals Dalì ooit grapte: ik heb nooit drugs nodig gehad. Ik ben mijn eigen drug.

donderdag 1 november 2018

Lelijk

In een losse joggingbroek en met een t-shirt dat eigenlijk deel is van een pyjama stap ik uit m'n auto en ga ik de supermarkt binnen. Er heerst de typische vooravonddrukte. Deze supermarkt is gemiddeld iets duurder dan een andere supermarkt die dichterbij is, maar hij is beter ingedeeld en ik vind het kassapersoneel er iets professioneler. In de dichtere supermarkt werken onder andere een vrouw die alles wat ze zegt, roept met een accent alsof ze van de rurale rand rond Gent komt, en een mooi meisje dat zo dom als een steen is (na twee jaar weet ze nog altijd niet waar het vodkamerk dat ik altijd koop achter haar staat, hoewel de positie van die flessen al twee jaar ongewijzigd is). Ik snak vaak naar verpozing van deze wereld der vreselijkste banaliteiten. Ik verlang naar schoonheid.

Tot op zekere hoogte is schoonheid subjectief - een combinatie van culturele verwachtingspatronen en ingeëtste gedragsvormen in ons DNA. De meeste mensen zullen een weids berglandschap mooier vinden dan een beeld van een vuilnisbelt. Esthetiek kan zeer wisselend zijn per cultuur: sommige culturen vinden nekringen die vrouwelijke halzen onnatuurlijk uitrekken aantrekkelijk, voor andere culturen speelt make-up dan weer een grote rol. In sommige regio's is een wat zwaardere, weldoorvoede man aantrekkelijk als symbool van sociale status en rijkdom, elders is hij een te vermijden loser die niet genoeg zelfdiscipline heeft. In de supermarkt is de variëteit aan uiterlijkheden een gegeven. Niet alleen in de rekken en de belichting, maar ook in de klanten. En ik vind alles zo lelijk, zo veraf en toch weer te dichtbij.

In dit tijdperk, waarin bijna elke locatie op de wereld zo snel zo dichtbij kan komen, valt me inderdaad vooral de lelijkheid op van alles. Noem het overgevoelig zijn, of hoogsensitief, of snobistisch. Ik heb het niet enkel over fysieke lelijkheid van smakeloze huizen, slecht bij elkaar passende outfits of vluchtige modetrends die enkel de 1% van natuurlijk ragfijne modellen goed staan. Ik heb het daarbij ook over de innerlijke lelijkheid van zo veel mensen en de producten die deze wereld bevolken. Op de muziek in de supermarkt speelt 'One kiss' van Calvin Harris en Dua Lipa, en ik vind het een lelijk nummer, geproducet alsof het een achterafnummertje is voor een cocktailbar waar je enkel op uitnodiging komt om je te zitten vervelen met veel te dure daiquiri's. De tekst is lelijk - "I look like all you need", hoe narcistisch kan je zijn. En het stelt me teleur omdat ik andere nummers van Dua Lipa wel erg leuk vond.

De salades in plastic potjes zijn lelijk. Ik weet niet wat er allemaal in zit en misschien wil ik dat ook niet weten, gemaakt als ze zijn in fabrieken met lelijke arbeidscondities, maar niet zo lelijk als die in Bangladesh natuurlijk. Maar laten we de lat vooral niet te laag leggen. Met genoeg optimisme en voldoende roze brillen is immers iedereen buiten Hitler, Stalin en Pol Pot een kandidaat voor de Nobelprijs van de Vrede.

Lelijkheid sijpelt overal naar binnen door de muren van dit bestaan. Het rolt van de sociale media, waar het oprechte verlangen van veel mensen om goed te zijn en een verschil te maken soms lijkt uit te monden in een race naar een aureool, maar weet dat ook jouw stront stinkt. Maar erger nog zijn mensen die een pervers soort trots putten uit hun leugenachtigheid, hatelijkheid en kleinheid. Ik word er soms ziek van, hoe de ene na de andere beunhaas ergens in de media wederzijds handjobs uitwisselt met een zelfgenoegzame keure aan mediafiguren die al lang een veel te kleine bubbel bevolken met middelgrote visjes en zichzelf een walvis wanen.

Ik ben deel van die lelijkheid. Ik kies voorverpakt vlees uit, los uit gewoonte, terwijl ik beter zou moeten weten. En ik probeer m'n best te doen om al die verpletterende individuele verantwoordelijkheid toch nog op te vangen door op andere vlakken te letten op wat ik koop en consumeer, dat ik vooral probeer om de medemenselijkheid te zien van alle anderen, of een klare kijk te krijgen op de structuren van macht die ons inkapselen. Toch is die medemenselijkheid ver als ik aan de kassa kom en een oudere dame de rij rustig ophoudt met tienduizend vragen over bons voor brol die ze wellicht niet nodig heeft en dan natuurlijk betaalt in cash. Het is een cliché dat de oudjes supermarkten bezoeken als het werkvolk terug naar huis komt, als was het om ons te pesten. Maar de droeve waarheid is misschien ook dat ze dan voelen dat ze onder de mensen zijn.

Mijn auto is lelijk. Alle auto's zijn lelijk door die uitlaatgassen die ze de lucht in pompen. Ten andere ben ik herhaaldelijk taxi geweest voor vrienden en kennissen die zich anders beroemen op hun autoloosheid. Doe je ook veel mee voor het milieu als je dan vier of vijf keer per jaar het vliegtuig neemt. Maar dit kaatsspel van wederzijdse verwijten heeft maar één winnaar: het systeem. De atomisering van collectieve problemen maakt het ons zo moeilijk om uit dit verstrikkende denkkader te breken.

Lelijk zijn de armoede en de sloppenwijken overal ter wereld, de betonnen grafkelders van communisme en corruptie, de vulgaire en schreeuwerige glamour van roddelblaadjes en Las Vegas, en ga zo maar verder. De betreurde dichter Menno Wigman schreef ooit: "in Petten zijn de mooiste huizen grijs / in Petten spookt het van oneindigheid". Dat gedicht deed alle haartjes op mijn armen en in mijn nek overeind staan. Ik ga deze wereld ooit verlaten, en ofwel gaat die oneindigheid van supermarktrekken er nog altijd in doorgaan, ofwel zal ik in hetzelfde puin liggen als de as en het stof van een globale implosie.

Hertog Maximiliaan van Boergondië was de laatste jaren van zijn leven volgens zijn biografen "morbide depressief". Hij reisde overal met zijn doodskist mee in een sombere koets, en droeg in zijn testament zijn familie op om zijn tanden uit te slaan, hem te geselen en hem te bedekken met as, om hem tenslotte tentoon te stellen aan het volk, om het te doordringen van zijn eigen vergankelijkheid. Natuurlijk had hij ook kunnen kiezen om het besef van sterfelijkheid om te zetten in een globaal medeleven met de vaak deplorabele condities van zijn onderdanen, maar een soort fatalistisch zombie-cabaret opvoeren leek hem interessanter. Tussen die twee polen zit ik ook gevangen. Intussen rijk ik de parking af. De bonnetjeskoningin van zoëven waggelt trots voorbij. Er hangt vogelkak aan mijn auto.

Ik herinner me plots een meisje van m’n middelbare school dat ik schattig vond. Ik denk niet dat veel jongens haar leuk zouden gevonden hebben. Maar ik vond dat ze dat iets had. Soms ben ik ook opgewonden geworden door vrouwen die conventioneel zouden gelden als lelijk, net zo goed als ik zo koud bleef als een ijsklomp onder de charmes van vrouwen die algemeen wel golden als sexy of mooi. Schoonheid is gelukkig niet alleen wat de maatschappij zegt en daar dank ik dan weer het individualisme voor. In de achteruitkijkspiegel zie ik een deel van m’n eigen hoofd, met al dat wilde haar, die bleke smoel en die stevige neus. Schoonheid vinden in mezelf zal me wel nooit lukken. Misschien daarom dat ik er zo verslaafd aan ben. Woestijnen hebben immers ook een eeuwige dorst.

vrijdag 31 augustus 2018

Soms voel ik hem dromen

Hij is 11 jaar en slaapt graag bij mij, vooral als ik een dutje doe. Dan gaat hij vaak met zijn rug tegen me aan liggen, of krult hij zich op in de kom van mijn schouder, soms met zijn kopje op m'n arm of zijn voorpootjes. In mijn teksten noem ik hem Tyr, wat niet zijn echte naam is, maar vaak noem ik hem "patatje". Hij is wat te dik en er schort wat aan zijn urinewegen, maar voorts is hij een gezonde, actieve kater. Een rosse met een witte 'schort', zoals er tienduizenden zijn in de wereld. Het opvallendste aan hem zijn zijn grote, amberkleurige ogen.

Soms kijken we samen televisie. Alleen natuurdocumentaires zijn uit den boze, want als hij vogeltjes hoort fluiten, valt hij de tv aan. Is het raar om zo lyrisch te zijn over wat uiteindelijk maar een huisdier is? Ik vind van niet. Hij is er altijd als ik thuis kom, en als ik op reis ben geweest geeft hij voortdurend kopjes en kirt hij van blijdschap. Het schijnt dat huisdieren een goed hulpmiddel zijn tegen depressies, en dat kan ik best geloven.

Oorspronkelijk kwam Tyr uit een halfwilde nest bij de ouders van mijn eerste huisgenoot. Hij was nog maar twee weken oud, schatte de dierenarts, dus eigenlijk te jong om al weggehaald te worden. Ik leerde hem naar toilet gaan en leerde hem eten, en was erbij toen hij zijn eerste ronkje liet horen, terwijl hij nog volledig in mijn handpalm paste. Nu is hij 8kg en van kop tot staart een halve meter lang, en daardoor vind ik elke andere kat een klein beestje of denk ik ten onrechte dat het een semi-kitten is.

Door zijn opvoeding van mensen heeft hij een paar gekke trekken: hij zit graag in bad en speelt graag met water. Hij wil opgepikt worden als een baby, wat andere katten normaal haten. En als er bezoek is, dan slooft hij zich uit om te showen. Dan miauwt hij luid als hij eten gaat krijgen, ligt hij graag in het centrum van de aandacht op de vloer, of eist hij de aandacht op door op sommige van mijn vrienden te gaan zitten. Dan zeggen mijn vrienden dat hij aardt naar zijn baasje, die ook graag de show steelt. Dat kan. Bij de dierenarts hadden ze het nog nooit meegemaakt: een kat die enkel naar toilet wilde als er een publiek bij was.

Als hij slaapt bij mij, voel ik hem soms dromen door zijn korte grommetjes of onwillekeurige bewegingen van zijn pootjes. Ik vraag me dan af waarover hij droomt. Over zijn vorige woonsten (hij is al twee keer verhuisd)? Over mij of familie en vrienden van me? Of over die ene keer dat hij een hond zag, laag gromde met zijn haar omhoog en daarna als een doodsbang kuikentje met kloppend hartje in mijn armen zat?

Niet alle helden dragen capes. En hij is een beetje mijn kleine held, mijn kleine man. Flink en trots ligt hij vaak aan mijn voeten, rustig genietend van de beste stralen zonlicht, of tevreden toekijkend terwijl ik gasten entertain. Met hem ben ik nooit echt alleen.

zaterdag 28 juli 2018

Caesar trok af met zijn manschappen

Onlangs zat ik op een barbecue bij vrienden, waar een vriendin opmerkte dat er met mij geen middenweg mogelijk lijkt. Ofwel discussieer ik met veel passie over de implicaties van het boeddhistische concept van anatman voor de taalspel-theorie van Wittgenstein, ofwel zit ik me te verlustigen in scatologische of puberale jongensgrappen. En ja, ik moet ook nog altijd lachen met namen als het Titicaca-meer, Honoré de Balzac of ongelukkige ouderwetse vertalingen zoals in de titel van dit stukje.

Toch is dat niet zo raar allemaal, denk ik als ik later door een loden nachthitte naar huis wandel langs het kanaal. Markies de Sade was ook tegelijk een intellectueel en een enorme goorlap. James Joyce, één van de grootste schrijvers aller tijden, schreef de meest ranzige brieven aan zijn vrouw, en muzikaal genie Mozart was verlekkerd op alles dat met pipi te maken had. Geen grootsheid zonder diepe bodem, of, zoals de charlatan van een Jung het stelde (en ik parafraseer): hoe grootser de persoon, hoe langer de schaduw.

Ik passeer een late fietser in sporttenue. Geen goed idee, denk ik, maar zotten hou je niet tegen. Misschien is hij geïnspireerd door de Tour de France. Wielrennen boeit me niet, maar wat me elk jaar wel opvalt is hoe ontzettend zwaar die koers is. Misschien te zwaar. Te lang. En om bij grootsheid te blijven, vraag ik me af of die theorie klopt over de giganten van de sport. Liet Michael Schumacher zich graag in een pamper behandelen als een baby? Zou Serena Williams een fetisj hebben voor vieze oude voeten? Dat lijkt me minder waarschijnlijk, om de één of andere reden.

Wat ook niet klopt is dat openbare monsters ergens een tegenovergestelde verfijnde kant hebben. Slechte en domme mensen zijn doorgaans vrij eendimensionaal. Het is genoegzaam bekend dat Hitler een enorm banale smaak had in kunst, cuisine en muziek. Als je kijkt naar Trump zie je ook constant meer geld dan goede smaak. Maar ja, voor dat soort lui valt geld samen met smaak, of is macht smaak.

Weinig bewolking maar ook weinig sterren. Wanneer zou 'ster' zijn figuurlijke betekenis hebben gekregen voor een beroemdheid? Natuurlijk vernoemden de Oude Grieken en Babyloniërs al sterren en sterrenbeelden naar hun mythische personages en goden, maar ze zouden het niet in hun hoofd gehaald hebben om een ster te noemen naar een Plato of zelfs een heerser als Hammoerabi. Onze eigen - overdrachtelijke - sterren zijn mensen van vlees en bloed, maar alweer geen intellectuelen. Ja, Stephen Hawking was wereldberoemd, maar het verschil tussen het aantal mensen die hem kan identificeren op een foto en wie een boek van hem gelezen heeft, zal erg groot zijn.

Misschien dat de tweespalt tussen de verheven geest en de bizarre fascinatie met het abjecte en het taboe bij een diepere denker or artiest onvermijdelijk is. Nieuw territorium bestaat immers in beide richtingen. Zelfs Isaac Newton, een briljant wiskundige en de vader van de moderne fysica, geloofde tezelfdertijd in alchemie. Zijn Duitse evenknie Leibniz was een even geniale wiskundige maar flanste een filosofie in elkaar die bijna komisch is in haar potsierlijkheid.

Maar wat is nu dan grootsheid? Ik had het er vorige week nog over met Roman terwijl we in de luwte bier dronken onder een boom op de Gentse Feesten. Wellicht is groots zijn niet bier drinken onder een boom op de Gentse Feesten, noch is het hevig zwetend uit alle poriën naar huis wandelen 's nachts. Maar we waren het erover eens dat wat het genie onderscheidt van de rest, een soort consistent excelleren is in één of meerdere gebieden, vaak al vanaf de jeugd, plus het vermogen om die uitmuntendheid te demonstreren.

Bij sportlui kan je dat natuurlijk opvangen met statistieken, maar bij pakweg een Einstein of Curie kan je dat niet afmeten. Het is vaak pionierswerk dat genieën doen, soms in en soms ondanks de Zeitgeist waarin ze opereren. Bij leven werd Picasso wijd en zijd erkend als geniaal, maar voor zowel Kafka als Van Gogh was het kinnenklop. Soms zeggen mensen dat ook tegen mij om mij troost te bieden: ach, als schrijver kan je gelijk wanneer debuteren en een groter publiek vinden. Dat is misschien wel waar, maar een lijk kan je geen plezier doen met succes, en het is ook niet dat ik zit te wachten op succes - laat staan een bonafide ster worden - maar wat meer weerklank mag wel.

De jeugdige overmoed om mezelf te gaan bij zetten in who's who van de genieën der eeuwen heb ik al lang opgegeven. Ten eerste omdat iedereen toch ooit vergeten wordt, en vroeger of later maakt in het kader van die onnozele speldenkop hier in een eindeloos heelal zo goed als niets uit. Voor sommige mensen is die relatieve, haast absurde kleinheid van het individu tegenover die kosmische krachten angstaanjagend, maar ik put er een gevoel van troost uit. En des te meer het idee dat we ons op deze speldekop niet al te veel hoeven aan te trekken van nutteloze conventies en mak de massa volgen. 

En des te meerder (taalnazi's mogen nu een spontaan aneurysma krijgen) dat wat echt telt, is of je het leven van jezelf en je medemensen een beter leven hebt gemaakt. Ook als dat is door nog altijd te gniffelen met Caesar die aftrok met zijn manschappen.

In mijn late tienerjaren schreef ik ooit een pornoverhaal. Boris vroeg me ooit om te kiezen tussen na mijn dood onmiddellijk vergeten worden, of eeuwenlange postume roem te krijgen voor mijn porno. Ik antwoordde geschrokken dat ik dan liever vergeten zou worden, maar onderhand denk ik er anders over. Tenslotte kan dat ook mensen blijer maken in hun leven. Ik zou liever zien dat ze blij worden van mijn ernstige teksten of mijn verhalen, of desnoods anekdotes die na mijn verscheiden verder leven, maar als het moet met porno, dan maar porno.

zaterdag 5 mei 2018

Anton in Malta - Dag 5 en 6

“Ik moest van de paus, sorry.”

Voor het eerst deze reis ben ik voor Jeltsin uit de veren. Ik kijk door de voordeur en zie een bonte optocht schoolkinderen, waarvan er enkele verkleed zijn en ook in hun kielzog een paar verklede volwassenen hebben die meelopen, vast voor één of andere religieuze evocatie. Wat religie betreft, gaan we vandaag dus Mdina opzoeken, de oudste nog bewoonde stad op het eiland, en vroeger tevens de hoofdstad van het eiland. Als bijnaam heeft de stad ‘De Stille Stad’, een verwijzing naar haar vergane glorie, toen eerst Birgu en dan Valletta belangrijker werden. Toch bleef Mdina een belangrijk religieus centrum en woonde veel adellijk volk in de historische stad.

De naamsgelijkenis van Mdina met Medina in Saoedi-Arabië is niet toevallig, want ze komen van hetzelfde woord. Om de verwarring nog groter te maken, ligt Mdina tegenwoordig in een stad die Rabat heet, net als de hoofdstad van Marokko. Toch is er in het stadje, dat we erg vlot bereiken (“Malta is echt maar een schotelvod groot!” zegt Jeltsin meerdere keren), niets van Arabische sferen te bemerken. In de Stille Stad treffen we brede pleinen met majestueuze kathedralen, herenhuizen en kanonnen aan, allemaal uit zandsteen (behalve de kanonnen). In de nauwe winkelsteegjes errond mogen gek genoeg ook auto’s rijden. Bij die chauffeurs zit er ook een rare dikke man met een cowboyhoed en een hond, die vanuit zijn open vensters op een terroriserend hoog volume de Sirtaki afspeelt in zijn wagen.

Jeltsin vraagt hoe het zit met mijn enorme pot olijven, en ik beken dat die in de koelkast in Senglea staat te verpieteren. I fought a jar of olives, and the jar of olives won. Lunchen doen we in het nogal chique restaurant Bacchus, dat zich netjes binnen de Middeleeuwse omwallingen bevindt van de stad. Het eten komt traag, maar het is de moeite. Hete tomatensoep geserveerd in een versgebakken brood, en een zalmfilet met een korstje van olijventapenade. Het kost wat meer dan elders op Malta, maar naar Belgische normen nog altijd heel betaalbaar. 

In Mdina zijn veel toeristen, voornamelijk Britten en Italianen. Ook niet toevallig dat we hier onder de Italianen pieken waarnemen in mooie vrouwen. Jeltsin en ik hebben een zwak voor le bellezze van de Laars, maar hij heeft een streep voor omdat hij ook Italiaans spreekt. Met mijn Duits zal ik niet veel bereiken. Op het centrale pleintje van Mdina zie je oude Maltezen op bankjes zitten en ongestoord kletsen met elkaar, zoals ze dat hier wellicht al generaties lang doen. Voor stilzitten hebben we nu echter niet veel tijd, want we vallen kort daarna binnen in het Domus Romana, de restanten van een Romeinse villa die bijna per ongeluk werden opgegraven aan het eind van de 19de eeuw.

Al ben ik niet onbeslagen in historische kennis, Jeltsin is een gediplomeerde historicus en dus een goeie bron van bijkomende informatie in het kleine museum. Hij is verwonderd dat keizer Frederick II indertijd de Joden en moslims verjoeg van Malta, omdat de vorst in de geschiedenis als eerder verdraagzaam bekend stond. Jeltsin vertelt een amusante anekdote van Frederick II die tegen zijn zin op kruistocht ging om de paus een plezier te doen, en het dan met de lokale emir van Jeruzalem op een akkoordje gooide om niet te moeten vechten: de emir zat immers ook niet te wachten op oorlog. Ik beeld het me bijna als een farcicale sketch in, waar Frederick zucht tegen de emir “ja sorry, ik moest van de paus, maar ik heb hier écht geen zin in.”

Pronkstuk van de opgegraven ruïne is een goed bewaarde vloermozaïek die met heel veel kunde in elkaar gestoken is en zelfs een licht 3D-effect oplevert. Daarbuiten is er niet zo veel te zien, en het museum heeft ook geen overdreven toeloop aan bezoekers.

Daarna vereren we de catacomben van Sint-Paulus met een bezoekje. Volgens de overlevering zou Paulus hier aangespoeld zijn en al snel werk gemaakt hebben van bekeringen op het eiland, wat het één van de oudste christelijke centra maakt in het Westen. Paulus wordt hier traditioneel afgebeeld met een zwaard. In één standbeeld stoppen we hem een smartphone in de handen als niemand het ziet, en nemen we een foto. Voor de rest zijn er veel Romeinse inscripties, ingebeitelde woorden van pauzen die het land bezochten, en een amalgaam aan religieuze kitsch, schilderijen van streng ogende prelaten en imitatie-Renaissancekunst van de tweede garnituur.

Nadat we uit de catacomben zijn eten we op het plein een ijsje in een gelateria waar de opdiener een Italiaan is. “Excuseer me, maar ben jij toevallig Italiaans?” vraagt Jeltsin aan de ober, die flegmatiek antwoordt “Nee, ik kom uit Japan.” Het ijs is er overheerlijk en meer dan welkom op een erg warme dag als vandaag.

’s Avonds rijden we terug naar Valletta, waar Jeltsin graag een aanbeveling van TripAdvisor wil uitproberen: Adesso, een vrij chique restaurant in het centrum van de stad. We zijn er om 20:00 de eerste klanten. De patron neemt de tijd om alles uit te leggen over de menukaart en waar alle ingrediënten vandaan komen. Niet voor de eerste keer valt me op dat ze in Malta vaak gestoomde groenten op een bordje apart serveren. Niet mis. Terwijl we weten horen we uit de verte een gedurig gebonk komen van in het gebouw. Blijkbaar deelt het restaurant zijn behuizing met een nachtclub. We overwegen om die even te verkennen na het eten, maar besluiten daar toch maar tegen als blijkt dat het er eivol zit en de muziek er veel te luid is. In de plaats daarvan maken we een wandeling tot aan de dokken van Valletta, die er een stuk armzaliger uitzien dan het opgeschoonde en hippe centrum. Er is bijna niemand op straat en de huizen hier zien er slechter onderhouden uit. De lagere school heeft tralies aan de ramen. Waarom?

Op de terugweg moet Jeltsin een spurt inzetten naar Adesso, want we zijn daar onze GPS vergeten. Ik maak van de gelegenheid gebruik nog wat verder te wandelen en passeer onder meer aan een parochiaal centrum dat herinneringen oproept aan mijn kindertijd op het platteland, en een avondlijke blaaskapel die één of andere lokale heilige vereert.

Terug in Senglea zitten we weer in dezelfde bodega als gisteren, en de bazin komt even babbelen met ons. Ze vertelt dat ze vroeger zelf een restaurantje had in Mdina maar dat de uren haar te lang waren. Ze vertelt ons ook dat je hier in het haventje van Senglea voor een euro of drie aan een particulier kan vragen om overgezet te worden naar Valletta. Hadden we dat maar eerder geweten! De bazin vertelt over haar kinderen, die allemaal werken of studeren in het buitenland. Zelf is ze te gehecht aan Malta, en ik kan zien waarom. Het is een avond met een lichte zweem van melancholie, en ik kan niet goed uitleggen waarom.

De dag nadien vertrekken we alweer terug naar België, maar niet vooraleer we een militair museum bezocht hebben in Valletta, gevestigd in het voormalige wapendepot, waar allerlei oude harnassen, ridderhelmen, speren en musketten uitgestald staan. Er is ook een sectie gewijd aan de strijduitrusting van Ottomaanse soldaten en ruiters. Wat me opnieuw opvalt is hoe klein Maltezen waren. Ik toren zelfs uit boven een volledig opgesteld harnas dat al op een voetstuk staat. Sommige harnassen hebben inslagen van kogels, andere zijn dan weer gemaakt met een ongelooflijke aandacht voor detail, met fijne graveringen, merktekens en heraldische miniaturen.

Om te lunchen stoppen we bij een ander eethuisje dat TripAdvisor aanbeveelt, Dimitri, een klein restaurantje met slechts drie tafels, dat geregeerd wordt door de eponieme chef, een beer van een vent met ondeugende blauwe ogen en een blonde baard. Zijn accent is niet Maltees. We vermoeden dat hij misschien een Bulgaar of een Serviër is. We eten er voortreffelijk, en Dimitri zelf rijst regelmatig op vanuit de keuken in de kelder om te komen babbelen met zijn tafelgasten. We zitten naast een paar oudere Engelse dames die deze avond in een koor gaan optreden in één van de talloze kerken van Malta, en tijdens de lunch passeert er een statige rouwstoet door de straat. De sveer is goud. Er zijn ook Franse toeristen. Dimitri denkt dat Frankrijk het WK Voetbal zal winnen.

Als sluitstuk laten we door een andere toerist een foto van ons nemen tussen twee leeuwenstandbeelden, als de wereldbazen die we zijn. Daarna moeten we naar Luqa om de huurauto af te zetten en in te checken. De jongen van het wagenpark handelt met mij enkele formaliteiten af voor de beschadigde zijspiegel. Eens ingecheckt en wel drinken we elk nog een grote frisse pint Cisk op een buitenterras van de luchthaven, en nemen we de tijd om tussen fluitende vogels en kirrend personeel het eiland een beetje te laten bezinken.

donderdag 3 mei 2018

Anton in Malta - Dag 4

Gozo-journalisme

Onze vierde dag is gereserveerd voor Gozo, het kleine eilandje ten noordwesten van Malta zelf, maar wel nog steeds het tweede grootste eiland van het land. De rit naar de haven duurt een halfuur, en eens op de boot leven Jeltsin en ik ons uit op het dek. Er staat een sterke wind en een stevige stroming, en alsof het een pretpark is, bewegen we mee op en neer met de steven en de golven. Zieke witte toeristen? Hell no, we zijn volop native aan het gaan.

In het Maltees heet Gozo ‘Għawdex’, dat je uitspreekt als ‘Awdesh’. Het is veel ruraler dan Malta, met landbouwterrassen, wijngaarden en brakke stukken land. We merken ook op dat ondanks de EU-subsidies die gezorgd hebben voor betere wegen en mondainere winkelstraten, er erg veel panden te koop staan. Ik zie in vastgoed op Gozo nog een aantrekkelijke pied-à-terre, maar Jeltsin denkt er het zijne van. Hij heeft nog gewoond in Australië, Italië en Ierland, en zegt dat hier wellicht erg weinig te beleven valt. Misschien is dat wel waar. Maar het is hier mooi en relatief rustig. 

We rijden naar een megalithische ruïne, maar die blijkt gesloten. Een erg vriendelijke dame in een souvernishop zegt ons dat de meeste plaatsen op Gozo al gesloten zijn vanaf halfvijf. Misschien zijn de mensen die van hun vastgoed af willen allemaal nachtmensen. Intussen blijft Jeltsin berichten heen en weer sturen met zijn potentiële dates, maar tijdens onze terugvaart drogen beide conversaties op. 

We trekken het ons niet aan en drinken koffie. De oversteek terug duurt amper 20 minuten, en spoedig zijn we weer op weg naar ons huisje. Buiten een levensecht standbeeld van paus Johannes-Paulus II was er op Gozo niet zo veel voor ons, maar we zijn toch even buiten Malta zelf geweest.

Ik maak in Senglea een bevoorradingsstop bij de superette die zichzelf de ‘Surprise Market’ noemt. Veel verrassingen vind ik er niet, buiten dat ze geen sigaretten verkopen. Ik koop er water en wat frisdrank. Fanta ziet er op Malta veel oranjer uit dan in België, zo blijkt. En flessenwater is hier een noodzaak, want hoewel Jeltsin en ik niet zeker zijn of we hier van kraantjeswater diarree zouden krijgen, is de smaak ervan ronduit ranzig (voor u getest bij het tandenpoetsen).

Terwijl Jeltsin een dutje doet sta ik in het deurgat van ons huisje te roken. Britse toeristen vragen me de weg naar het gemeentehuis. Ik reageer laconiek dat ze beter eens gaan kijken bij de socialisten of de katholieken, die weer verzamelen geblazen hebben in hun eigen cafés. Er klinkt muziek uit de verte, en verderop in de straat staan enkele Maltese kinderen spontaan een beetje te dansen. In Senglea zie je niet veel mensen van onze leeftijd. Ofwel zijn ze veel jonger, of veel ouder, op de knappe apothekeres van de overkant na.

Nadat Jeltsin terug wakker is en we gaan eten in hetzelfde restaurant als gisteren, belanden we in een andere lokale bar, een soort bodega op een verhoogde baan die uitzicht biedt over de andere waterkantbars en het water zelf. Het is een erg rustige avond. In de bar zitten vooral oudere Britse expats. “Expats,” zegt Jeltsin, “da’s toch een typische racistische term, niet? Expats zijn enkel witte mensen, de rest zijn migranten of gastarbeiders.” Ik werp op dat een expat meestal tijdelijk verblijft in een ander land, terwijl migranten er zich willen vestigen. “Maakt dat uit als een zogenaamde expat ergens 15 jaar blijft hangen?”

Aan de bar passeert er plots een bedelaar, een jonge man die zich vriendelijk als Danny introduceert en vraagt naar muntstukjes. Ik geef hem mijn intussen eivolle buidel klein grut. Het is de eerste en laatste bedelaar die we tegenkomen op Malta. Tot hier toe hadden we geen daklozen gezien, ook. De gemiddelde Maltees lijkt me niet rijk, maar van extreme armoede hebben we geen spoor gezien. Natuurlijk kunnen we ons vergissen, maar het lijkt ons dat de samenleving hier al bij al tamelijk egalitair is. Al loeren logge machtsstructuren altijd om de hoek: in het museum over Wereldoorlog II lazen we dat vele Maltezen lang ongeletterd waren en leefden onder de strenge knoet van de Kerk.

Jeltsins potentiële date is volledig uit de ether verdwenen, maar hij neemt het lankmoedig op. We drinken er één en we drinken er twee op het terrasje van de bodega, tot we besluiten naar huis te gaan omdat we de laatste klanten zijn die er nog zitten en we de uitbaatster van de bar niet te veel extra werk en te weinig slaap willen bezorgen. Thuis verdwijnt Jeltsin na nog een afzakkertje naar zijn slaapkamer, terwijl ik beneden achterblijf om nog wat te lezen en te schrijven.

Malta is zich sneller onder mijn huid aan het nestelen dan ik ooit gedacht had. Ik hou van de huizen en kerken uit zandsteen, het altijd dichtbije water en de smoezelige winkeltjes. De mensen zijn er luid, maar opgewekt en beleefd. Trots op hun unieke geschiedenis ook, en terecht. Ik heb weinig gebouwen gezien die me jonger leken dan 50 jaar, op het volledig vernieuwde centrum van Valletta na. Intussen heb ik dan toch beet op een dating-app, maar de Maltese in kwestie zit momenteel in Stockholm en komt pas terug de dag nadat wij weg zijn. Misschien best. Door de warmte en de klamheid van mijn slaapkelder voel ik me niet hygiënisch genoeg om hier te daten.

En morgen is onze laatste volle dag voor we weer naar België moeten. Ik kijk er naar uit om mijn huiskater Tyr terug te zien en te aaien, en we hebben een vrij rustige dag gepland in Mdina, in het centrum van Malta, waar onder andere ruïnes van een Romeinse villa te zien zouden zijn, en de catacomben van de apostel Paulus, die ooit schipbreuk leed op Malta en daar prompt een heilige werd.

Verder naar het laatste deel.

woensdag 2 mei 2018

Anton in Malta - Dag 3

Ten oorlog!

De ochtend opent met regen, maar dat is niet zo erg. Het verdrijft niet alleen de muggen, het zorgt er ook voor dat mijn nachtmerries weggespoeld worden. Ik herinner me slechts vaag moeilijke situaties met voormalige lieven en voormalige werkgevers. Jeltsin, van zijn kant, heeft hoofdpijn door ons vrolijke drinkgelag van gisteravond, dus we pakken het allemaal rustig aan.

Het programma voor de dag belooft (historisch) geweld. We gaan het Wereldoorlog II-museum bezoeken op Birgu, de ‘vinger’ die naast Senglea ligt en ook een historisch fort herbergt. Initieel weten we de ingang van het museum niet te vinden, tot een knappe Amerikaanse ons komt vertellen dat er momenteel filmopnames aan de gang zijn en ze een fake ingang hebben gemaakt voor het museum, dat we vandaag moeten binnengaan via een kleine bistro.

Het oorlogsmuseum is heel interessant, met film, uniformen, rekwisieten en dies meer, en ook heel veel tekst om de bezoeker onder te dompelen in de context van het Malta van de jaren ’30. Italiaanse fascisten zagen Malta als een verlengstuk van hun eigen land, terwijl de Britten koste wat het kost Malta als belangrijke versterking wilden behouden. Hoewel de Italiaanse cultuur lang zijn stempel wist te drukken op Malta, was de sympathie voor het fascisme best gering, en verdampte die volledig toen Wereldoorlog II losbarstte.

Het kroonjuweel van het museum is een schuilkelder die uit die tijd bewaard is gebleven, met diverse kronkelige gangetjes en zijkamers waar mensen in aten, kaart speelden, verzorgd werden of gewoon bang zaten af te wachten of er nieuwe bommen zouden vallen. Toen de Italianen het niet lukte om Malta te veroveren, nam de Duitse Luftwaffe het over, en die waren genadeloos. In de claustrofobische gangetjes, waar Jeltsin en ik ons meermaals moeten bukken om te kunnen wandelen, krijgen we een glimp van wat de gemiddelde Maltees toen moet doorstaan hebben. Het hele land kreeg de medaille van King George voor buitengewone burgerlijk moed. Malta werd niet ingenomen door de Asmogendheden, ondanks de onophoudelijke aanvallen en bombardementen.

We zijn blij als we terug bovengronds zijn en onze plastic veiligheidshelmen en haarnetjes kunnen deponeren in de daarvoor bedoelde bakken. We brunchen toepasselijk in een Brits eetcafé aan het water, en dat bewijst dat Malta culinair de beste aspecten van de Britse, algemeen Mediterrane en de Italiaanse keuken heeft overgenomen: je kan er Brits ontbijten, Mediterrane snacks krijgen en Italiaans lunchen en dineren.

Met onze buiken vol spek, bonen, sla, spiegeleieren en wat aardappelen, en in Jeltsins geval een Angus-burger waar ook worst in zat en we gemakshalve de ‘omniburger’ noemen, wandelen we langs de kleine jachthaven die vanaf Senglea ook zichtbaar is. Hypermoderne jachten liggen naast elkaar te dobberen aan een al even moderne en propere kaai. Eén jacht heeft zelfs een in doeken gewikkelde helikopter op het bovenste dek.

Ons doel ligt echter voorbij de haven – het fort van San Angelo. Trapsgewijs leidt het fort ons hoger en hoger, en van vista naar vista. Hier woonden ooit honderden mensen binnen de muren – soldaten, priesters, tempeliers, werkvolk en slaven. Nu zijn de voormalige woonkwartieren en ruimtes voor officieren omgevormd tot museumkamers of gift shops. In één van de kamers van het fort hangt een uitvergroting van een manuscript in het Italiaans waarin wordt verteld hoe veroordeelden gewurgd werden en hun lijken in zakken met stenen in de zee werden gesmeten. Een andere kamer toont de historische evoluties van het fort van San Angelo, waar ook een Vlaming in figureert – de militaire ingenieur Calros Grunenbergh (wellicht in het Schoon Vlaams ‘Karel’).

Intussen is Jeltsin een date aan het regelen met twee Maltese dames. Voor mij is het nog altijd kinneklop. Bij de terugrit naar Senglea begin ik te merken dat ik qua rijgedrag Malteser aan het worden ben: ik snij andere chauffeurs af, toeter wanneer het me uitkomt en beleef het verkeer met veel passie. Op zich is dat niet zo raar. Ik werkte bijna vijf jaar in Brussel, en daar helpt het als je een halve sociopaat bent. Jeltsin aanschouwt mijn transformatie met een combinatie van vrees en bewondering.

In Senglea is de bar van de socialisten nog open, dus gaan we daar ook eens wat drinken. De stamgasten zijn er luider dan bij de katholieken en de drank is er van een hogere kwaliteit, maar het is er wel iets duurder. Op tv loopt een documentaire over de onlangs gestorven Zweedse producer Avicii. Na één drankje gaan we weg en nemen we afscheid van de stamgasten, die onze beleefdheid lijken te appreciëren.

Avondeten doen we in een lokaal restaurant dat de eerste twee dagen van ons bezoek gesloten was. Het blijkt een meer upscale plaats te zijn waar vooral toeristen en lokale rijkere Maltezen komen eten. De ober is gebouwd als een eik, met blond boysband-haar van in de jaren ’90 en een gesculpteerd lichaam om u tegen te zeggen. We eten gecombineerd voor ongeveer €50 een voortreffelijke maaltijd, die we afsluiten met elk een Black Russian.

Buiten aan het restaurant loopt een wat verwaarloosde straatkat rond die komt bedelen om eten. Het is niet de eerste poes die we zien – Malta zit vol straatkatten, die wonderwel door de lokale bevolking verzorgd worden. Op een populaire site lees ik nadien dat Maltezen zich graag identificeren met katten – zacht, elegant en lief, maar ook onafhankelijk, een beetje nukkig en lui.

Verder naar deel vier.

dinsdag 1 mei 2018

Anton in Malta - Dag 2

Het Stenen Tijdperk in hotpants

Op 1 mei staan we redelijk laat op. Correctie: ik sta redelijk laat op, Jeltsin is al in de weer, leest, maakt koffie en zit op z’n tablet (we hebben wifi in het huisje). Hij heeft Tinder aangezet. Omdat ik een Windows Phone heb, moet ik het stellen met het derivatieve Timber. Veel tijd om te swipen is er echter niet, want ze zijn van plan om de Ħaġar Qim te bezoeken, een ruïne uit het Stenen Tijdperk aan de Maltese zuidkust. De GPS zegt dat het maar 20 minuten rijden is, “maar dit is Malta,” zegt Jeltsin omineus. Onverwachte files, zotten met een doodswens en wegenwerken zijn hier nog een steek steviger dan in ons eigenste heilig land der vad’ren.

Ik rij weer bijna een paar achteruitkijkspiegels van stilstaande auto’s af in het gekronkel en gewirwar van de steegjes van Senglea, maar voorts is de rit relatief vlot. Het is een warme dag, en aan het verkeer te zien zou je niet denken dat het een openbare feestdag is. De meeste Maltese feestdagen zijn sowieso gewijd aan de vele heiligen en kleurrijke lokale tradities, en niet aan iets moderns als het arbeidersproletariaat. Ik vraag me af of er effectief ooit fabrieken op Malta gestaan hebben. Als ze er al geweest zijn, valt daar nu niets van te merken.

Bij het gebied rond Ħaġar Qim aangekomen wacht ons nog een pittige voettocht door een typisch Mediterraan landschap: lage, harde struiken, zanderige ondergrond, rotsen en stenen muurtjes in diezelfde zandkleur. We houden even halt bij een verloren huisje in het landschap, een eindje westelijk van het hoofdpad. Dit blijkt een overgebleven spoorhuisje te zijn van een spoorweg die de eilandstaat ooit doorkruiste. De werken aan de spoorweg waren de katalysator voor de ontdekking van de Ħaġar Qim. Het tempelcomplex zelf gaat schuil onder een groot zeil, dat de ruïnes tegen de elementen moet beschermen.

Het complex zou moeten gebouwd zijn rond 3.500 voor onze jaartelling, toen onze eigen voorouders wellicht nog een jager-verzamelaarsbestaan leidden op graslanden van wat nu Oekraïne is. De tempel was gebouwd met het idee dat het zonlicht bij bepaalde intervallen de heilige mysteriën binnenin liet baden in een gouden schijn. Er werden vruchtbaarheidsgodinnen vereerd – de typische, corpulente vrouwenfiguren die kenmerkend zijn voor het Stenen Tijdperk. Onder het afdekzeil is er ook een constant gekwetter van vogeltjes. In de nokken en op de punten waar de staven van het zeil samenkomen, hebben diverse mussensoorten nestjes gebouwd. Jeltsin, die een dierenliefhebber is, probeert de beestjes op de gevoelige plaat te krijgen.

500 meter verderop liggen de gelijkaardige ruïnes van de Mnajdra-tempel. Het probleem met dergelijke ruïnes is altijd dat ik het moeilijk vind om me voor te stellen hoe deze gebouwen er in hun glorietijd moeten uitgezien hebben, als alles wat nu overblijft een paar gangpaden en uitgeholde kamers is waar stug gras in groeit. Ik probeer me mensen voor te stellen die hier baden en sliepen, of de goden iets kwamen afsmeken. Het lukt moeilijk, te meer omdat Jeltsin en ik in een heen-en-weer verwikkeld zijn geraakt over wie de flauwste woordspelingen op ‘Valletta’ kan maken.

Waar we even later wel stil van worden is het uitzicht over de zuidkust van Malta. Een steile afdaling begint even voorbij een monument voor een belangrijke militair, en het uitzicht is hier royaal. De Middellandse Zee is hier lichtblauw en rustig als in de beste toeristische folders, maar de kliffen, rotsen en de stromingen waarnemen met je eigen ogen is iets wat geen enkele foto ooit kan verslaan. Op de terugweg zien we enorme cactusplanten waar mensen nu en dan iets ingekerfd hebben. “Normaal zie je dit bij bomen, ik heb dit nog nooit gezien bij cactussen,” merkt Jeltsin verbaasd op. Jeltsin is thuis eigenaar van drie cactussen, die hij alle drie Spaanse namen gegeven heeft.

In het restaurant dat aan het museum van de Ħaġar Qim gebouwd is, is het erg druk. Toch zet de patron nog een extra tafeltje voor ons buiten, en vinden we het best dat we even zullen moeten wachten op ons eten. Uit de boxen op het koertje even buiten de overdekte tafels schallen onder meer ‘Eviva España’ en even later ook ‘Pump Up The Jam’. Ontheemd voelen we ons geenszins. In een andere toeristische trekpleister had dit een typische tourist trap kunnen zijn, maar niet hier. Het personeel doet haar best het de gasten naar hun zin te maken, en na een Cisk en een Kinnie of twee arriveert ons eten. Jeltsin eet een erg smakelijke risotto, en ik ga weer voor vlees dat gedrenkt is in champignonsaus.

Op het gemak gaan we terug naar ons autootje, loom van de wandeling, het eten en de warmte. We schrikken dan ook op als er over de hoofdweg plots een paard in volle galop passeert dat zowaar een menner in een wagen trekt, alsof het een paardenracer is uit het Oude Rome die hier op het asfalt is neergezet. We schatten dat hij zeker 50km/u aan het gaan was. Wat drijft hem? Is dit een hobby op Malta? Is hij niet doodsbang op de weg? Niet alleen omdat Maltese chauffeurs avontuurlijk aangelegd zijn, maar ook omdat de auto hier absoluut koning is. Fietspaden zijn op Malta sciencefiction, en voetpaden, als die er al zijn, kunnen in blinde hoeken abrupt ophouden.

We laden de batterijen terug op in Senglea. Ik sta aan de deur te roken. Van overal klinkt muziek. Sommige mensen wiegen spontaan met de heupen of doen een dansje als ze muziek horen. Lichamelijke complexen lijken hier niet echt te bestaan. Veel Maltezen zijn wat aan de zware kant. Jonge meisjes zijn doorgaans wel slank, maar daarna lijken de meesten toch eerder te evolueren naar de vorm van de vruchtbaarheidsgodinnen van Ħaġar Qim. Bij de mannen gebeurt dat iets later, en de oude heren schuifelen bedachtzaam over de afgesleten voetpaden, af en toe knikkend naar niets in het bijzonder.

In de namiddag is het tijd om Valletta eens aan te doen. We zijn nog net op tijd om de nagloeiende gensters te zien van de viering voor 1 mei. Overal lopen mensen van allerlei leeftijden rond met rode t-shirts of polo’s die hun trots uitdrukken voor het socialisme. Dat het socialisme hier zo uitbundig gevierd wordt zou menig Vlaamse sos een hart onder de riem steken. “Misschien moet John Crombez hier eens op herbronning komen,” suggereert Jeltsin.

Valletta heeft duidelijk geprofiteerd van de injectienaalden van de Europese Unie. Moderne gebouwen, trappen en straten rijzen elegant en vol zelfvertrouwen op in het politieke centrum rond het parlement en andere gouvernementele gebouwen. Een brede voetgangerszone pal in het midden van de hoofdstad lijdt een beetje aan de Europese eenheidsworst der winkelstraten: McDonald’s, Marks & Spencer, Swarovski, kortom, zo’n beetje de usual suspects van de globalisering. Maar je moet in Valletta maar twee straten verder gaan en je ziet de oude stad die haar visitekaartje afgeeft: op- en neergaande smalle straten met allerlei bars, eetgelegenheden en kleine winkeltjes, vlaggen en zelfs parochiale centra.

Terwijl de stad een beetje aan het leeglopen is, eten Jeltsin en ik nog snel op één van de centrale pleinen van de stad. De maaltijd is niet om over naar huis te schrijven, maar we beseffen dat we na twee dagen eigenlijk gewoon al rotverwend zijn. Bovendien heeft Jeltsin prijs op Tinder. Op Timber is het één en al ellende. Jeltsin verzekert me dat het ligt aan Timber en aan die vermaledijde Windows Phone, niet aan het feit dat ik er voor de gemiddelde Maltese wellicht uitzie als een vampier. Ik prop dan maar wat koolsla tussen m’n burger en krijg perstubes mayonaise op aanvraag aan de erg gedistingeerd uitziende ober.

De terugweg naar Senglea is lastig. Het is donker, en er is zeker niet overal verlichting. We belanden zelfs even in een wat louche buurt van de haven, die door een wegroestende boot wordt gedomineerd, en waar in de diepe schaduwen van desolate loodsen en semi-industriële gebouwen om een onverklaarbare reden allerlei mannen rondlummelen. Jeltsin en ik proberen het moreel hoog te houden door spontaan te quizzen in de auto. Terloops vertelt Jeltsin me ook dat Mia Doornaert, thans weledelgestrenge barones en heraut van slechte rechtse meningen, vroeger wel eens hotpants placht te dragen. Het beeld verlaat helaas mijn geestesoog niet.

Bij onze thuiskomst blijken de sossen van enkele huizen verderop een privéfeestje te houden – er klinkt nog muziek en gepraat door de deur, maar de deur zelf is dicht. Wij wijden ons dan maar aan wat vodka binnenskamers, en uiteindelijk is het al voorbij twee uur als we onze respectieve bedden opzoeken. Omdat God natuurlijk niet toelaat dat twee Belgische linkserds iets goddeloos als de Dag van de Arbeid vieren op Malta, word ik ’s nachts onophoudelijk bestookt door muggen. In België laten muggen me meestal links (!) liggen. Op Malta ben ik een delicatesse voor de bloedzuigers.

Verder naar deel drie.

maandag 30 april 2018

Anton in Malta - Dag -1 en 1

Dit is het eerste deel van mijn reisverslag van 6-daagse reis naar Malta. Wil je nog reisverslagen lezen? Check dan zeker mijn neerslag van een week Dublin, een weekend Parijs, een week Chicago en 11 dagen Noorwegen!

Subsidieslurpen en drinken bij de tsjeven

Vooraleer ik beroep doe op de goede oude traditie van reisverslagen, moet ik twee kleine items meegeven voor la petite histoire: het eerste is dat mijn reiscompagnon naar Malta ook Anton heet, en dat ik hem dus consequent bij zijn achternaam zal noemen. Ik ben Anton Voloshin en hij is Anton Jeltsin. Het tweede feit is dat het een haar gescheeld had of de hele reis was niet doorgegaan. Ik was namelijk mijn identiteitskaart kwijt en had daarbij geen grote haast gehad om die te laten vervangen aangezien ik er (verkeerdelijk) van uitging dat je Schengen-landen kan bezoeken zonder identiteitskaart. Een vriendelijke Gentse ambtenaar en een zaterdagochtendrit naar Brussel later was dit euvel gelukkig verholpen, waardoor we maandagochtend 30 april toch konden beginnen aan de reis naar Malta.

“En waarom Malta?” vroegen mensen me wel eens in de aanloop er naartoe. In de eerste plaats omdat het eens wat anders is dan de gebruikelijke Balearen, Zuid-Italië of ruïnes in Griekenland. In de tweede plaats omdat bijna alle Maltezen op zijn minst een mondje Engels spreken, wat de zaken aanzienlijk bespoedigt ter plekke. Tenslotte is het ook een land(je) met een erg rijke geschiedenis. De Carthagers, de Romeinen, de Arabieren, de Normandiërs en de Britten hebben er allemaal gezeten – een beetje de who’s who van de gereputeerde oude rijken, zeg maar. Daar komt bij dat Malta een linguïstisch buitenbeentje is in Europa. Maltees is de enige Europese taal met Semitische wortels, en is dus verwant aan Arabisch en Hebreeuws. Het is ook de enige Semitische taal die met Latijns schrift wordt geschreven.

Tegen 6:45 onder een grijze hemel treffen Jeltsin en ik elkaar in de hallen van Gent-Sint-Pieters. Op de trein dutten we, en in Zaventem gaan we vlot door de check-in van Air Malta, waar exact twee man en een paardenkop staat te wachten. Eens op het vliegtuig slaap ik nog wat. Ik droom dat ik zelf vlieg, en wel aan hele hoge snelheden, als een ongeleid projectiel. Jeltsin zit wat te lezen in academische lectuur. Tegen de middag landt het vliegtuig in Luqa, de luchthaven van Malta, en daar gooi ik maar onmiddellijk een klets aardrijkskunde bij voor de lezer: Malta omvat drie grote eilanden en een reeks onbewoonde kleine rotsjes. De drie grote eilanden zijn Malta zelf, Gozo en Comino. Op Comino woont bijna niemand. Malta-het-eiland is ongeveer even groot als de provincies Vlaams en Waals Brabant samen, terwijl Gozo ongeveer de oppervlakte heeft van de Kempen.

Vanuit Luqa vertrekken we met een huurauto richting Senglea, één van de ‘Three Cities’, drie landtongen die loodrecht onder de haven van Malta en de hoofdstad Valletta liggen. Malta rijdt links, dankzij de Britten, die de archipel bestierden van 1814  tot 1964. Aangezien Jeltsin geen rijbewijs heeft, vormt hij een heel goede copiloot. Hij chillt en helpt mee de GPS lezen in plaats van in paniek te schieten bij de minste onverwachte beweging op en rond de weg, en daar zijn er dan ook heel wat van. Maltezen rijden als Italianen. Verkeersregels gelden als goedbedoeld advies, niet als de wet. En al snel dreigt het helemaal scheef te lopen. In de buurt van het huisje dat we huren, schraapt de linkerspiegel van onze wagen tegen een stilstaande verhuistruck, die onmiddellijk de achtervolging inzet en ons blokkeert op een kerkpleintje (waarvan je er op Malta naar schatting één miljard hebt) om verhaal te halen. Pogingen tot ouderwetse omkoperij lukken niet, de chauffeur haalt de politie erbij. Hij is echter niet bijzonder kwaad (hij zet zelfs verkeerskegels uit voor ons zodat we straks een parkeerplaatsje hebben aan de kerk), en ook de flikken die komen opdagen nemen alles rustig in zich op, doen het nodige papierwerk en sturen ons terug op weg. Geen afperserij van toeristen dus.

Eens de flikken weg zijn, staan we voor een nieuw probleem: het adres van ons huisje klopt niet. Ten eerste is het adres in het Engels en zijn in Senglea (L-Isla in het Maltees) alle straatnamen in het Maltees. Ten tweede kloppen de huisnummers langs geen kanten. Een oudere dame bij wie we ons licht opsteken op straat, waar het intussen erg heet geworden is, weet ons te zeggen dat de huisnummers onlangs veranderd zijn en dat de straat die we zoeken niet loopt volgens even-oneven-nummers, maar opeenvolgende nummers heeft tot het eind en dan aan de andere kant verder loopt, een beetje als een boustrofedon dus. Maar dan op Malta. En terwijl het zweet mijns aanschijns intussen al druppels maakt op de afgesleten, sjofele voetpaadjes. Uiteindelijk vinden we ons huis, een verbouwde woning in wat eigenlijk de hoofdstraat van Senglea is. Dat is een ruim begrip: hoewel Senglea dicht opeengepakte, hoge huizen heeft, meestal in een charmante Mediterrane stijl, is het in essentie meer een dorp dan een stad. Rommelige kruideniertjes en andere kleinhandelaars wisselen elkaar af, en vele oude herenhuizen herbergen vandaag meerdere woningen. 

We slaan Maltezers in (want uiteraard), voorraad voor als op 1 mei alles dicht zou zijn, en in mijn overmoed koop ik een gigantische pot olijven die er zeer appetijtelijk uitziet. De mensen in de winkeltjes zijn vriendelijk en behulpzaam, en duidelijk nog niet van de gehaaide soort die je elders aantreft waar er toerisme is. Al bij al is onze eerste indruk dat Malta wel gewoon is aan toeristen, maar dat het geen hotspot is waar je om de vijf meter door straatventers wordt lastiggevallen, laat staan dat het er bulkt van de souvenirwinkels die uitpuilen van overgeprijsde waar van lage kwaliteit.

Ons huisje is vrij geriefelijk, ook al ruikt het er een beetje bedompt. Jeltsin neemt de slaapkamer op het eerste verdiep, en ik neem mijn intrek in de slaapkamer van het souterrain, een soort klamme grot met twee smalle bedden, standbeeldjes en sta-ventilators. Daarna gaan we op goed geluk een Cisk drinken aan het water. Cisk is het Maltese equivalent van Jupiler en smaakt een beetje naar de Spaanse San Miguel-pils. Al bij al geen slecht biertje, zeker niet bij warm weer. Opnieuw treft het me hoe losjes Maltezen zijn: de uitbater van het waterterrasje vraagt niet direct naar geld na de bestelling. Integendeel, hij trekt zich terug aan zijn eigen tafeltje om te keuvelen met een vriend en verdwijnt daarna zelfs. We zouden net zo goed kunnen tafelschuimen. Het zegt iets over het vertrouwen dat men hier nog heeft in de medemens, en dat voelt prettig.

Een wandeling leert ons verder dat er serieuze bouwwerken gaande zijn aan de andere waterkant (Senglea heeft ruwweg de vorm van een vinger, het terrasje was aan de oostkant, de bouwwerf aan de westkant), en geen kleine. Gigantische kranen en enorme vrachtschepen tonen de logistieke ambitie van Malta, dat altijd zijn geld heeft verdiend aan de scheepvaartindustrie. Het andere fortuin van Malta was uiteraard militair: het eiland is van nature gebouwd als een fort, met zo goed als nergens platte stranden en bijna overal steile kliffen. Bovendien heeft het een diepzeehaven, wat het sinds de tijd dat de Johannieters – een soort Tempeliers – er hun uitvalsbasis van maakten in de 16de eeuw een strategisch erg gunstige positie opleverde. De Ottomanen, Italianen en de Duisters beten er allemaal hun tanden op kapot. Dat maakt deel uit van de trots van het land, en dat voel je overal. Je ziet vaak vlaggen, Maltese kruizen en monumenten voor deze of gene generaal die de zoveelste bestorming van de eilanden wist af te slaan.

Eerst springen we binnen bij de apotheek aan de overkant van de straat, waar we zonnebrandcrème inslaan en ik deodorant en haargel koop. “How strong would you like it?” vraagt de apothekeres, een knappe vrouw met gitzwart haar. “Not super-strong, my hair doesn’t need to look like iron,” zeg ik. In de winkel helpt een meisje met blauwe ogen en donkerblond haar. Britse roots of zeldzame witte raaf onder de Maltezen? ’s Avonds eten we weer aan de waterkant, in de buurt van waar we onze Cisk dronken, en ik probeer de populaire Maltese frisdrank Kinnie, die een beetje smaakt als Dr. Pepper. Het eten is erg lekker en zeer betaalbaar: €21 voor een filet pur met smakelijke champignonsaus. Voorafgaand heb ik me laten verleiden tot een typische Maltese vissoep met bonen en rijst. Opnieuw erg lekker en heel divers qua smakenpalet en textuur.

Daarna wandelen Jeltsin en ik verder langs het water. Er is veel volk op straat, en al snel blijkt waarom. Aan de overkant van het water, in Valletta, is er een optreden gaande van coverbands. Donna Summer, Pink Floyd, Coldplay, Boney M en tal van andere trouwfeesten-dj-klassiekers passeren de revue. Tegen dat we hoog op de oude wallen van Senglea staan, barst er een enorm vuurwerk los over het water. Kosten noch moeite blijken gespaard. Het spektakel duur ongeveer drie kwartier en de kleuren, knallen en patronen zijn indrukwekkend. “Daar gaat de EU-subsidie in rook op,” merk ik op tegen Jeltsin. We beelden ons in dat Malta aan een commissie zure eurocraten lege handen toont en schokschoudert als hen gevraagd wordt wat ze met al dat EU-geld gedaan hebben.

Jeltsin en ik besluiten nog ergens een afzakkertje te gaan drinken. De bar van de socialisten enkele huizen verderop van waar we slapen heeft de deuren al gesloten. Misschien om morgen goed wakker te zijn voor 1 mei. De katholieke bar (‘The Queen’s Own’) is nog open. We krijgen er elk een vodka-cola aan €1,5 per glaasje. De lokale stamgasten zijn al even uitgewoond als het café zelf en slaan niet veel acht op de twee blekerds die aan de bar zitten. Aan de overkant, op het dorpsplein, staat een telefooncabine waar je ook wifi kan krijgen, en lonkt de gesloten winkel ‘Surprise Market’ naar ons. Maar dat is voor morgen. De eerste dag Malta bleek er één in stijgende lijn, en we zijn nieuwsgierig naar wat de rest van het land te bieden heeft. 

Verder naar deel twee.

vrijdag 20 april 2018

Het discours langs het kanaal

Meditatie is goed voor mij, of mindfulness, als je het zo wil noemen, als je schrik hebt om over te komen als iemand die indigo aura's kan waarnemen en bomen hoort praten. Mijn mediatie gebeurt best 's avonds laat, op wandelingen waar ik niemand tegenkom. Ik wandel bewust traag langs de Brugse Vaart. Op regelmatige afstand schommelen de oranje reflecties van de straatlampen aan de overkant in het donkere water. Geen maan en geen wolken om boven elkaar over de rivier te schuiven, noch een boot op de rivier onder de wolken en maan. Alleen bewegingsloos riet en slanke waterkantstruiken. Hier en daar een v-vormig vorenspoor van een avondlijke eend, net als ik meditatief drijvend naar het imaginaire noorden.

Het hoofd koelt af en wordt langzamer leger om terug helderheid te kunnen vinden. Datzelfde hoofd zit vervat in de schaduw die mijn stappen voorafgaat op het fietspad. Ik denk aan het circus dat gisteren vertrok uit m'n buurt - een echt circus, zo'n anachronistisch geval met een rood- en geelgestreepte grote tent, wilde dieren en heel veel kleuters. De kleuters waren de bezoekers, natuurlijk, voor de goede verstaander. Toch is het nog maar 60 jaar geleden dat we het tentoonstellen van mensen ter vermaak van de massa achter ons hebben gelaten. Expo '58 in Brussel: uitgelaten Belgen gooiden bananen naar Congolezen in een nagemaakt Congolees dorp. Het is bijna ondenkbaar dat dit gebeurde in het jaar waar mijn eigen vader werd geboren.

"Maar Anton," zullen sommige mensen zeggen, "waarom dat witte schuldgevoel? Wij hebben die mensen toch niet tentoon gesteld?" Dat is juist, maar daarmee gaan we vlot voorbij aan het feit dat onze welvaart geaccumuleerd is door onder andere ongeveer 75 jaar lang een stuk van Afrika uit te buiten en dat wij daar indirect nog steeds van kunnen genieten. En zelfs vandaag is het voor bepaalde segmenten in de maatschappij te veel gevraagd om iemand met een andere kleur of een andere kledingstijl te zien als medemens in plaats van een wandelend stereotype.

Een auto rijdt langs, een "éénoog", met één koplamp die veel feller schijnt dan de andere. Autolampen staan vaak te fel, vind ik. Ik kijk dan maar naar boven en zie de sterren. Als kind kon ik eindeloos vanuit m'n bed door de open gordijnen 's nachts naar de sterrenhemel staren en me afvragen wat er gebeurde om al die verre, verre hemellichamen. Deel kunnen zijn van zoiets enorms en uitgebreids gaf me een gevoel van diepe voldoening en rust, je zou het zelfd een kinderlijke vorm van transcendentie kunnen noemen. Hetzelfde dat ik innerlijk ervaar bij muziek die de snaren van mijn geest weet te bespelen, of met traag oscillerende continue baslijnen een bad geeft om in weg te zakken, een woordeloos gesprek dat vanbinnen plaatsvindt.

Ik blijf even staan en tuur naar de overkant, waar de N9 als een goede oude chaussée nog loopt tot in Eeklo, na een lange reis vanuit Brussel. Ik weet dat omdat een dierbare Brusselse op een steenworp woonde van de Gentsesteenweg, het begin van de N9 in Brussel. Zo leek het alsof er op een bizarre manier, als draden tussen twee lege groentenblikken, toch een directe lijn was tussen ons in. Er is weinig verkeer op de N9, nu. Baanrestaurants en supermarkten zijn dicht, en daar voorbij doemen de contouren op van moderne woonblokken. Ik herinner me nachtmerries als kind, waar ik me 's nachts alleen bevond op uitgestrekte weides en meersen, zo plat als een pannenkoek, met slechts in de verte de skeletale silhouetten van winterse populieren die nauwelijks afgetekend waren in de aardedonkere nacht. Het nadeel van een donker bos 's nachts is dat je kan verrast worden door onverhoeds gevaar. Het nadeel van een open vlakte is erger: je bent je elke seconde bewust van het noodlot dat nadert en je weet dat je nergens heen kan.

Naar analogie met mijn jongensnachtmerries is slecht nieuws het slechtste als het zich al lang aangediend heeft. Een verrassing brengt tenminste een onmiddellijke reactie in het geweer. Zoals toen Donald Trump verkozen werd, en ik een dag later al dacht, rokend aan de poorten van mijn toenmalige werkgever: "mijn overgrootouders hebben veel erger overleefd, en als zij dat konden, dan kan ik dat ook." Moed is een moment. Maar moed kan afbrokkelen door gestage belaging. En al te vaak lijken het waarheden zelf die onder vuur liggen. Taal wordt mismeesterd door de machtigen van de wereld om wol over ieders ogen te trekken. Russische spin die met de dag absurder wordt. De zogezegde pipi-tapes van Trump. De meeslepende toespraken van Macron, die snel hol aanvoelen.

Ik wandel, alweer als enige wandelaar een zijstraat in met discrete villa's die allemaal voortuinen hebben. Even sta ik stil bij een huis dat met de zijgevel naar de straat gewend staat en waar op de bovenverdieping een gordijnloos venster openstaat. In de kamer - zo te zien de kamer van een jongere of een student - is het licht aan maar er is geen geluid noch beweging. Ik kijk terug naar de sterren en dan terug naar het huis, en hoop dat iedereen er zich goed voelt, zich geliefd weet. In één woord thuis is. "Een dak boven je hoofd" wordt vaak gedachteloos opgelijst als één van de menselijke basisbehoeften, maar het is meer dan enkel een plek te hebben uit te regen. Het huis is waar het zelf zichzelf kan voelen. Waar soms de muren op ons af komen, of ze even goed kunnen dienen om wat daarbuiten op ons loert te weren.

Intussen ben ik terug in m'n eigen straat, maar ik wandel aan de overkant. Stilletjes hebben er zich al kermiswagens geparkeerd. De kermis is hier de opvolger van het circus. In het midden van de wei is er nog een lege plek voor waar de paardenmolen moet komen, goddank zonder echte paarden of pony's. Paarden zijn curieuze dieren. Zoals een vriendin ooit zei toen ik zei dat ik in het daten vrouwen die te veel met paarden bezig zijn vermijd: "tja, dat is het met paarden hé, ofwel doet het je niets, ofwel ben je compleet geobsedeerd". Ook de botsauto's (vroeger in mijn dorp "boksauto's" genoemd, wat dichter tegen de feiten zat) zijn er nog niet.

Een vroegere vriend gebruikte vaak het woord "discours". Als historicus hoorde dat bij één van zijn beroepsmisvormingen. Ik wist aanvankelijk ook niet erg goed wat er mee bedoeld werd, maar naderhand ging het mij dagen. En het is jammer dat we in het herkennen van terugkerende discursieve elementen in het alledaagse niet beter zijn. Cultuurpessimisten laken soms dat we de voeling kwijt zijn met de grote verhalen die een dak van het denken konden bieden aan een hele maatschappij, maar mij lijkt dat een te rooskleurige visie. De mensen wisten van niet beter en wie er anders over dacht eindigde op de brandstapel. Bovendien waren er toen al mensen voor wie in het grote verhaal geen plaats was ingeruimd. Op de meeste vlakken doen we het beter dan toen. Maar vooruitgang betekent vooral ook beseffen wat voor gigantische berg we nog te beklimmen hebben.

Aan de poorten van mijn basiskamp dampt er iets als rust van me af. De gedachten lijken er zich bij neergelegd te hebben dat het niet grootser gaat worden dan dit. Toch niet nu. 

zondag 11 februari 2018

Raar

Soms zie ik er tegenop, tegen al dat geschrijf. Niet omdat ik gebrek heb aan inspiratie (dat is vrij zeldzaam) of omdat ik me er niet kan toe brengen om letters op papier te zetten. Ook niet, uiteindelijk, uit schrik dat het eindproduct slecht zal zijn. Maar omdat ik het hele gedoe zo vermoeiend vind van bij elke nieuwe tekst die ik publiceer, met het lepeltje tegen de champagnefluit te tikken om de aandacht te vragen. Er zijn al zo veel dingen die de aandacht van mensen vragen. En toch zou ik natuurlijk tegelijk niet schrijven en geen dingen online zetten als ik niet dacht dat er misschien een publiek voor zou bestaan.

En soms is dat schrijven een oefening in de bruutheid tegenover je eigen vooroordelen, misstappen en minder prettige kanten. Ik zat vandaag op de bus te lezen over winkelcentra en hoe hun architectuur iets religieus heeft, hoe die constant inspelen op onze meest basale verlangens en driften om hun waar te slijten, en ik denk dan "dat gevoel heb ik nog nooit gehad". Niet dat ik ascetisch leef, maar naakt materialisme is me vreemd. Als kind kon ik gelukkig worden van nieuw speelgoed te kopen met m'n eigen spaarcentjes, maar ik kon even blij zijn als ik met m'n broers samenlegde om tweedehands iets te kopen dat nieuw voor ons te duur zou geweest zijn. "Zo zijn wij opgevoed, toch," zegt broer Roman even later als we door de straat wandelen. Ja, dat is waar. En wij zijn raar.

Eén van mijn heilige motto's is niet te nemen wat me niet vrijelijk gegeven werd. Maar niet alleen is mijn herinnering aan die waarde van in m'n jeugd vertekend (ik stal namelijk ooit wel snoep bij de lokale kruidenier en heb ook ooit speelgoedautootjes gepikt van een speelkameraadje), die te heilig willen doorvoeren als volwassene is soms nadelig. Ik moet nog altijd even slikken als ik in een sollicitatie mijn looneis moet opbiechten. Ik voel me nog altijd een hondenlul als ik weer een pakketje teksten stuur naar een uitgever. Dit is niet het gevolg van een lage eigenwaarde, maar meer dat ik geen zin heb om anderen iets op te leggen, en dat ik gewoon wil dat iedereen me kan accepteren op zijn of haar eigen termen.

"Dat is nog zoiets," zeg ik dan tegen Roman, "ik ben er eindelijk achter waarom Sofia zo'n impact op me had, naast het feit dat ze zo ontzettend mooi was. Ze accepteerde mij. Wij accepteerden elkaar, donkere vlekken, dubieuze voorgeschiedenissen en alles. In het jaar dat we optrokken, hadden we natuurlijk wel eens een meningsverschil, maar niets aan haar was wreed, in niets wilde ze me veranderen of ombuigen, of sprak er minachting tegenover mij."
"Ze was wel tamelijk egoïstisch," zegt Roman nuchter.
"Dat is waar. Maar misschien vond ik dat minder erg dan in een soort hamsterwiel te zitten van voortdurende evaluatie."
En daar steekt de waarheid weer de kop op, vanuit de strooisneeuw en de snoeiharde wind op straat: ik doe dat zelf ook natuurlijk. Evalueren, quoteren, beoordelen. Zoals toen ik daarnet zo boos was op die man die niet door had dat het zijn fout was dat de tramdeuren niet dicht gingen. Misschien was hij gewoon één moment onoplettend, verzonken in gedachten over zijn zwaar zieke vrouw.

Een schrijvende heilige ben ik zeker niet. Ik vind applaus geweldig. Of nog geweldiger dat ik iemand kan doen veranderen van perspectief. Valse bescheidenheid siert niet. Of, zoals mijn doopmeter ooit tegen m'n moeder zei terwijl ze samen in hun ouderlijke serre plantjes aan het potten waren: "Ja maar, Anton moet zich ook zeker niet dommer voordoen dan hij is, of wel?" Ik was toen een uk van 8 en mijn misplaatste arrogantie had de juf vertoornd. Die juf ging vorig jaar op pensioen. Ik heb haar een kaartje geschreven waarin ik zei dat ik het wellicht verdiend had, die keer dat ze haar balpen naar me had gegooid, maar dat ik desondanks toch een vrij productief lid van de samenleving ben geworden. Volgens haar dochters heeft ze enorm gelachen met het kaartje.

Je moet ergens toch een kern van onverzettelijkheid bewaren, hoe goed je het ook meent met de wereld en hoe zeer je graag wil dat de vogeltjes altijd fluiten. Noem het de wil tot macht, de satyagraha, de ataraxia. Roman en ik zijn nu bij hem thuis beland en pakken onze frietjes uit. In het ene aspect gaat disciplinair streven al makkelijker dan het ander. In taal en in schrijven ben ik een ware sherpa die steeds op zoek gaat naar de volgende bergtop. In culinaire verfijning blijf ik rustig ronddobberen in het kinderzwembad. Sofia, Natasja, Emma en de Kims, ik hoor ze het nog zo allemaal zeggen: "Dat moet toch fijn zijn, weten waarin je goed bent? Ik weet niet waarin ik goed ben." Misschien, maar het is ook een wolfsklem. Ik permitteer me slechte gewoontes omdat ik mezelf sus met het idee dat ik in een aantal specifieke gebieden wellicht bekwamer ben dan 99% van mijn tijdsgenoten.

Het sneeuwen buiten is intussen kille motregen geworden. Ik beken dat ik me een beetje onrustig voel. Zo veel ideeën die rondstuiteren tussen de oren, en de toekomst die razendsnel op me afkomt. Vanaf volgende week heb ik weer ergens vast emplooi. Ook in de drie maanden theoretische werkloosheid heb ik het best druk gehad met mijn bijberoep. Ik hoop telkens dat ik het goed doe. Had ik niet diep vanbinnen dat rotsblok in m'n hart gehad, dan was na m'n ontslag m'n zelfvertrouwen mogelijk volledig gekelderd, al moet ik daar nu ook niet heroïsch over doen. Ik heb hulp van medicatie. Ik zou 2018 graag eindigen zonder medicatie (en liefst ook met een herstelde potentie). En ook met meer en geslaagde teksten, waarvan ik ofwel minder schroom heb ze te promoten, of waarvan het publiek - die schimmige, anonieme hydra - ze meer vanzelf ontdekt.

Waar ik wel al een tijd vrede mee heb, is dat ik anders ben. Ja, iedereen is anders en vreemd en idiosyncratisch en wat je ook kan lezen in de boeken van piemelhoofd Alain de Botton, maar ik bedoel anders als in oneigentijds. De fantasiewereld van de Nieuwe Rechtse Politieke Correctheid staat even ver van me af als het Smurfendorp. 'Temptation Island' vind ik vooral een deerniswekkende parade van inhoudsloze platitudes en uitlach-tv, waarbij iedereen zogezegd de grap volledig mee beleeft maar het in feite niet anders is dan de lokale debiel die zich lachend op volkskermissen de pleuris liet meppen. Aan ersatz-spiritualiteit heb ik een broertje dood (live, laugh, love!) en de meeste zogezegde comedians vind ik pijnlijk ongrappig. Maar ach, ik eet graag frietjes met Roman. Toch iets waar ik een volkse jongen in kan zijn.

Niet dat ik per se wil toetreden tot het volk. Als je je kritisch opstelt buiten de gangbare parameters van het 'debat' - tussen aanhalingstekens want wat voor debat moet doorgaan in de media is om in je broek bij te kakken qua kwaliteit - dan ben je automatisch raar. Daar ben ik niet trots op en ik voel me er ook geen speciaal sneeuwvlokje bij. Het is wat het is. Roman ruimt intussen de koude frieten op en ik ga naar zijn binnenkoertje om een sigaret te roken in de motregen. Ten huize Roman mag er niet gerookt worden. Hij is meer een asceet dan ik, en dat bewonder ik ergens wel. Hij looft dan wel regelmatig mijn kennis, maar wat is kennis als je ergens ligt te creperen in een ziekenhuis, met als nalatenschap zeven onuitgegeven boeken en zes gratis op het internet gepleurde titels? Ik ben er alleszins op bedacht, want mijn testament staat al klaar op de externe HD. Geen prefab-uitvaart voor deze meneer, met een pastoor die me nooit gekend heeft en die staat te lullen over een God waar ik niet in geloof, woordvoerder van een instituut dat het beste zou weggesast worden door de wc van de geschiedenis.

Roman staat in het deurgat terwijl ik over het één en ander sta te badineren in de regen. Hij lacht me graag en vaak uit, en ik doe dan steeds alsof ik daarover verontwaardigd ben. Maar ik weet wel dat er iets inherent komisch aan me is, zoals aan de meeste brompotten of hobbyschrijvers die meer dan 20 jaar hebben gespendeerd aan een sf-cyclus schrijven. Je moet jezelf relativeren of anders ga je kapot aan je eigen verwaandheid. Even later bedank ik Roman voor het gezelschap bij het eten en stap ik richting tram, al lezend. Ik mag mijn zegeningen tellen. Ik leef niet in abjecte armoede of heb geen zware handicap. Ik ben wit en man. En hetero. En ik veronderstel dat ik blij zou moeten zijn dat zo veel anderen niet voorbij de mijlpaal zijn geraakt van verder studeren of een carrière vinden die bij hen past. Maar moet ik daar blij mee zijn? Streven naar uitmuntendheid is vooral beseffen hoe veel andere bergtoppen er nog te beklimmen zijn.

Met zijn kenmerkende grimmige humor zei m'n andere broer, Matthias, ooit: "het is niet genoeg dat ik slaag - anderen moeten falen." Ik deel die opvatting niet. Ik wil slagen en dat is alles wat telt. Ook al is dat excelleren in oneigentijds zijn, mededogend of denkend. En ik zou willen dat alle mensen van goede wil kunnen slagen of uitblinken, niet het ratjetoe dat ons regeert en dicteert, niet de Batavus Droogstoppels en de Pralinsky's van deze tijden. Laat het maar eens aan de mensen die raar zijn.