Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

vrijdag 26 december 2008

Quaero pacem

Ik ben niet zo'n grote fan van kerstkaarten, om niet te zeggen dat ik ze volledig nutteloos vind. Natuurlijk is het leuk te weten dat iemand enkele ogenblikken aan mij gedacht heeft, iets op een kaartje gekribbeld heeft en dat vervolgens in m'n postbus is komen schuiven, maar het is tegelijk ook een weinig originele manier om mee op te gaan in de grijsheid der feestdagen. Vandaar, omdat ik er niet van wil beschuldigd worden te cynisch te zijn om in deze dagen van vrede en vreten niet aan mijn medemens te denken, besloot ik dat het misschien een beter idee was enkele meer uitgewerkte schetsen en gedachten te wijden aan deze periode en de mensen die er toe doen, en me daarbij niet te bedienen van voorgedrukte tekeningen van konijnen, kerstmannen in bruin sfumato of brandende haardvuren met negentiende-eeuwse families.

De eindejaarsperiode is er één van lege straten en straatlantaarns waarvan de lichten tegelijk ongemeen hard en koud de donkere nacht verlichten, en tezelfdertijd ook iets diffuser worden omdat de kilte zelfs lichtbronnen half doet bevriezen, alsof je staat te kijken naar een wateroppervlak dat voor altijd stil is blijven staan op het ogenblik dat een steen die in dat water werd geworpen ringen maakt in het meer. Het is de periode van treurig kijkende mensen die aan uitgewoonde bars een sigaret roken, omkransd door een halo van neon en de gemoedelijke geur van goedkoop bier, kitscherige kerstverlichting en misschien een oude jukebox die fm-rock speelt uit de jaren '80. En het is, bij God, zeker ook de tijd dat sommige mensen zich afvragen, terwijl ze die lege straten afschuimen en somber door het venster kijken naar de binnenwereld van zo'n afgelegen café, of het allemaal nog wel zin heeft om in deze wereld hun licht brandende te houden als er niemand is om het te zien, of als er niemand is die er zich aan komt verwarmen.

Er zijn al dan niet religies geïnspireerde mensen die eenzamen onder hun vleugels nemen in deze tijd van het jaar, of die als vrijwilligers werken voor daklozen, opdat ook die mensen een vorm kunnen beleven van kerstwarmte. Terwijl ik met de handen diep in de comfortabele zakken over straat kuier en de wolken van mijn adem mijn komst aankondigen als een nevelige vlag, denk ik aan die mensen, en dat ik hen bewonder omdat ze zich op die manier inzetten voor deze scherven van mensen, die uiteindelijk net als iedereen ook gevoelens hebben en ook verlangens hebben. Kerst en nieuw doen me ondanks alle burgerlijke gewoontevorming en aantasting door marktdenken elk jaar opnieuw beseffen dat ik die luxe heb om op die manier rond te dwalen in mijn binnen- en buitenwerelden. Dat ik ervoor kan kiezen om onder vrienden te zijn, of om me terug even te wanen in de nestwarmte van het gezin, waar elke maaltijd iets is dat lekker is en waar aan alle behoeftes voldaan wordt.

De veel te korte weken vakantie op het einde van december, met haar korte, mistige dagen en lange, mysterieuze nachten die steeds vochtig en koud zijn, zitten ook vol van vuurwerk en oplichtende, veraf gelegen signalen die doen dromen over een beter jaar dan hetgeen geweest is. We kunnen de bladzijde weer omdraaien, we kunnen verdergaan. Ik word week vanbinnen, en laat mezelf er toe verleiden om mensen te gunnen wat ze wensen voor dat nieuwe jaar, ook al ben ik het er misschien niet mee eens of vind ik die wensen ridicuul of materialistisch. Maar uiteindelijk ben ik zelf ook de grootste farizeëer onder de vrijdenkers, want ook ik weet dat ik mijn geld aan het tellen ben, denk aan nieuw meubilair of bezig ben de ideale geliefde bijeen te puzzelen met alle vormen en maten en geplogenheden waar ik van droom.

Het is een periode waarin de scherven terug samenkomen, als een omgekeerd afgedraaide film van een glas dat terug samengevoegd wordt op de vloer in een volmaakte implosie, en naar boven springt op het aanrecht. Het is een tijd waarin ik jaaroverzichten vol negativiteit en verzuring mijd als de pest, en de knop omdraai als ik de zoveelste doodsklok hoor luiden over politiek en maatschappij. Ik probeer de blik scherper te stellen naar binnen, en ik probeer naar buiten toe dieper door te dringen in wat vrienden, vijanden en onbekenden drijft en voortstuwt om toch verder te blijven gaan, te drinken en te dromen. Ik probeer een beter mens te zijn.

zondag 7 december 2008

De anderen

Op het ogenblik van schrijven ben ik me aan het ergeren aan de knul die boven mij woont, die zoals gewoon ’s avonds zijn akoustische gitaar heeft bovengehaald, en daarbij ook zingt. Niet alleen heeft hij een zaagstem die zich leent tot de meest drabberige singer-songwriterballads, hij zingt ze dan nog eens vol overgave. Soms maakt hij er zelfs een heus duet van met zijn vriendin, en zingen ze samen mee met Shania Twain, nog zo’n popproduct waar ik een hekel aan heb. Ik kan me jammer genoeg niet van de indruk ontdoen dat hun appartement op dat ogenblik baadt in kaarslicht, nadat zij “iets gezond met pasta” heeft klaargemaakt en hij zei “dat het heel lekker was”, waarop ze beiden spontaan in een zangstonde uitbarsten waarbij clichématige pop het anker vormt van hun middelpuntvliedende paringsdans, die eindigt met wat “de liefde bedrijven” heet, ontdaan van alle dierlijkheid en weerhaken waar ik anders mijn bed nog voor uit zou komen, of beter gezegd, in voor zou duiken. Je ziet, ik ben een verzuurde jonge man, en ik beeld me graag in wat mijn bovenburen doen. Maar het kan bonter (dat kan het altijd).

Ik noch mijn huisgenoot hebben een auto, dus is onze plek in de garage leeg. Toen een vriendin van F onlangs was bestolen geweest na een optreden (achtervenster ingeslagen, autoradio en gps weg), mocht ze hem in onze garage laten schuilen, in plaats van het risico te nemen hem open en bloot voor haar eigen deur te parkeren. Een medebewoner van het appartementsgebouw nam hier aanstoot aan, legde klacht neer bij de politie, en parkeerde zijn eigen auto er vlak achter, want we hadden zijn plek ingenomen. Ik kan me voorstellen dat de man daarbij schuimbekte en vloekte, en bij het zien van een auto met ingeslagen achterruit misschien zelfs dacht dat het wel weer een vreemdeling was, een volksvijand en een profiteur die zijn plek had ingenomen. We hadden geluk dat hij er geen geurvlaggen had bijgeplaatst ook. Geen idee waarom het niet in hem opkwam eerst even bij de medebewoners te gaan kijken of die auto van hen kon zijn, en waarom die daar stond – er zijn maar negen appartementen in het gebouw. Daarbij ga ik voorbij aan de volkomen boersheid van de uitgang van de auto van F’s vriendin te blokkeren, terwijl er nog genoeg plaatsen waren in de garage waar hij zijn trouwe vierwieler had kwijtgekund.

Verder wordt dit gebouw geregeerd door een gepensioneerde dame, die middels gehypercorrigeerde brieven in de lift met de bewoners communiceert. Soms gaat het over herstellingswerken, soms kondigdt ze haar eigen komst aan om de waterstanden op te meten. Een zeer doortastende dame die, naar vermoed ik, groenfluwelen zetels heeft met een lap antimacassar erop, nieuws volgt van het vorstenhuis alsof het oude bekenden waren, en met een zekere meewarigheid aankijkt tegen de invasie van jeugdigheid die hier de laatste jaren heeft plaatsgevonden. Mijn pret zou niet op kunnen mocht ze plots een sprong in het absurde wagen, en mededelingen in de lift beginnen hangen als “mijn kut stinkt” of “vanaf heden dient elke bewoner te urineren op zijn/haar balkon” of ook nog “GEEN BLOTE NEGERS MEER IN DIT GEBOUW”. Maar ach, ik heb er geen problemen mee, en als ik haar was, dan zou ik mezelf misschien ook verdacht vinden.

De andere medebewoners zijn voor het grootste deel vage schimmen van komers en gaanders waar ik geen namen op kan plakken. Er zitten koppels tussen, studenten ook, mensen van middelbare leeftijd en ergens een Pool, die er in mijn fantasie precies zo uitziet als Waldek uit Thuis, en ook met hetzelfde accent spreekt. Mijn enige andere recente contacten bestonden eruit dat ik moest aankloppen bij de buren (twee zussen), omdat ik mijn sleutel vergeten was en moest binnenkruipen via het balkon, en dan als McGyver onder m’n bijna volledig neergelaten rolluik moest rollen om binnen te raken. Mijn kat keek stomverbaasd, in hoeverre dieren die emotie bezitten, dat ik kwam binnengerold langs de achterdeur, hoewel ik langs de voordeur vertrokken was. Beter een goeie buur dan een verre vriend, denk ik dan, voorals als ze je helpen in te breken in je eigen appartement. Daarom denk ik er nu aan, terwijl hierboven het zingen is opgehouden en het koppel kneuzen nu in elkaars armen ligt (zijn bril wat scheef, zij een traantje wegpinkend terwijl ze samen luisteren naar een Knuffelrock-cd), dat ik misschien eens een feestje zou moeten organiseren voor de medebewoners, dat zal uitblinken in gênante stiltes, afwezigheden en schuchtere pogingen tot contact. Als er weinig amusement is, moet je het zelf maar maken, ook al bestaat dat uit de ongezellige onderbuik van sociaal onhandige ervaringen.

donderdag 27 november 2008

Monaden en spiegels

Binnen een dikke acht uur sta ik op om opnieuw een dag aan te vatten. Afgezien van zaken die behoren tot het koninkrijk van het extreem onwaarschijnlijke, weet ik al wat die dag zal inhouden: door het Citadelpark in de kou al rokend naar het station stappen, aan het perron nog een sigaretje roken tegen de vaak en tersluiks even kijken naar dat maffe blondje dat alle dagen op de trein zit, me lui als een panter in de hoek van de treinzetel opkrullen en nog even knikkebollen, en tenslotte dan met een suf hoofd op automatische piloot de fiets op richting werk. Het zal een ochtend zijn zoals er voor velen vergelijkbare, in serie geproduceerde ochtenden zijn. Anderen slapen dan wel niet in een treinwagon of trotseren boerse automobilisten in veel te smalle straten, maar zullen net zo goed als ik routineus de eerste beker koffie van de dag drinken, e-mails lezen of aan de band gaan staan om hun hoogst persoonlijke stempel te drukken op een massaproduct. Voorwaar, de maatschappij is een goed geoliede machine, en op doordeweekse dagen een naadloos in elkaar grijpens raderwerk van kleine en grote tandwielen, banden en klikkende kettingen.

Binnen een uur of tien zal ik buiten staan, tussen paletten en vorkheftruckchauffeurs, en zal ik rook de hemel in blazen, terwijl ik me afvraag wat ik vandaag zal eten. Zal het een broodje met een klad tonijnsla worden, of zal ik gaan voor de spaghetti waar ik naar goeddunken kaas overheen kan strooien? Ik zal dan ook allerlei ideëen hebben om mijn vrijdagavond door te brengen, van eenzaam thuis zitten met drank en een smerig toetsenbord, tot het geld hard laten rollen in de diverse holen en grotten waar men heen gaat met vrienden, samen drinkt en dronken wordt, en wel eens andere mensen ontmoet. Het vrijdagavondgevoel doemt op, en is anders dan het gewoonlijke, precieze horloge dat afgedraaid wordt tijdens de week, op stations, treinen, fietsen en bureaustoelen. Het is het gevoel dat er misschien iets onvoorspelbaars zal gebeuren. Wie weet kom ik een reus tegen met een hangsnor en een Mexicaanse sombrero, of wie weet zal er iemand me aanbieden om coke uit mijn anus te snuiven, of sterker nog, wie weet zal ik gewichtig praten over de toestand van de wereld en haar leiders onder vrienden, alsof mijn mening er toe doet en zal bijdragen tot een betere versie van die wereld.

Binnen twintig uur zullen dat geen onopgeloste vragen meer zijn, maar zal er een staalharde realiteit van het moment zich meester gemaakt hebben over de situatie. Ik vraag me af of ook vele anderen leven bij gratie van die beperkte onvoorspelbaarheid en dan opnieuw de gezapige voorspelbaarheid van het werkend (of werkloos) leven. Mensen schijnen te houden van gewoontes, en niemand komt er graag voor uit dat hij houdt van routine, maar als dat niet zo was, dan zou de wereld al lang niet meer draaien. Het is verbazend dat ik me daar ook langzaam maar zeker in genesteld heb. Dat ik niet langer meer geniet van een positie als buitenstaander in het middenveld, maar volop meefiets met het peleton. Toch zal ik niet daar aan denken als ik binnen dertien uur na het middageten buiten zit te lezen - ik zal er integendeel aan denken dat ik uniek ben, in tegenstelling tot die parade van bekende, grauw onbekende en tantaliserend onbekende mensen die elke dag rondwaren op het werk, en ik zal dat ook volledig onterecht denken.

Want in deze structuren met een oneindig aantal tandwieltjes, bouten en schroeven zijn we op maat gepolijst, en moeten er toch ook andere vijzen en draden zijn die precies zijn zoals wij. De vraag is dan, zal ik me mogelijk afvragen binnen meer dan twintig uur, weemoedig en vergroeid met een barkruk, waar die spiegel zich bevindt. Fiets ik er alle dagen domweg aan voorbij terwijl ik door de nauwe straten koers? Is het een Masaï-man met een peniskoker? Of is het dat maffe blondje dat ik elke dag zie op het perron?

woensdag 5 november 2008

De vierkantswortel van de zon

Een minderwaardigheidsgevoel uit zich op vele manieren. Het is niet, zoals sommige misleiden denken, een grote molensteen die alle acties en gedachten overschaduwt en naar beneden trekt. Het gevoel in alles te kort te schieten is eerder de duizendvoudige doodsteek van splinters en scherven en naalden. Het is een moment waarop een eidetisch geheugen blijkt te bestaan: een verhaal dat voorbij lijkt, komt bovendrijven, een los eindje dat nergens bij aangeknoopt raakte, komt bloot te liggen.

Soms lijk ik echter te vergeten. Ik vergeet dan een moment al de slechte dingen die ik gedaan heb: de schuld, de spijt en de schaamte wijkt dan en toont een veld dat nog altijd groen is, waar de wolken nog altijd kindsnaïeve schapen zijn, en de zon het hele veld oranjegroengeel filtert, in alle kleuren en geuren die ik me herinner uit mijn kindertijd. Toen was ik een goeie knul met een paar rare ideëen, maar zoals mensen groeien, waarbij ze zichzelf voorturend hersamenstellen, wordt het ego en wordt het gedrag een lappendenken van gewoontes en invloeden.

Sneeuw die blijft liggen. Iemand die duidelijk maakt dat hij of zij er voor mij is, en omgekeerd. Slappe lach om harde woorden. Het vernietigen van meligheid. De fuga voelen tussen een kunstwerk en de innerlijke stemmen. Een positieve indruk kunnen nalaten. Naar muziek luisteren en een rilling voelen lopen van mijn hals tot mijn armen. Een loonbrief met een groter bedrag dan ik verwacht had. Een net schoongemaakt appartement. Enkele minuten niets doen met een vette kater die spinnend en almachtig wijs kijkend op mijn buik ligt, en daarbij trappelt met zijn pootjes. Een half-verlegen glimlach van een onbekende waarbij niemand iets te verliezen heeft.

Ik ben een lafaard, en vroeger was ik een vechter. Tot het bittere eind heb ik nog gevochten om vriendschappen, liefdes en mensen in stand te houden, opdat ik niet zou kunnen zeggen dat ik er niet alles aan gedaan had om het onvermijdelijke te vermijden. Nu laat ik betijen. Ik wek valse hoop, ik speel een rol (en dat doe ik slecht), en doe dat nog het meest van al voor mezelf. Dat ik een ander in de begoocheling kan doen geloven, de perceptie die ik zou willen dat anderen van mij hebben, is een faustiaans experiment in barokke bedriegerijen. Alleen taal kan me redden, omdat het de voorlaatste toevlucht is van de volslagen idioot (de laatste is religie).

Een morele uitholling is plaats aan het vinden, en daar lijkt alleen maar iets donkers in de plaats voor te komen. Mijn terugkerende, angstaanjagende dromen over inadequatie, verloren lopen en armoedig zijn, zijn steeds minder goeiige snapshots van een geïdealiseerd bestaan als zwerver. Het voortdurend het idee dat ik anderen teleurstel, achterlaat en in de steek laat, en dat ik omgekeerd ook aan mijn lot overgelaten word. In mijn dromen moet ik van dag tot dag overleven. In het echte leven heb ik een plan om het niet zo ver te laten komen, maar de angst is er wel. Ik weet dat er vele mensen zijn met donkere kanten, maar dat interesseert me niet. Ik wil dat niet. Ik heb een beeld van wie ik zou willen zijn, en hoe harder ik me probeer in te spannen om dat te halen, hoe sneller die wilskracht implodeert, en ik weer de zuigkracht voel van de slechte gewoontes, de halve gedachten en de onafgewerkte gevoelens. De razernij die rondkolkt, de diepe schaamte die ik voel over mijn dronken gedrag, of gewoon dat ik me soms intrinsiek zielig voel. Maar dat zijn niet te dingen die iemand wil horen. Daarmee stel ik me er alleen maar meer mee open, nodig ik ongevraagd advies uit of roep ik nog meer vragen op, die ik niet wil beantwoorden. Als er een manier zou bestaan waarop ik je hand kon nemen en je door elke plek in mijn brein zou kunnen voeren, alleen dan zou je het kunnen begrijpen.

Deze pathetische beschouwingen zijn eigenaardig, omdat we allemaal weten dat we de angst in ons hart dragen, mensen hebben laten vallen, teleurgesteld en verloren hebben door onze eigen schuld. Toch neemt niet iedereen dit op met dezelfde graad van ernst. Sommigen zijn te stom om er bij stil te staan, en blijven met volle kracht voor de vlucht vooruit kiezen (niet dat ik daar echt in geloof), en er zijn er die er zich van bewust zijn dat ze fouten maken, zich aangesteld hebben of dagelijks het graf voor zichzelf delven, maar die het niet kan schelen. Waarlijk, ik wou dat ik zo'n persoon was.

Het laten bezinken in vergetelheid van een stevige maaltijd. Hardop lachen terwijl niemand er is om het te horen. Ritme waarnemen in het afnemen en aanzwellen van ventilatieschachtgeluiden, stoombuizen en klikkende schakels in een onbekend industrieel proces. Wandelen door de mist. Samen wandelen door de mist. Een besef krijgen van gedeelde ervaringen en hoe ons die verbinden, omdat het soms het enige lijkt wat we hebben. Een tekst afwerken en het gevoel hebben dat die de beste is die ik ooit geschreven heb, tegelijk beseffen dat dit gevoel tijdelijk is, maar toch zo in dat moment aanwezig zijn dat er geen ruimte is voor zelftwijfel. Een sleutel die vlot in het slot gaat. In de trein hangen tussen slapen en waken. De eerste sigaret van de dag. Het licht uitdoen 's nachts.

Maar soms vergeet ik. Soms is die bergplaats in mijn hoofd even leeg, en zit ik met een frisse blik te kijken naar de muren van mijn kamer, of door het venster naar de platte daken van de andere appartementen, of voer ik op gedempte toon conversaties over sport en politiek met mijn huisgenoot. Soms, als ik een beetje slaap, vind ik iets terug van die onschuld die ik zo lang gekoesterd heb en nu haat bij anderen, omdat ze iets zijn wat ik niet alleen meer wil zijn, maar ook niet meer kan zijn. Soms rol ik me op in mijn bed, fluister ik mijn onverstaanbare vespers, en hoop ik dat de ochtend erop mooier zal zijn.

De zachtheid van een donsdeken. De vergetelheid die Oom Alcohol schenkt. Winnen in een complex spel.

donderdag 17 juli 2008

Stroom / Tegenstroom

De traditie wil dat een mensenleven enkele belangrijke breukmomenten bevatten, die al dan niet geritualiseerd worden. Men viert een besnijdenis, men treedt toe tot een kerkgemeenschap, of de bebloede lakens van de maagd worden feestelijk buitengehangen na de huwelijksnacht. Aan dergelijke zaken doen wij, verlichte Belgen, niet echt meer mee. De communies zijn een flinterdun excuus om veel te dure cadeaus te geven of grootschalige eetfestijnen te organiseren, met dj, partytent en gratis randanimatie van dronken ooms die de ene schuine mop na de andere lanceren. Toch bevat ook ons leven sterk geritualiseerde breukmomenten. Bij wie doemen geen trieste beelden op van de eerste schooldag, en enkele jaren later van het overgaan naar de lagere school (gedaan met spelen)? En dan dat middelbaar, met de eerste liefjes, de eerste woorden Latijn of zo men wil, de eerste omgang met een houtzaag en een bankschroef.

Op een bepaalde manier is elk van deze rituelen een manier om het trauma te verzachten. Hierbij bedoel ik trauma in de neutrale betekenis van een breuk die tijd nodig heeft om te helen. Het is voor ons eigen bestwil. We zullen productieve burgers worden van de maatschappij. We zullen gedwongen worden om vrijdenkers te zijn (maar niet te vrij), we zullen het abc leren en het 1-2-3, we zullen op de arbeidsmarkt in een mal terechtkomen waar we voldoening, vlijt en collegialiteit als een heilige triade zullen vereren en onderhouden, zoals men bij de krisjna’s tot in den treure toe elke dag de tenue van Visjnoe vervangt. En ik neem aan dat veel mensen zich daar ook niet echt vragen bij stellen. Immers, de Belgische en bij uitbreiding hele Westerse maatschappij is organisch tot stand gekomen met, toch de laatste paar honderd jaar, het grotere goed in gedachten, het proberen verhogen van het beschavings- en gelukscoëfficiënt van de grootste gemene deler. Dus om dan te spreken van trauma’s, zelfs in neutrale zin, lijkt overdreven. Maar dat komt omdat die professioneel weggemoffeld worden, en ook omdat niet elk kind, elke jongere broos als hij is openstaat voor de indrukken die deze overgangen teweeg brengen.

Elke manier van opvoeden is ook vernietigen. Men breekt af om op te bouwen, men schaaft om te beschaven. Alternatieve levensvormen, zoals bijvoorbeeld de communes van de jaren zestig, de vrije liefde of de anti-autoritaire opvoeding, zijn gedeeltelijk opgeslokt in het dialectische proces van het opvoeden, of verbleekt tot staalkaarten van mislukte sociaal-realisten die geen rekening hielden met de menselijke natuur. Want dat is natuurlijk de grootste angst waar op ingespeeld wordt: de mens, aan zijn lot overgelaten, wordt niet opnieuw de nobele wilde, maar wordt een bandeloos beest dat God noch gebod kent. Ongetwijfeld zal dat voor een pak mensen zo zijn, maar wie de schoen past, trekke hem aan. Er zijn dagen en zelfs weken dat ik graag dat ene tandwieltje zou zijn dat in de andere richting draait, niet om grootschalige veranderingen teweeg te brengen, laat staan uit ijdele anarchistische overwegingen, maar omdat dat mijn natuur is die ik wil gehoorzamen. Mijn natuur die me al mijn hele leven influistert dat wat mensen me vertellen misschien wel fout is. Misschien is de sociale democratie niet het eindpunt van de positieve politieke ontwikkeling. Misschien is het hele opvoedingsproces wel een bedenksel van debielen om andere debielen in het gareel te houden. Misschien ben ik een mes dat geslepen wordt tegen het wetwiel van de allesoverheersende consensus. Dat maakt me natuurlijk op perverse wijze weer deel van het hele systeem, maar daar kan men niets aan doen. Ook mijn linkerhand is alleen maar mijn linkerhand bij gratie van mijn rechterhand.

Vaak mijmer ik over de mogelijkheid om terug te gaan in de tijd. Wat zou ik tegen mezelf kunnen zeggen om het gevoel van verlies te verzachten dat ik had toen ik uit m’n kleutertijd in een saai klaslokaal gedropt werd waar de hele dag spelen niet meer aan de orde was? Of welk kleurrijk advies zou ik m’n twaalfjarige zelf kunnen geven die op weg was naar de poort van de grote school? En wat had ik te vertellen aan de jonge man die op het punt stond z’n hogere studies aan te vatten. Niets. Ik zou zien dat het leven een rad was, een spiraal, en wiel met variaties op hetzelfde thema, oneindig lang. De gekartelde breukmomenten zouden blijven bestaan in andere vormen, omdat elke maatschappij op die manier opgebouwd is. Ik zou mijn eigen lijden niet kunnen voorkomen, en misschien zou ik dat zelfs niet willen. Want het is in het littekenweefsel dat onze hoogst persoonlijke voetafdruk besloten ligt, het DNA van onze psyche, en de poorten opent naar het afwijkende, het bizarre. Ik heb deze saaie burgermaatschappij evenveel nodig als zij mij. Ik moet me kunnen afzetten tegen de utilitaristen om een idealist te kunnen zijn, en ik moet kunnen lachen met de idealisten om cynicus te kunnen zijn. En ik moet breken om terug te helen.

Dit is onze ziel, die voor ons gebroken wordt.