Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 25 september 2012

Zeeziek, maanziek

Kerst komt vroeg dit jaar. ’s Ochtends aan het station staan de grenzen van de werken aangeduid door lange lichtkabels over de ijzeren hekken, en vormen ze zo het natuurlijke wandelspoor voor fietsers aan de ene kant, bouwvakkers aan de andere kant. Met die kerstverlichting komt ook de vertrouwde kilte van een plots ingezette, aangewaaide herfst.  De dag condenseert al tot humus nog voor hij goed en wel begonnen is. Ik wens geen gesprek te voeren, maar het trage op gang komen van de maandagmorgen wordt getemperd door de stilte van de honderden andere pendelaars, die net als ik een uur geleden nog in een warm bed lagen, alleen of tegen een ander lichaam aangeschurkt. Mijn nieuwsgierigheid is ontembaar. Een belegen volkswijsheid luidt dat als je als heteroman ergens aankomt, dat er één vrouw altijd de knapste is, en die zoek ik ook altijd. Ik vind haar tijdelijk. Ik vergeet haar nooit.

Als treinen over sporen knarsen, boven het mechanische gepraat van stationsaankondigingen uit, vraag ik me af of er nog mensen zijn die net als ik last hebben van die constante sensoriële overdaad. Al die mensen, al dat lawaai, dat licht, die bewegende stromen, obstakels en verwarring. Is het omdat ik opgroeide op een dorp waar er hoop en al maar drie belangrijke straten waren? Of is hier iets fundamentelers aan de hand? Het antwoord op die vraag maakt niks uit. Je moet omgaan met het hier en nu, en het verleden is een vorm van fictie die voortdurend verandert in samenhang en nadruk. We blijven er aan boetseren naargelang het ons uitkomt. Zelfs perspectiefwissels zijn bedrog. Als ik mezelf zie van buitenaf, staand, lezend, zittend, met stenen gezicht, zie ik nog steeds mezelf van binnenuit in een fantasiewereld. Maar de cirkel sluit zich: als we toch alleen maar van de binnenkant voorstellingen kunnen maken en die sorteren in graden van plausibiliteit, dan nog is het alles wat we hebben.

Via de reflectie van het metrovenster kijk ik naar een man en vrouw in gesprek. Het zijn bekenden van elkaar, dat zie je aan de manier waarop ze lachen en hun gesprek weinig, maar ook weer niet te weinig onderbrekingen vertoont. Ik zit me af te vragen hoe het komt dat ik haar aantrekkelijk vind, onmiddellijk, zomaar, hoewel ze naar alle maatstaven van catwalks, videoclips en mannelijke staarbladen zeer gewoon is. Ligt het aan vormen en curves, ligt het aan geprojecteerde herinneringen? De vraag is interessanter dan het doelloze graven dat er op volgt, en ik wend mijn blik af. De man naast me probeert te zien wat ik aan het lezen ben. De cover van mijn boek lijkt op een cover van een stationsromannetje – vrouw met slappe witte hoed, man met vierkante kin en een grijs kostuum die haar vasthoudt als een nukkige rots in de branding.

Een naakte man klautert uit de Schelde terwijl ik aan de overkant voorbijloop. Breed, gezond pallieterlijf. Geen idee wat hij in de Schelde zat te doen om halfzeven ’s avonds, in het volle zicht van de huizen aan de waterkant. Ook dit is Gent. Ook dit is een vorm van schoonheid, het soort waar we een perverse relatie mee hebben. Schoonheid najagen als waarde lijkt hopeloos achterhaald, iets voor hobbyschilders en huismoeders die kleffe kaartjes van Anne Geddes verzamelen. Onze woordenschat is er ook niet meer op voorzien, want iedereen voor ons heeft al alle woorden opgebruikt om dat persoonlijke gevoel te beschrijven. Het is de keerzijde van de medaille van de overdaad aan indrukken die voortdurend op me af komt. Geef me een paar noten muziek die door het ruggenmerg prikken, en er komen zakdoeken aan te pas. Toon me een treurfaçade in verval, een gezicht met een verhaal of een gezicht met gesculpteerde jukbeenderen, en ik ben verliefd.

Routineus, tussen de uitgang van het spoorstation Brussel Centraal en het metrostation Brussel Centraal, steek ik een sigaret op die ik maar half ga oproken. De parade is onvermoeibaar. Een enorme man met een baard een hoed die eruit ziet alsof hij te veel fantasy leest. Een oudere vent met een uitgelopen gezicht, armzalige sportschoenen en grijs haar over alcoholrode huid. De fijne haviksneus van een parmantige Turkse. Al die dingen gaan de harde schijf op, alsof ik er een code mee ga kunnen kraken, later. Alsof lang genoeg naar een lepel staren hem ook zal doen ombuigen. Er zit een Uri Geller in elk van ons, die indien niet zichzelf, anderen ervan kan overtuigen dat de lepel buigt. Er zit ook een Morpheus in elk van ons, die weet dat er helemaal geen lepel is.

woensdag 12 september 2012

Voorherfst

Men spreekt over een nazomer en een voorzomer, soms eens over een vroege lente, of knarsetandend over een vroege winter, maar de begrippen voorherfst of nalente bestaan niet. Nee, de zomer is de zware jongen waar het allemaal om draait, prent de taal ons in. Onze maatschappij is ook op dat model gebouwd. Waren de zomermaanden vroeger oogstmaanden met dito feesten en hun gezwollen fruit, dan zijn ze nu het decor voor alcoholische escapades, bruin bakken aan God weet welk strand, of road trips in aftandse auto's. De winter heeft eveneens zijn passionele aanhangers, al ruikt het verdedigen van een seizoen vol doodsheid en sombere avonden een beetje naar contrair doen om contrair te zijn.

Persoonlijk ben ik de herfst gaan appreciëren, de laatste jaren. Die gedachte komt bij me op als ik terug naar huis slenter van een cafébezoek midden in de week. De weg is niet lang, maar omdat het al donker is en toch niet bijzonder koud, voelt hij langer aan. Aan de wegenwerken zie je dat het binnenkort verkiezingen zijn. Het academiejaar is nog niet begonnen, dus de straten die over enkele weken het terrein zullen zijn van legioenen studenten, liggen er een beetje onthutst bij, alsof ze bezoek verwachten dat al te laat is. Er zit alleen lokaal volk in de pitabars, en de geur van hamburgers en frieten wordt door de zwakke wind, in afwezigheid van geluidsgolven van volk, sterker gedragen dan anders. Het aroma is warm en nutteloos tezelfdertijd.

Poelen licht draaien overuren. Sommige cafés hebben hun uithangborden vernieuwd. Her en der zijn al kluitjes mensen die zich aan togen verzameld hebben. Ik zou het geen melancholie durven noemen, maar opnieuw waait een zeker gevoel van verlorenheid door wat ik denk als ik naar binnen kijk via het venster. Bastonen, glazen die neergezet worden, pratende mensen, een salvo aan noten popmuziek. Afstand op gezelligheid. Ik bedwing mijn nieuwsgierigheid om niet ergens binnen te stappen en me nog dieper te gaan onderdompelen in die schemersfeer van de laatste weekends van de zomer. Niet alleen heb ik niks bijzonders te vertellen, ik ben ook niet erg goed in zomaar ergens stilzitten tenzij ik dat grondig heb voorbereid. Meditatie is bewegen, wat mij betreft.

Ik kijk weg van de vensters naar het kruispunt van de Heuvelpoort dat opdoemt terwijl de straat breder wordt. Links van me is een oud studentenrestaurant in volle afbraak. Weinig is zo zichtbaar onzichtbaar als sluipende renovatie. Van alle cafés en voetpaden die ik daarnet passeerde, bestond meer dan de helft tien jaar geleden nog niet. Het verkeer van het kruispunt raast over die herinneringen heen op het ritme van oscillerende basdrums. Elk moment heeft zijn soundtrack, en dan is daar het moment dat het lijkt, vlak voor het zebrapad, of er in het gelijktijdig in- en uitademen van de binnenring, mijn longen en de verspreide terrasjesmensen achter en voor me, één ogenblik het gevoel dat alles precies in elkaar past zoals het hoort, ook als het vloekt en vecht. Alsof deze paar honderd vierkante meters in het hart van de stad één grote kathedraal zijn voor een god van terugtrekking. De sleep van de zomer die ruisend een verkoeling achterlaat. Al het haar op m'n armen en nek staat overeind.

Het is beter om verder niets meer te zeggen en te doen alsof m'n lippen aan elkaar genaaid zijn. Terwijl ik het kruispunt verlaat en nog maar op enkele meters van mijn huis ben, ebt ook het verlangen weg van over te steken en me daar te wijden aan het mysterie van alleen drinken in het gezelschap van onbekende mensen van wie ik nooit wat zal eisen (en omgekeerd). Vooruitgeschoven wolken beginnen over de in impressionisme gehulde daken te komen, en beloven regen. De stad anticipeert. De lichten springen op groen. In zelfhypnose, bedolven onder de lichtste en oppervlakkigste van indrukken, sluit ik af en ontsluit ik de deur.

vrijdag 7 september 2012

Allemaal waarheid

Met rode inkt staat op de Joker-kaart van een pak kaarten waarvan maar de helft nog overblijft, het volgende geschreven: “We kunnen de cirkel breken. Het gaat allemaal trager dan ik denk, omdat je niet zomaar overstapt naar een rechte lijn. Het is niet wat vooruitgaat dat telt, maar wat omhooggaat. Architecten van gotische kathedralen wisten dat, de bouwers van de piramiden wisten het en Pfizer verdiende er miljarden aan.”

In mijn dagboek, naast een onbegrijpelijk schema over twee werelden die in staat van oorlog zijn: “Kunst is religie, zei één van m'n broers. Ik begin steeds meer te geloven dat hij gelijk heeft. Ik zie niet in waarom ik anders zo zou kunnen genieten van de gewijde stilte die hangt in een museumzaal en me zo kan ergeren aan luie kunst, luie museumbezoekers en geleide bezoeken. Ongelovigen zal ik bekeren of zal ik verbranden. Had een kerk maar een aanpalende cafetaria om een koekje in de koffie te doppen en hard, erg hard na te denken over wat nu in een museum thuishoort en wat niet.”

Stond op de buitenkant van een kapotte schoenzool gekerfd van een paar dat ik eindelijk volledig afgedragen had: “Informatie is in principe holistisch. In elke hoek van elke kaaklijn, in elke flauwe kromming van een neusvleugel, een trekken van een schouder of een lijntje onder de ogen, zit een verhaal, een plan, een tweede plan. Pagina drie: de geringschattende blik van een ex als ze me er op wijst dat mijn mop niet grappig is. Bedankt, we weten het wel. Maak geen karikatuur in postzegelformaat van me. Ik ben groter dan dat en je weet het.”

Had ik willen posten op Facebook, staat nu te verwelken in een ronddobberend txt-bestand op de harde schijf: “Welkom op Instagram. Alles lijkt er zonniger. Ik heb nog echte afgebleekte, rossige foto's uit de jaren '80 in een dik plakalbum. Alles komt terug. Wat vandaag door het riool naar beneden sijpelt uit de afvoerput, komt morgen terug naar boven op je bord. En we gaan er een Instagram-foto van nemen. We gaan het liken. We gaan er over zeuren dat we er weer eens ironisch over moeten doen. En uiteindelijk zeggen we niets.”

Geschreven met de linkerhand, nauwelijks leesbaar, in bloedtype A+: “Ik ben rechtshandig maar ben ambidexter in twee dingen: eten (voorkeur voor links) en masturberen (voorkeur voor rechts). Na beide activiteiten was ik mijn handen. Mensen slaan, als het al voorkomt en dan ook alleen maar met toestemming van de betrokkene, doe ik rechts. Rechtshandigen zijn in de meerderheid op de wereld, maar linkshandigen lijken zo veel cooler. Daarom zeg ik dat ik een rechtsbreinige ben - dus linkshandige - in het lichaam van een linksbreinige. Om maar niet toe te geven dat ik ben zoals de meerderheid.”

Eén strook heb ik gelikt tot ze wak werd. De inkt maakte onmiddellijk een smeerboel aan vlekken. Er stond op: "Het is een zachte avond. Ik zit buiten op de brandtrap te lezen. Onder me is een reeks ongelijke platte daken, voor me uit de achterkant van andere appartementsblokken, en om me heen struint huiskater Odin, die van het feit dat ik langer dan twee minuten op het smalle balkon ben, een heel evenement lijkt te maken. Mijn linkerhand aait afwezig zijn kopje. Voor de gauw geamuseerden is het leven een feest."

Een onverstuurde brief: “Word is on the street dat je me nog altijd haat, al begrijp ik niet waarom en maakt het feit dat ik niet kan achterhalen waarom, me op een latente manier nerveus. Alsof me kaltstellen toen nog niet genoeg was om me voor de rest van mijn leven te verwonden. Ik denk niet dat je verstaat dat er bij mij iets geknapt is waardoor ik nooit meer iemand zo diepgaand heb kunnen vertrouwen.”

Onder de invloed van alcohol en drugs tussen een CV geschreven: “De doodswens is van oudsher het excuus van verstandige mensen die erg veel domme dingen doen. Het komt als eb en vloed, als iets dat oprijst uit een moeras en met lange tentakels door de schedel boort en zich dan onverklaarbaar terugtrekt, waarbij nieuwe holtes achterblijven. Disintegratie. Verschillende cirkels met letters trekken voorbij aan het geestesoog, sommige woorden lichten op: belang, balling, vermoeidheid, verslaving.”

In een geringd schriftje met nota’s in slecht Frans van een vergadering. Er zit een koffievlek op: “Van de buitenkant zie ik een lichaam met een witte das dat achter een imposant bureau zit, met uitzicht op chique gebouwen uit de negentiende eeuw, verhuurd aan woekerprijzen voor de Belgische en Europese elite. De hand van dat lichaam rust om een beker koffie en het hoofd van dat lichaam bevindt zich op verschillende denksporen tegelijkertijd, waarvan één die stormvloed is aan emoties die constant door een veel te smalle sluis moet. Een ander spoor verbaast zich over het prachtige, gitzwarte haar van de secretaresse, een derde spoor schiet verder vooruit en probeert zich het eigen lichaam voor te stellen tien jaar van nu, gebalsemd door een beter leven, een beter inkomen en een staalharde state of mind. Ik denk na over het soort toekomst dat niet echt een toekomst is, maar meer een stippellijn op een scheurstrook. Intekenen is gratis, en dus helemaal niks waard.”

Op de deur van een toilet, in het Cyrillisch, omdat m’n Russisch niet toereikend is om het rechtstreeks te doen in de taal van Poesjkin: “We zijn noch uniek noch allemaal hetzelfde; we zijn relatief. Vast staat dat we moeten kunnen ademen, in de ruime zin van het woord. We nemen daar pillen voor - ik toch. Samen kunnen we de tirannie van de toekomst beëindigen.”