Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 19 oktober 2010

Dirigent

Onlangs heb ik ergens gelezen dat een buitenlichamelijke ervaring een fout is in de hersenen die het lichaam doen geloven dat het zich elders bevindt. Er zit iets in. Er zit een kwart teleurstelling dat we nu nog zekerder zijn dat de ziel niet bestaat, een kwart verheldering over hoe een mysterie ontrafelt wordt, en een helft koffie en vergetelheid die me dit feit zou doen vergeten als het niet interessant genoeg was om nog eens olie op het vuur te gieten dat brandt tegen new age en bijgeloof.
"Wat vond jij van de uitspraken van aartsbisschop Léonard?" vraag ik aan Teodor. De aartsbisschop heeft het bestaan te beweren dat AIDS een vorm van goddelijke rechtvaardigheid was. Moeten we geschokt zijn omwille van zo'n domme uitspraak, die overigens gebraden werd in datzelfde bijgeloof waar ik enkele ogenblikken eerder mee gespot heb?
"Wat wil je? Die man is bejaard. Hij komt uit een andere tijd. Zijn adviseurs zullen hem misschien wel zeggen dat hij dat niet kan zeggen, maar dat vind ik nonsens. Hij verdedigdt hiermee een standpunt dat de dogmatische Kerk veel nauwer aan het hart zal liggen dan de ambiguïteit waar zijn voorganger zich steeds in wentelde."
Ik ben het daar volledig mee eens.
"Het is meer dan uit een andere tijd komen, natuurlijk," zei ik, "Het feit is dat de Kerk over een pak zaken manifest verkeerd is. Maar ik heb liever dat de kaloten uitkomen voor hun meningen, en met open vizier het debat aangaan, in plaats van rond de pot te draaien."
Teodor haalt zijn schouders op.
"Ik snap ook niet waar iedereen wakker van ligt. Wie luistert nog naar die man?"
Ik kan hem geen ongelijk geven, en moet denken aan mijn broer Boria, die zich opwond over het feit dat men van de aartsbisschop een schietschijf maakte voor progressief België, maar dat datzelfde België radicale imams links laat liggen. Het is waar, de wilde publieksjustitie meet met twee maten en gewichten. Toch kan men geen interview lezen met moslimjongens zonder dat de vraag ergens passeert hoe ze denken over vrouwen en homo's, terwijl ik niet verder moet wandelen dan Nieuw Gent om over die onderwerpen rare meningen te horen uit de mond van blanke autochtonen.
"Hoe valt dat Russisch mee?" vraagt Teodor, die eigenlijk niet graag praat over grote sociale thema's. Ondanks het feit dat die thema's mij veel meer interesseren, blijken we er toch altijd hetzelfde over te denken, en dat is niet zo boeiend.
"Ik kan me nog maar nauwelijks voorstellen. Het is niet gemakkelijk."
Niks dat de moeite waard is, is echt makkelijk. Gelukkig vraagt hij me niet om iets te zeggen in het Russisch. Niet dat ik een podium uit de weg zou gaan, maar het is er niet de avond voor. Het is een avond om met spaarzame slokken weg te drinken, een avond die balanceert tussen een droomravijn enerzijds en koudopen, paarsblauwe hemel met enkele heldere sterren anderzijds. Is afdalen in melancholie een optie? Een glas maakt rondjes in mijn handen en neemt terug vaste vorm aan.
"Zie je dat meisje in de andere hoek, aan de toog?" vraag ik. Ik weet aan zijn blik dat hij haar al gezien heeft.
"Een verbeterde versie van Ksana," zegt hij zonder verpinken.
"Ja. Volledig mijn type, ook. Daarnet kwam ik haar tegen in het toilet. Ze zocht iemand, denk ik, want terwijl ik bij de urinoir stond opende ze de deur van het mannentoilet. Ze excuseerde zich toen ze eigenlijk al buiten beeld was, en ik denk dat ik zei dat het niks was toen ze me misschien niet meer kon horen. Vrij ongemakkelijk."
Mijn kleingeestige nieuwsgierigheid wilde wel weten wat ze daar precies had gezocht. Een verloren vriend die misschien weggevlucht was van een afspraakje met haar, gezegd had "ik ben even naar het toilet" en nooit meer teruggekomen was. Zulke dingen gebeuren in films. Maar onlangs las ik dat er effectief twee broers aan hun eind kwamen in Amerika, de één dag op dag één jaar later dan de ander, aangereden op hetzelfde kruispunt, door dezelfde taxichauffeur die dezelfde passagier vervoerde. Toeval is een fascinerend ding. En alles is soms dermate vergeven van ironie dat de ironie compleet haar betekenis verloren heeft. Intellectuelen of koudhuidigen lachen schamper met pathos, de Weltschmerz, onverklaarbare melancholie of brutale uitingen van emotie, niet omdat ze zo overdreven en onsubtiel zijn, maar omdat ze zo oprecht zijn. Een gedicht van een vijftienjarige met liefdesverdriet is stilistisch natuurlijk evenmin een gedicht als dat een zeepkist een auto is, maar de kern is waarachtig in al zijn emotie. Niks ervan werd bedoeld als leugen, en uit elke overtollige letter in zulk een gedicht spreekt niks meer dan het hart dat explodeert van verlangen, verdriet en razernij.
"Inderdaad," beaamt Teodor, "Dat is vreemd."
Hij is erg gevoelig aan gênante situaties, en ziet er dus ook het geestige van in.
"Stel nu dat dat de vrouw van mijn leven is, als je even wegdenkt dat ik daar niet geloof. Dan hebben we al één leuk verhaal om te vertellen."
Ik werp een tersluikse blik op het onbekende meisje. Het is zo één van die blikken waar je van denkt dat niemand het gezien heeft, maar die overduidelijk is. En waarom niet? Binnen een kwartier ga ik toch naar huis.
"Er zijn ergere manieren om iemand te leren kennen. Ik gaf onlangs les aan de verkeerde groep mensen. Het was hun eerste les, ik had ook de verkeerde papieren gekopieerd, en even later zat de kopiemachine zonder papier. Dat moet ook een goeie eerste indruk gemaakt hebben."
Ik moet wolfachtig lachen, en trek me weg van het ravijn.
"Het is niet zo erg als het farting-verhaal."
Een collega van Teodor had de uitspraak "partying hard" van een student die erg nasaal en overgeaffecteerd Engels sprak namelijk verkeerd begrepen als "farting hard" en had dit voor het verzamelde auditorium herhaald. Komedie is tragedie plus tijd - één van Oscar Wildes erg zeldzame uitspraken die er mee door kunnen, omdat ze gewoon waar is.
"Ja."
Teodor steekt nog een sigaret op. Zelfs zijn ultradunne Marlboro's roken doet hij met een reptielachtig gevoel voor verfijndheid waar een lomperd als ik nog iets van kan opsteken. Ook een sigaret, om me maar te bedienen van een onorigineel zeugma. Ik steel één van zijn sigaretten. Bedroevend laag nicotineniveau. Maar Teodor waarschuwde me er al voor. Een verwittigd man die niet luistert is een idioot of een genie, afhankelijk van de uitkomst van zijn koppigheid. Zuig daar maar een traliepunt aan, Wilde.
"Maar goed. Hoe is het écht nog met jou?" vraag ik. Voordien heb ik al uitvoerig zitten berichten over mijn zielstoestand, met Teodor als mijn blanco blad waarik elk detail nauwkeurig op nalaat. Het verstikt het onvermijdelijke schrijven, en verandert opnieuw de bouwstenen in mijn hoofd. Alleen als ik geen blanco papier vind in de vorm van de vertrouwde gastenboeken van vriendenhoofden, kom ik terecht voor de schrijftafel. Intussen vertelt Teodor over zijn reis naar Oost-Europa, waarin opnieuw het Russisch enkele malen ter sprake komt, ontmoetingen met stundenten van overal ter wereld, waaronder een kennelijk perfecte Noorse en een Kameroense die er net als de aartsbisschop erg vreemde ideeën op nahield over AIDS. IJs smelt weg in standaardcocktails.
"En ik heb ook een geweldige huisgenoot," zegt Teodor even later, waarop hij haar Gentse accent met veel gretigheid imiteert, "Dus het gaat best goed met mij."
Hij heeft afstand genomen van wat recent drama, net als ik. Het leven lijkt weer wat meer rock en roll en minder blues. Maar dat zijn ook zulke uitvloeibare termen. Voor sommigen is hier zitten al rock en roll genoeg. En voor anderen - wel, ik hoorde onlangs verhalen over een vage kennis die naar verluidt vroeger een zware crimineel was. Ik viel niet omver van verbazing, omdat ik het wel kon projecteren op zijn aangename directheid, hint van agressie en dat nodige modicum aan charme dat elke interessante crimineel moet hebben, maar ik kon me voorstellen dat deze plek en dit gesprek voor hem de allure moest hebben van een bejaardentehuis.
"Ja, het zijn interessante tijden."
Ik wil tijd kunnen uitrekken en samenvloeien. Deeg of plasticine. De sigaret die nooit opgerookt raakt, of een nummer dat pas na een kwartier vijf minuten lang te spelen voorbij is. Elke seconde moet alles zich aanpassen aan mijn emotionele stemmingen. Intussen nemen we afscheid. Het ravijn is opgeklaard als een droom waaruit ik ontwaak binnen een andere droom.
"Tot één dezer."
En we menen het. Het komt er zo vreemd uit, precies omdat het gemeend is. De beste redenaars zijn de beste leugenaars als hun hart te klein is, dicht de vijftienjarige in mij.
Op weg naar huis, in de verte, bij een videotheek, zie ik een zwerver strompelen. In Gent is hij bekend als Zakman, vanwege het halve bedoeinenkamp dat hij steeds met zich meezeult. Zijn lange, zwalpende schaduw is treurig scherp gedefinieerd tegen het kunstlicht van de videotheek. Hij doet zijn dagelijkse routes. Geen mens die weet waarom, al bestaan er vele verhalen over de man. Zakman is vertrouwd deel van het decor in de wijk, deels legende, deels dorpsidioot. In Gent kan je met idioten alle cafés en koffiehuizen van de stad bevolken, en nog zou je plaats te kort komen om ze te stapelen. Ik zou er niet één van zijn. Ik zou hun buitenlichamelijke dirigent willen zijn.

zondag 10 oktober 2010

Thalassa (Thalassa)

Er is een anekdote over Marcel Proust, die naar verluidt altijd erg geïnteresseerd was in wat mensen deden in het dagelijkse leven, over een gesprek tussen hem en een man ergens op een feestje. De man in kwestie antwoordde in een zin of drie op de vraag waar hij zich op een doordeweekse dag mee bezighield, maar dat was niet naar Prousts zin, die maar bijvragen bleef stellen, en zijn gesprekspartner steeds verzocht om trager, omstandiger en gedetailleerder te gaan, allicht tot op subatomair niveau van alle banaliteiten. Moet een vervelende man geweest zijn, die Marcel. Maar aan de andere kant is dat ook één van de essenties van literatuur: het stilstaan, meer dan het vooruitgaan. Zeker in poëzie. Het stilstaan is een heimelijk verlangen naar de eeuwigheid, ook. Of niet zo heimelijk, zoals Horatius pochte over zijn dichtkunst die "duurzamer dan brons" was en dus de tijd zou trotseren. Tot hier toe heeft hij gelijk gekregen, maar iedereen beseft ook sinds het tijdperk van de relativiteit dat eeuwigheid een relatief gegeven is, en dat zelfs relatieve gegevens relatief zijn. Je kan overigens tijd ook niet helemaal opdelen. Er bestaat geen subatomaire tijd. Zoals zelfs de oude Grieken al wisten, is dat een filosofisch probleem, omdat je uiteindelijk terecht komt bij afzonderlijke momenten van volslagen stilstand, waardoor beweging logisch gezien iets erg onlogisch is.

Toch bewegen we. Toch gaan we vooruit en achteruit, beweegt de tijd zich in geweldige stromen om ons heen, verdrinken we erin en komen we er weer uit, aan de oevers, om te rusten en ons af te vragen wat er allemaal voordien gebeurd is, waar we nu zitten en wat we moeten doen om verder vooruit te raken. Luctor et emergo. Ik droom vaak over liften. Liften met glas, waardoor ik alles wel kan zien, maar geen snars begrijp van de escheriaanse architectuur die zich voor mijn beperkte perspectief ontspint (treinstations, luchthavens, winkelcentra). Of liften die op hol slaan en door het dak naar buiten vliegen. Eerst de angst, en dan de bevrijding van de val. Was het ook dat, wat de astronauten voelden toen de Challenger of de Columbia opbrandden in de atmosfeer? Of waren ze al in coma? Men zegt dat de geest sneller gaat werken in omstandigheden van doodsangst en extreme stress. De instincten nemen het over, en tijd wordt een brakke poel. Er zijn verhalen over politie-agenten die op die manier kogels zagen aankomen en zelfs het merk op de kogel konden lezen. Of een heroïsche moeder die met bovenmenselijke kracht een drie ton wegende kraan optilde om haar geknelde kind te bevrijden. Het is de eeuw van het anekdotische, het amusante. Grote theorieën zijn te onhandig geworden om alles aan op te hangen, en wie dat nu doet (christelijke fanatici, moslimterroristen, kale sekteleden) is een mens die in principe zegt dat hij er genoeg van heeft, de witte vlag laat wapperen en zich maar liever terugtrekt in een ingebeeld verleden of een infantiel toekomstbeeld. Maar eerlijk is eerlijk, als één van die profeten gelijk heeft, en morgen komt God om zijn oordeel te vellen, dan ben ik binnen enkele ogenblikken een zwarte Pompeii-mens, kruimelig en verdraaid in al zijn diepmenselijke tragikomedie.

In mijn dromen kwamen soms heiligen voor. Nu al lang niet meer. Ik heb nooit met Jezus in de lift gestaan, en de laatste keer dat religie een rol van betekenis speelde, was toen ik in een veel te heet Griekenland op temperatuur was gebracht met alcohol. Toen meende ik Dionysos te ontwaren, grijnzend. De volgende dag scheet ik mijn broek vol. Opnieuw dat anekdotisme. Maar wat zegt dat, wat betekent het over ons, over ik en over jou, en over het zijn als mens in deze wereld? Het is niet veel meer dan een bescheiden viering van het voorbijgaan van de zaken. Door ouder te worden leert een mens loslaten. Ik kan moeilijk verstaan waarom zoveel mensen vasthouden aan verbittering. Of zoals een betere woordscultpeur dan ik zei: "For all the people whose worthless ambivalence / Only leads to frustration and self-obsessed anger." Loslaten en passie sluiten elkaar niet uit (weinig sluit elkaar uit, in principe). Was de lift die door het dak knalde een uiting van dat gevoel? Dat is een brug te ver, allicht. Bovendien zou Freud zeggen dat het een metafoor was voor de ejaculerende oerman, of zelfs het proces van conceptie, want als ik zelf in die lift zit, ben ik een spermacel. Vergelijk en oordeel over feit en fictie. Er is veel dat ik losgelaten heb. Erg veel daarvan wilde ik ook loslaten. Niet om iets te bewijzen, of om te ontsnappen, maar omdat ik vond dat de zaken op die manier minder gecompliceerd gingen liggen. Loslaten van voorbije vijandschappen. Oude liefdes uitzwaaien en opbergen in een schoendoos. Of vaarwel zeggen aan plaatsen wier betekenissen intussen uitgeput waren. Ik hoop steeds dat me dat een beter mens gaat maken. Het is in elk geval de moeite waard om het te proberen - meer dan erover te schrijven.