Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

woensdag 14 februari 2024

De hoerenbond

Na het middageten maak ik nog een korte wandeling door de buurt waar ik werk. Mijn werk is vlak naast een beroemd (berucht) rendez-voushotel. Dat klinkt spannender dan het is. Op de iets meer dan twee jaar dat ik naast de deur werk heb ik vooral relatief dure auto's op en af de parking zien rijden, en een enkele keer wat naakt in een achteloos openstaand venster. Eén keer een halfblote man die me razend aankeek vanaf de overkant, een andere keer iemand waarvan ik dacht dat die wilde dat ik keek. Het hotel wordt uiteraard vaak bezocht door sekswerkers. Als die een vakbond hadden, zou dat dan de hoerenbond zijn?

Waarschijnlijk zouden ze niet zulk een vulgaire naam kiezen, maar het zou op een bepaalde manier sympathiek klinken, met een zwaar gemaquilleerde knipoog naar de Boerenbond. Ik had een leraar in het middelbaar die zich ooit met minachting liet ontvallen: "De Boerenbond, dat is een maffia". Dat was toen het Vlaanderen van de diepe jaren '90, toen de CVP nog eventjes almachtig was en de Boerenbond in het kielzog van de christelijke zuil een instantie die mee die macht van de christendemocraten ondersteunde én uitdroeg. Of die leraar gelijk had weet ik niet, daarvoor heb ik nooit heel diep gedolven in de geschiedenis van boerenbewegingen.

Ik sla het Vina Bovy-park in, kennelijk genoemd naar een operazangeres. Als je er voorbij wandelt, zou je denken dat het een oprit is. Maar de straat leidt achter wat koterijen effectief naar iets dat je met wat goede wil een park zou kunnen noemen waarin flats staan voor bejaarden. Auto's mogen er niet zomaar in, maar voetgangers zijn welkom, zolang ze doorwandelen. Anders belt een schuw spiedende bejaarde vanaf zijn of haar balkon vast snel de politie. Ik ben zelf gewoon blij dat ik in vrede kan roken en het lawaai niet meer kan horen van achter onze parking, waar weer een eind afgeklopt en afgezaagd en afgeboord wordt voor God weet welke werken aan God weet welke andere nieuwe koterij. Welch ein Klopfen, welch ein hämmern!

Ik denk terug aan de Boerenbond. Over die boerenprotesten heb ik geen uniforme mening, net zoals de boeren zelf geen uniforme mening lijken te hebben. Opvallend, en dat viel me ook al op bij de boerenprotesten in Nederland, is met hoe veel sympathie de media en politiek de boeren behandelen. Het had eens de spoorvakbond geweest moeten zijn die grensovergangen afsloot of voor dagen (!) verkeersoverlast zorgde aan de haven van Zeebrugge. Of milieu-activisten, die blijkbaar aan de luchthaven van Deurne simpelweg in elkaar mogen geklopt en gearresteerd worden door de politie. Of stel je voor dat het ging over "jongeren uit Brussel" (= Franstalig, met Maghrebijnse roots) - er had vast één of andere schril-rechtse rattenkop al gezegd dat "het leger" maar moest gestuurd worden.

Is het zo simpel? Is het makkelijker voor media en politici om de boeren zacht aan te pakken omdat dit toch "onze mensen" zijn en dat ze veelal Jan, Roel en Peter heten, of dat de boerenstiel nog altijd nauwer aansluit bij het wat kitscherige rechtse beeld van plattelandsromantiek? Ik weet het niet, de beweegredenen zullen even veelvormig zijn als die van de boeren zelf, waar er toch ook een pak tussen zitten die vooral doorslaand neoliberalisme veroordelen, schouder aan schouder met grootboeren die gewoon nog meer winst willen maken, naast de reactionairen die liefst van al Natuurpunt zouden bestormen als was het het Vlaamse Capitool. Of is de Boerenbond werkelijk zo machtig als "een maffia" dat ze nog altijd de publieke beeldvorming grondig kan beïnvloeden?

Ik kom niemand tegen op straat en wandel de bocht uit, waar een hele nieuwe campus ligt van de HoGent, die wat onwennig oogt, alsof hij niet zeker is dat hij hier mag staan op dit perceel, dat vroeger een stuk brolland was geweest in de oksel van een semi-autostrade. Of was het ooit de landbouwgrond van een keuterboer, dat de boer node moest verkopen aan een arrogante projectontwikkelaar? Mijn voorouders langs moederszijde waren boeren, maar volgens moeder geen keuterboeren. Ze bezaten het land waar ze op werkten. In die familie herinner ik me dat er altijd haat te over was voor milieu-activisten en groenen, die ze de schuld gaven van de eerste milieuwetten, zodat boeren niet meer ongebreideld stront in lokale beken konden pompen of van koeien bodybuilders maken van twee ton. Niettegenstaande hun misplaatste haat (de groenen kwamen pas voor het eerst in eender welke regering in België mee aan de macht in 1999), was er ook altijd die moedeloosheid: "wat moeten we anders doen als we nog willen concurreren?" 

Als ik terug op het voetpad ben richting werk, zie ik uit de coulissen/parking van het rendez-voushotel een vrouw komen met netkousen en een behoorlijk korte rok. Toevallige passant of sekswerker? Wie maalt erom. Sekswerk is, zoals de boutade luidt, op het einde van de dag werk, en wie werkt, die verdient bescherming tegen uitbuiting, ongevallen, verziekte werksfeer en giftige e-mailtjes van klanten na 18u. Het is eveneens geen nieuwe gedachte dat al wie werkt, een soort hoer is, alleen verkoop ik naast mijn tijd mijn intellectuele vermogens in plaats van dat ik met andermans genitaliën speel. Misschien zouden alle vakbonden zich "de Hoerenbond" moeten noemen. Blozende ministers die het woord nauwelijks durven uitspreken, nieuwsankers die zich ernstig moeten houden. Kwade conservatieven. Ja, er zit brood in. Wat mij betreft richten we die Hoerenbond beter vandaag op dan morgen. 

zaterdag 6 januari 2024

Anton in Zwitserland (en Liechtenstein) - Dag 4b+5: Zürich tris

De bus- en treinrit terug naar Zürich verlopen zonder incidenten of vertragingen. Matthias is dit na 12 jaar Zwitserland compleet gewoon, maar mij blijft het op een positieve manier verbazen. Eens terug in Zürich eten we een hapje bij kleiner Hiltl-filiaal en eet ik een bijzonder smakelijke bessenstrudel met stracciatella-chocolademousse. We zitten buiten op het dakterras. Terwijl ik wacht op Matthias, zie ik plots een grote vent opdoemen in een hagelwitte jas, telefonerend, met een hoekige kop, zwarte baard en grove handen, en ik weet “this guy fucks”. Daarover gesproken heb ik op een luttele vijf dagen al evenveel likes verzameld op Bumble. Ik snap niet zo goed waarom, want het is toch duidelijk dat ik een toerist ben? Met één erg leuk uitziende vrouw heb ik zelfs gematcht precies omdat ze me zo leuk leek, maar haar enthousiasme nam direct een duikvlucht toen ze doorhad dat ik niet in Zürich woon.

Onder een deken van motregen en een grijze hemel bezoeken we nog het uitkijkpunt over Zürich vanaf de Universiteit, een imposant gebouw in neoklassieke stijl met een groot plein. Daar wijst Matthias me op de weinige echte hoogbouw die de stad rijk is. Ik had namelijk oorspronkelijk verwacht slanke glazen wolkenkrabbers te zien die ik associeer met financiële centra als Londen of Dubai, maar Zürich doet niet aan die trend mee. De hoogste gebouwen lijken me vanaf hier trouwens ook gewoon woonkazernes en geen zakelijke buildings. Ik had het eigenlijk kunnen weten, want in continentaal Europa is de wolkenkrabber sowieso niet erg populair.

Voor het avondeten hebben we wel zin in Italiaans en bovendien kwaliteit, na de teleurstellende avonturen in vieze groene saus en het opgewarmde eten van de dag daarvoor. We vinden uiteindelijk een chique Italiaan die naar Zwitserse normen nog meevalt qua prijs. Ik voel me direct wat ongemakkelijk omdat ik onder mijn jas een Guinness t-shirt draag met een gat erin, maar Matthias sust me door te zeggen dat ze ons niet scheef zullen bekijken zolang we betalen. Immers, argumenteert hij, vaak zijn het nog de rijkste mensen die het simpelst gekleed zijn, en dat is wel iets dat ze begrijpen in Zürich.

De ober is een beetje een grapjas en de chef ziet eruit als een stereotype Italiaanse chef, met een lichte grijze stoppelbaard, kaal hoofd en in een wit uniform. De maître d’hôtel staat buiten aan de ingang om de bezoekers te verwelkomen (of eventueel de toegang te ontzeggen?). Het moet gezegd: de huisgemaakte lasagne is één van de beste lasagnes die ik ooit heb gegeten. Ook Matthias is tevreden met zijn vis. Buiten in het oude centrum, de stegen en aan de cafés is er vanavond veel volk. Naar verluidt is donderdag een populaire uitgaansdag in Zwitserland. Waarom weet Matthias niet.

Op de terugweg passeren we aan het wereldberoemde Cabaret Voltaire, bekend van de dada-beweging van alweer een eeuw geleden. Enkele hippe vogels hangen er uit de vensters te drinken en te roken. We spotten ook een heuse condomerie en een boekhandeltje voor esoterische boeken. Ondanks de regen is het volk uitgelaten en druk. Met zijn autovrije historische centrum doet Zürich op een avond als deze soms denken aan Gent (maar heuvelachtiger en veel rijker), waar ik morgen rond dit uur terug zal zijn en ik hoop dat mijn jonge kat niet van mij vervreemd is geraakt.

De avond sluiten we weer af met thee in de hotellounge. Matthias moet de ochtend erop terug naar Genève en ik dus naar België, en jammer genoeg betekent dat opnieuw vroeg opstaan. Ik slaap weer behoorlijk slecht maar kan toch enkele uren aaneenrijgen zonder zweet noch nachtmerries, en rook stiekem een sigaretje uit het venster van mijn hotelkamer alsof ik 16 ben. Van de minibar ben ik afgebleven maar ik heb wel een pakje gummibeertjes soldaat gemaakt.

De ochtend komt alweer vroeg en de oudere hotelmanager bij het ontbijt is vervangen door een erg jong uitziende vrouw die ons direct aanspreekt in het Engels. Bij het afscheid op het centraal station van Zürich schiet mijn gemoed vol – ik vind afscheid nemen in het buitenland van vrienden of geliefden altijd ontzettend moeilijk. Ik weet wel dat mijn broer een onafhankelijke, volwassen man is van 38 die zijn tweede thuisland goed kent, hier zijn vrienden en carrière heeft, en dat hij me regelmatig heeft moeten helpen hier als ik verloren liep, sukkelde met lokale gewoontes en zo verder, maar op het einde van de dag blijft hij (één van) mijn jongere broer(s) en heb ik het paradoxale gevoel dat ik hem in de steek laat.

Op de trein verbijt ik de tranen maar ook de ergernis met een Amerikaanse familie naast mij, waarvan vooral één van de eigenwijze zoontjes extreem op mijn zenuwen werkt. Zijn wat sullige vader heeft de kleine niet in de hand (“only two more minutes of gaming” – “three!” – “two” – “three” en de jongen krijgt zijn zin). Ze hebben ook onzalig veel bagage bij. Op de luchthaven is het complete waanzin troef. De check-inbalies hebben geen aanschuivende rijen maar vormeloze massa’s, met nerveuze stewards die hopeloos alles proberen onder controle te krijgen en ergens een peuter die boven de massa uit krijst, rondhobbelend bij zijn ouders. 200m verderop en een verdiep erboven hoor je hem nog. Gelukkig ben ik al op voorhand ingecheckt.

Het wordt weer een zweterige bedoening en bij de bagagescan wordt m’n haargel afgenomen. Die was in Zaventem kennelijk geen probleem. Even dreigen ze ook mijn medicijnen weg te nemen maar ik kan duidelijk maken dat ik die echt nodig heb. Mijn laarzen gaan ook uit om langs de metaaldetector te passeren – wat trouwens in Zaventem eveneens niet nodig was. 

Ik kom tot rust in de rokerslounge. Hoewel er staat dat je minstens 18 moet zijn om er plaats te nemen en er op een poster de gebruikelijke waarschuwingen hangen over de gezondheidsrisico’s, is het een helder verlichte en stille plek met aangename stoelen. Alweer een contrast met Zaventem, waar het rokershok een soort schaamkamer is waar je dicht op elkaar gepakt staat in wat ooit een bergkot moet geweest zijn en iedereen naar de grond staat te kijken in de vieze walmen op die kleine oppervlakte. Het enige wat de ervaring wat vreemd maakt is een oude dyfterische hoester in de hoek van de lounge.

Dit keer is er geen vertraging. De medepassagiers zijn rustig en de boarding verloopt op Zwitserse leest geschoeid. Niet veel later neem ik afscheid van het Alpenland met een helder zicht op de woeste, besneeuwde pieken talloze meters onder ons, jammer genoeg een fiks stuk geld armer, maar een 100-tal foto’s uit Zwitserland een koffiemok uit Liechtenstein rijker. 

vrijdag 5 januari 2024

Anton in Zwitserland (en Liechtenstein) - Dag 4a: Liechtenstein

Sommige mensen die mij kennen, weten dat ik gefascineerd ben door ministaten. Ik had ooit het plan alle Europese ministaten in één reis te bezoeken, maar dat plan heb ik jaren geleden stilletjes opgeborgen wegens te duur, geen auto (meer) en andere omstandigheden. Als je het Groothertogdom Luxemburg mag meerekenen, heb ik al twee van de zeven Europese ministaten bezocht – het andere was Malta, in 2018. Vandaag komt daar Liechtenstein bij.

Liechtenstein is genoemd naar de adellijke familie uit het Heilig Roomse Rijk die vanaf de vroege 18de eeuw directe controle uitoefende over het vorstendom, en is tot op de dag van vandaag nog altijd een vorstendom, een prinsdom eigenlijk. Hoewel het sinds 1921 een grondwet heeft en er een parlement is, heeft het in de praktijk nog altijd veel allures van een absolute monarchie. Het was het laatste land in Europa dat stemrecht gaf aan vrouwen (in 1984) – de laatste regio in Europa die hetzelfde deed was niet toevallig een Zwitsers kanton, in 1991. Liechtenstein gebruikt de Zwitserse frank en ziet Zwitserland een beetje als een grote broer. Zwitserland spreekt internationaal trouwens ook voor Liechtenstein als het land zichzelf niet kan vertegenwoordigen, en neemt tevens de nationale defensie van de ministaat waar. Je weet immers nooit of de Oostenrijkers terug snode plannen zouden gaan smeden.

De grappigste anekdote uit de Liechtensteinse geschiedenis dateert van de Oostenrijks-Pruisische Oorlog van 1866, waarbij het 80 man sterke leger terug naar huis keerde met een man extra, een Italiaanse deserteur. Daarna werd het leger ontbonden.

We nemen eerst de trein naar Sargans en van daaruit rijdt er een bus naar Liechtenstein. Zoals gewoonlijk is de aansluiting perfect en zijn zowel trein als bus stipt. De buschauffeur is een stereotype busschauffer: een goedmoedige, gezette man met grijs haar en een snor. We rijden het vorstendom binnen zonder douane, want Liechtenstein mag dan wel geen lid zijn van de Europese Unie, het is deel van het Schengen-gebied en heeft ook een tolunie met Zwitserland.

Vanuit de bus lijkt Liechtenstein op één groot dal omringd door de Alpen, een beetje als uit een stripverhaal. De meeste huizen zijn in open bebouwing, maar met percelen die dicht aan elkaar grenzen. “Had je me verteld dat ik nog in Zwitserland was, ik had het direct geloofd,” zegt Matthias een klein beetje teleurgesteld. In de verte zien we op een spitse heuvel wel een oud kasteel prijken, maar voorts is Liechtenstein een modern Europees land als een ander. De bus zet ons af in het centrum van Vaduz, dat met 5.000 inwoners geldt als de hoofdstad van de ministaat. 

Het centrum ziet er nieuw en proper uit. Een smaakvol, modern parlementsgebouw rijst op naast een grote kerk. Tussen het parlementsgebouw en de kerk prijkt het opschrift “die oberste Aufgabe des Staates ist die Förderung der gesamten Volkswohlfahrt“ (“de belangrijkste taak van de staat is het bevorderen van de welvaart van het volk”). Aan een paal hangt ook een bord dat ons inlicht dat Liechtenstein voorzitter is van de Raad van Europa tot mei 2024. De grootste trekpleister is echter het postkantoor, dat ook de voornaamste souvenirwinkel is. We kunnen er niet aan weerstaan en kopen er koelkastmagneten, koffiemokken en chocolade. Blijkbaar is ook de postzegelverkoop er een lucratieve business.

Verderop in het centrum vind je alles wat je zou mogen verwachten van een klein Europees stadje, met enkele restaurants en boetieks. Op het centrale plein is er een schaatsbaan waar voornamelijk kinderen op rondschaatsen. Ook hier zie je toch weer veel toeristen die wel weg hebben gevonden naar het prinsendom, ofschoon er niet bijzonder veel te beleven valt. Het is het land zelf dat de attractie is, en op het plan van Vaduz dat we hebben meegekregen in het postkantoor, is het zelfs vormgegeven als het kaartje van een pretpark. We bestuderen het kaartje wat bij een lokale frisdrank in het restaurant dat aan het Nationaal Museum hangt, een strenge basalten blok van waaruit een vreemd gefluit weerklinkt. Als eten serveert men er vreemd genoeg enkel sushi.

Toen we eerder Liechtenstein binnenreden, zagen we ook een Thais restaurant en Matthias vraagt zich af hoe die Thai in godsnaam in Liechtenstein verzeild is geraakt. We kunnen ons moeilijk voorstellen dat dat zijn of haar eerste plan was, maar ’t is nu misschien de enige Thai in Liechtenstein dus die zal wel goede zaken doen. Het traditionele kasteel van de prinsen van Liechtenstein kijkt vanop een lage maar steile bergflank neer op Vaduz. Het kasteel kan je niet bezoeken, maar je mag er wel omheen wandelen. De klim is me iets te heftig en ik wacht halverwege op een bankje terwijl Matthias de tocht verder zet. Ik heb een meditatief uitzicht over Vaduz en in de verte de eeuwige Alpen. Ook hier is het echt niet koud.

Hierna gaan we terug naar het restaurant van het museum en realiseren we ons dat we voor onze vorige drankjes niet eens betaald hadden. Het personeel neemt het goedmoedig op: ze dachten dat we het museum in getrokken waren en later nog gingen terugkomen. De sushi is niet mis, maar wederom bijzonder duur. Ergens is dat nog te verstaan, aangezien Liechtenstein één van de weinige landen is die tweemaal volledig door land omgeven is (dat wil zeggen dat zijn directe buren zelf ook geen kustlijn hebben) en import van zeevoedsel dus wellicht een aardige Zwitserse frank kost. Bij het afrekenen wenst het personeel ons alvast een gelukkig Nieuwjaar op voorhand. We komen nooit te weten wat de bron is van het vreemde gefluit vanuit het museum en niemand lijkt er zich ook iets van aan te trekken.

De Prins van Liechtenstein krijgen we niet te zien. We hadden voordien nog het grappige idee dat hij misschien zelf ook een winkel zou uitbaten of achter de balie zou staan van het postkantoor. Misschien heeft hij het te druk om Dagobert Duck-gewijs in zijn fortuin rond te zwemmen. Het land is pas 15 jaar geleden van de zwarte lijst gehaald van belastingparadijzen en de Prins zelf is naar verluidt de ideeën genegen van het anarcho-kapitalisme. De brute “eerlijkheid” van een dergelijk systeem is wellicht aantrekkelijk als je al steenrijk aan de startmeet komt. 

donderdag 4 januari 2024

Anton in Zwitserland (en Liechtenstein) - Dag 3: Zürich bis

Omdat ik al een eindje voor het ontbijt op ben, nuttig ik mijn eerste sigaret van de dag op mijn door het hotel bezorgde huissloffen aan de portiek. Ik zie een erg vreemde vrouw in zichzelf in het Frans praten en rond een restaurant sluipen dat tegenover het hotel ligt. Ze probeert binnen te raken in het restaurant, wat niet lukt. Er stopt ook een bestelwagen die een kerstboom komt ophalen (of vervangen?). Eerder al zag ik dat de kerstmarktjes zowel in Zürich als Luzern al volop afgebroken worden, hoewel het nog niet eens Nieuwjaar is. De klokken van de stad luiden als in een vraag- en antwoordspel en ik weet niet goed waarom (Matthias weet het ook niet) want ze luiden op vreemde tijdstippen, zoals 40 minuten na het uur of 10 minuten voor het uur. Pas de laatste dag lijken ze synchroon te slaan op het uur.

Na het ontbijt gaan we naar het Landesmuseum, dat lijkt op een kasteel en naast het station ligt. Aan de inkom loopt het er vol joelende en krijsende kleuters, wat nog versterkt wordt door de akoestiek van het gebouw. Ik begrijp niet waarom je als ouders kinderen meeneemt naar een museum als ze niet stil kunnen zijn (of als de onderwerpen van het museum hen niet kunnen boeien), maar het zal vast ik wel weer zijn die “onverdraagzaam” ben omdat ik niet deel wil worden van een probleem waar ik helemaal niet om gevraagd heb.

Met koptelefoons op begint de reis op de eerste verdieping, waar ingegaan wordt op de talenrijkdom van Zwitserland. De sensoren zijn niet altijd even goed afgesteld en sommige stukjes beginnen en eindigen abrupt of aan het verkeerde object, maar niettemin is het erg boeiend, zeker voor een talenfreak als ik. Zo leer ik dat Romansch pas in de jaren ’30 de 4de officiële taal werd van Zwitserland als statement tegen het fascisme en nazisme van buren Italië en Duitsland, om meertaligheid specifiek als een Zwitsers element op de kaart te zetten van het nationaal bewustzijn. Eveneens kom ik te weten dat hoewel Italiaans slechts in twee kantons een officiële taal is, het gebruik ervan ook wijdverspreid is in Duitstalig Zwitserland, vooral onder migranten afkomstig uit Italië, en dat er een soort mengtaal bestaat die doet denken aan het traditionele dialect uit Brussel, dat zelf ook onaangekondigd kan switchen tussen Nederlands en Frans.

Ook opvallend: Zwitserland eert met veel égards de Duitse schrijver Friedrich Schiller. Misschien niet zo opvallend als je je herinnert dat hij Willem Tell wereldberoemd maakte. Of de man ook echt bestaan heeft, wordt in twijfel getrokken, maar tot in reclames voor Ricola toe leeft het verhaal verder.

Het Landesmuseum blijkt nogal exhaustief, in beide betekenissen van het woord. Het lijkt alsof elke laatste tand, pijlkop, beschilderd bord en belangwekkende houten deur in het museum tentoongesteld is. Als uitsmijter is er nog een tijdelijke tentoonstelling van moderne haute couture (en die is wellicht “o zo duur” zoals De Jeugd van Tegenwoordig het zou zeggen) maar tegen dan hebben we het wel zo’n beetje gezien.

Een andere bezienswaardigheid, het operagebouw, blijkt gesloten. Op het plein voor de opera breekt men alweer een kerstmarkt af. Het plein in kwestie heet de Sechseläutenplatz, genoemd naar het jaarlijkse Sechseläuten-festival in april, waarbij een enorme houten pop verbrand wordt en er aan de tijd die het duurt eerde hoofden exploderen, wordt gemeten hoe lang de winter nog zal duren. Matthias weet te vertellen dat het bij de laatste editie ontzettend lang duurde. Toch is dit hier helemaal geen strenge winter, integendeel. Ik ben al elke dag buiten geweest met slechts een hemd en een winterjas en heb het vaak te warm. Na de Rigi Kulm heb ik ook geen enkele keer mijn handschoenen nog aan moeten doen.

Een plakkaat aan de Limmat-rivier, die uitmondt in de Zürichersee waarrond de stad geplooid ligt, legt uit dat er een theorie is dat Zwitserland 50 miljoen jaar geleden aan een zeestraat lag tussen de vroege Middellandse Zee en de Paratethys, een oerzee die vandaag opgedeeld is tussen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. De vele meren die Zwitserland rijk is, zouden restanten zijn van die zeestraat, die liep door wat nu de Hongaarse vlakte is en de IJzeren Poorten van de Karpaten.

Een bezoek aan een botanische tuin is een scheet in een fles. De tuin is klein en ligt er volledig kaal en verdord bij. Ook het Designmuseum en het Le Corbusier-Huis zijn dicht. Ik wist overigens niet dat Le Corbusier eigenlijk een Zwitser was tot dit bezoek. We passeren ook aan de Nationale Bank van Zwitserland, een al met al nogal militair aandoend gebouw met tralies. 

Na een korte pauze op het hotel, waar ik de Senseo op de kamer niet aan de praat krijg, gaan we naar het Kunsthaus van Zürich, een museum dat uit twee grote delen bestaat, gescheiden door de rivier maar ondergronds verbonden. De toegangsprijs voor één deel is al best pittig, aan omgerekend €40 voor twee personen en voor het eerst switcht iemand naar Engels tegen mij als duidelijk wordt dat ik de baliemedewerkster niet goed kan verstaan. 

De ingang loopt door de gift shop, waarbij ik moet denken aan een moment uit ‘The Good Place’ als de helden in de Bad Place (de hel) zijn en daar moeten verschuilen in het Museum van Menselijke Miserie. Het personage Jason vraagt of er een gift shop is, waarop de demonische antiheld Michael zegt: “Jason, you’re in hell. Of course there’s a gift shop.”

Al is de toegangsprijs duur, het Kunsthaus is al even labyrintisch groot als het centraal station van Zürich. Naast wat meer aandacht voor Zwitserse artiesten (waarvan er sommige naar onze mening wat bovenmatig belicht worden als je kijkt naar de kwaliteit van hun werk) zijn er schilderijen en plastische kunstwerken van het kruim van de Europese kunstenaars: Chagall, Kandinsky, Breughel, Mondriaan, Magritte, Hollandse meesters, Lichtenstein en zo verder. Eén zaal wijdt ook aandacht aan “Hulda”, een feministisch kunstcollectief dat de naam gebruikte van Zwingli’s echtgenote om aan de kaak te stellen hoe overweldigend mannelijk museumcollecties zijn.

Na een tijdje is het eerlijk gezegd wat overweldigend. Buiten is het al donker en is het lichtjes aan het regenen. Binnen zijn er vele kamers binnen kamers, trappen na trappen en zaal na zaal, ook met hedendaagse kunst en fotografie. Regelmatig moet ik even gaan zitten. Dat helpt ook om sommige werken wat beter te bestuderen. Bij veel oudere werken hangen labels die uitleggen of de schilderijen mogelijk nazi-roofkunst waren. Het sterkt het Kunsthaus alleszins tot eer dat ze hier zo open over zijn.

’s Avonds bezoeken we een entrecôte-restaurant tegenover ons hotel (niet hetzelfde restaurant waar de zonderlinge dame van de ochtend rond sloop). Matthias vindt het nog een amusante ervaring: er wordt maar één gerecht geserveerd en het is er ontzettend druk. Tijdens onze maaltijd staan aan de ingang tientallen mensen aan te schuiven om binnen te raken. Nochtans is het gerecht flauw, zeker voor €45 per persoon: een kommetje sla en wat brood als voorgerecht, en dan twee rondes van plakjes entrecôte met frietjes, overgoten door een vieze groene saus waarvan Matthias denkt dat er lookboter in zit. Bij de tweede rond kwakt de serveerster nog een grote lading saus over mijn bord, hoewel ze kan zien dat bijna alles van de eerste gang onaangeroerd is. Ze is erg gehaast en net niet onvriendelijk genoeg om echt als onvriendelijk beschouwd te worden.

We komen tot rust in de lounge van het hotel. De erg guitige avondmedewerkster voorziet ons van frisdrank en zwarte thee. Matthias en ik zijn allebei erg moe en ik proef nog altijd de vieze nasmaak van de groene saus in mijn mond en keel. Morgen wordt het weer vroeg dag, echter, want we gaan een buurland van Zwitserland bezoeken. 

woensdag 3 januari 2024

Anton in Zwitserland (en Liechtenstein) - Dag 2b: Luzern & Rigi

De boottocht is niet goedkoop: omgerekend meer dan €90 voor twee personen. Zwitserland is enorm duur, sowieso. Je krijgt er wel één van de beste levenskwaliteiten ter wereld voor in de plaats. Op de hele reis zal ik welgeteld één dakloze zien, en laat ik me vertellen dat onze thuisbasis Zürich één van de hoogste concentraties aan miljonairs ter wereld heeft. De boot zelf is modern en snel. De passagiers zijn bijna allemaal toeristen, en het valt op hoe divers de toeristen zijn als groep: ik tel Chinezen, Indiërs, Amerikanen en uiteraard de obligate Nederlanders. De boot maakt drie stops aan pittoreske haventjes met statige hotels die wel een filmdecor lijken of bedacht hadden kunnen zijn door Wes Anderson (de realiteit is wellicht omgekeerd).

Aan de voet van de Rigi in Vilznau moeten we nog een bergtrein nemen die steil omhoog rijdt langs de flanken van het gebergte. Overal zie je huizen en vakantiewoningen en vraag ik me af hoe de bewoners die bereiken, want veel wegen zijn er niet te bespeuren. Volgens Matthias zijn veel Zwitsers eraan gewoon door de bergen te wandelen dus voor een steile helling minder of meer draaien ze hun hand (of voet) niet om. Op de bergtrein zitten we naast een familie Indiërs waarvan de grootvader hetzelfde stemtimbre heeft als opa Simpson uit de animatiereeks. Hij lijkt constant in de war. Later loopt hij nog twee verschillende keren in de weg als we op de Rigi Kulm zijn.

Na de voorlaatste halte begint een soort Alpenschlager door het geluidssysteem van de trein te schallen: het Rigi Lied van het Quartett Waschächt, dat met veel gevoel voor kitsch “die Königin der Berge” bezingt (“Rigi” zou afgeleid zijn van “regina”, Latijn voor “koningin”). Ik stel me voor hoe de kabels van de trein zouden knappen en we aan een rotvaart onze dood tegemoet zouden denderden terwijl de vrolijke kerels van Quartett Waschächt blijven yolo-lo-loën door het gegil en gekrijs van de passagiers heen in doodsangst. Het hiernamaals is hier geen rit met Walkuren, maar wordt begeleid door buikige mannen op hoempa-pa-muziek.

Het uitzicht over de besneeuwde bergtoppen is de moeite eens we bovenaan de Rigi Kulm zijn maar gek veel is er verder niet te doen. We eten respectievelijk een nogal mottige schnitzel en een vettige worst en het is warm genoeg om gewoon buiten te zitten met onze jassen aan. Naast het treinspoor loopt een sleebaan. Ik vind dat die er gevaarlijk smal uitziet, met aan de andere kant een gapende diepte zonder rails, maar de kinderen vermaken zich. Matthias zegt dat hij in zijn 12 jaar Zwitserland nog maar zelden heeft gehoord over ongelukken in de bergen. De Zwitsers weten wel wat ze doen. Misschien ben ik gewoon een broekschijter. Daarover gesproken: als ik op het toilet zit, komt er in het belendende stalletje haastig een man zitten die met een oerkreet een hoeveelheid diarree loslaat in de pot die lijkt alsof er iemand een grote kookpot groentensaus in één keer in uitstort. Hij verlaat even haastig het toilet als hij gekomen is.

Na een uurtje houden we het voor bekeken op de Rigi Kulm en maken we de omgekeerde tour terug naar Luzern, waar we de namiddag en vooravond doorbrengen. Luzern is volgens Matthias één van de meest “typisch Zwitserse” steden. De hoofdattracties zijn de Kappel- en Spreuerbrücken, twee overdekte houten bruggen die stammen uit de 14de eeuw en in de nok van het dak driehoekige schilderijen tonen met diverse, meestal gewelddadige, episodes uit de geschiedenis van Zwitserland. Ook de Pest is hier van de partij. In de verte blinken de lichten van een circus aan het water dat de weinig creatieve naam “Zirkus Weihnachten” draagt, maar door de afstand en het krullerige lettertype lees ik per ongeluk eerst “Zirkus Wehrmacht”.
 
Aan de oevers van de Reuss-rivier liggen diverse hotels en restaurants die op het gelijkvloers open, ronde bogen hebben, een beetje zoals in Venetië. Wat verraadt dat je echter niet in Italië bent, zijn de enorme koperen kaasfonduestellen die al klaarstaan en blinken in zowel kaars- als kunstlicht. De binnenstad heeft vele oude, goed bewaarde gevels met heiligentaferelen en versieringen. Het water uit de fonteinen ziet er zo helder uit dat het me drinkbaar lijkt, maar ik ga het niet proberen, Diarreeman van de Rigi indachtig.

We gaan ook even binnen in de Sint-Franciscuskerk van de Jezuïeten, volledig ingericht in barok- en rococostijl, iets wat je niet vaak ziet in België, waar de meeste belangrijke kerken van voor of juist na die tijd zijn. Luzern is één van de weinige Duitstalige kantons van Zwitserland die altijd katholiek gebleven zijn, in tegenstelling tot Zürich, de thuisstad van Huldrych Zwingli, één van de prominente aanvoerders van de Reformatie. Zwitsers zijn patriottisch: je ziet overal in het land de vlag wapperen en de geschiedenis is er duidelijk zichtbaar. Het helpt dat veel gebouwen nooit zijn verwoest of platgebombardeerd in beide Wereldoorlogen, waar de Zwitsers geen deel aan hebben genomen. Al is het inderdaad waar dat Zwitserland sinds 1847 geen echt geweld meer heeft gekend en sinds 1648 diplomatiek erkend is als neutraal, heeft het land toch een bloedige geschiedenis achter zich.

Is het huidige Zwitserland een soort “fatsoenlijk rechtse” utopie? Banken en financiële instellingen zijn er groot, de mensen over het algemeen beleefd en aan de conservatieve kant en er lijken geen grote recente sociale schokken te zijn. In Vlaanderen doen Vlaams-nationalisten natuurlijk alsof Zwitserland niet bestaat, omdat het toont dat je in een meertalig land toch succesvol kan samenleven. Ten andere is extreemrechts ook hier groot geworden, met als dieptepunt een brutale campagne van de Zwitserse Volkspartij waarbij op een affiche een wit schaapje een zwart schaapje wegstampt met de achterste poten.

Avondeten doen we terug in Zürich in een wat rare sportbar-achtige keet met eten dat eerder gemicrogolfd lijkt, maar daarom jammer genoeg niet goedkoper. Er speelt aanhoudend pop uit de late jaren ’90. Matthias vindt het er maar niets, maar de dienster is wel enorm vriendelijk en doet me denken aan een jonge zwarte actrice maar ik kan er niet op komen wie. Daarna is het met onze afgejakkerde lijven terug richting hotel om te proberen slapen. De dag erop is Zürich zelf aan de beurt als hoofdmoot van de reis.