Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 24 december 2012

Neon arc

Het is na middernacht van 23 december, en het is intussen duidelijk dat de wereld is blijven draaien. Geen fatale zonne-uitbarstingen, magnetische ompolingen of een regen van brandende stieren. Ik sta buiten aan Sint-Jacobs en laat me de gewone, koele regen welgevallen. Hoe je het ook draait of keert, de nabijheid van een kerk alleen al is iets dat stemt tot nadenken, vooral als er in de buurt een café is dat in sierlijke neonletters het devies 'Alles van waarde is weerloos' draagt, die klinkende uitspraak van Lucebert.

Verderop, rechts, ligt de Vlasmarkt, het toneel van fantasmagorische ochtenden tijdens de Gentse Feesten, nu verlaten en doofstom. Die stomheid hoort bij de de winter als een naaldboom bij inpakpapier. Van buiten, in het café waar ik tegenaan leun, komt muziek die een ander seizoen doet vermoeden, maar ik voel geen nostalgie noch verlangen naar de zomer. De zomer is oververhit van verwachtingen die nooit ingelost worden, dagen van zweet en lelijke shorts. Misschien zeg ik dat ook maar alleen omdat ik de warmte niet goed kan verdragen, en dan liever ergens onder een boom lig met een boek.

Ik vraag me af wat de mensen die geloofden dat de wereld ten onder zou gaan, nu aan het doen zijn. Er zijn er vast die hun idee niet hebben bijgesteld - zij hadden geen ongelijk, maar de datum was niet volledig juist. Of ze hebben zich beroepen op het vaagste aller argumenten, de quantumonsterfelijkheid. Er zullen er ook zijn die met het schaamrood op de wangen uit hun bunker gekomen zijn. De mentaal echt zieken hebben zich mogelijk opgehangen. Het meeste tragische aan die hele affaire is dat om te geloven in zo'n onzin, er wel degelijk een vorm van intelligentie nodig was. Ik geloof dan ook van ganser harte dat de idiootste dingen in de wereld gedaan worden door de slimste mensen. Zwakbegaafden hebben niet de luxe om stil te staan bij complottheorieën, en het kan hen aan hun reet roesten wie de Maya's waren.

Er zijn mensen die het einde van de wereld zouden vieren in branderige orgieën. Ik durf ook wedden dat de Sint-Jacobskerk, nu een artefact van sacraal toerisme, weer vol zou zitten. Zelf heb ik geen idee wat ik zou doen. Alleszins niet hier zijn, dat is duidelijk. Rook vermengt zich van uit portieken met de regen die langs lichtstralen naar beneden valt. Wat een beeld. Guido Gezelle zou er vast raad mee geweten hebben, sentimentele pastoor dat hij was. Ik zou er een boog van gemaakt hebben, een brug als een monochrome regenboog waarin de stemmen van mensen die buiten praten, vermengd raken met de geuren van eten en drinken, tabak en stadsregen.

Ik duw het stompje van de sigaret uit in een Duvel-glas dat zich al gevuld heeft met een bodempje regen. Sisgeluid. Daarvan zal ik komend jaar afscheid nemen. Ook ik ben vatbaar voor verbetering, en aangezien ik al jaren loop te verkondigen dat ik voor m'n 30 ga ophouden met roken, kan ik me maar beter houden aan dat voornemen als ik m'n vrienden nog onder ogen wil komen. Indien niet, kan ik altijd wel voor een vriendenprijsje een verlaten bunker overkopen die een apocalyps kan doorstaan.

zaterdag 17 november 2012

De onrust groeit

God schrijft recht met kromme lijnen. Ik vlucht langs die lijnen weg. Noem het een vorm van wanderlust, of holtes opzoeken in de tijd. In de allerdiepste uren van de nacht, nadat ik vrienden en cafés achter me gelaten heb, glip ik soms binnen in andere bars, alleen. Ik drink er water en installeer me aan de toog. De herfstbladeren van dronkenschap laat ik naar beneden dwarrelen terwijl niemand me stoort en ik niemand lastig val. Als ik dan toch al in een conversatie beland, is ze van de allerlichtste soort, die niks verandert aan de traag golvende processie van gedachten en gevoelens die eronder ligt. Soms ga ik ook nog een rit maken met de auto, de binnenring rond en af, parkeer ik me waar ik niet mag staan en rook ik uit het venster een sigaret. Een krachtveld van verdenking dampt dan van me af en houdt nieuwsgierigen op een afstand. Wie me dan aanspreekt is allicht zelf verdacht, en dat besef is wederzijds geruststellend.

Geen mens in cafés waar ik alleen binnenwaai, zal me zich herinneren, en daar put ik een pervers genoegen uit. Het is de nachtzijde van mijn daggedrag, maar het gaat voorbij de goedkope paradox, want ook hier speelt een verlangen op opgestuwd te worden in de vaart van het volk, aan niks te denken, niemand te zijn, alle littekens te verdoven. Wat is m'n spontane standuproutine onder vrienden anders dan hetzelfde gebrek dat moet gevuld worden?

Ik druk het gaspedaal in. Het einddoel van Friederich Nietzsches Übermensch en de Boeddha was in wezen hetzelfde: alle limieten opheffen tussen zichzelf en de buitenwereld, uitgaande van het basisidee dat de in zichzelf begrensde mens een illusie is die opgelegd wordt voor de lieve vrede, door staat, kerk en ego. De Übermensch wist de grenzen uit door overal zijn wil op te leggen, door elke definitie van moraliteit te tarten. De verlichte keert terug naar een stand waarin ontsnapt wordt aan oorzaak en gevolg. Ik rem voor een kruispunt. Ook als nachtdier ben ik geen onbesuisde rebel.

Of er nu glas is tussen mij en de wereld of niet, van auto's of van korte drank, het nettoresultaat blijft hetzelfde: er zijn altijd barrières waar ik niet over kan. Ik stel me voor dat er kastelen en clubs zijn waar ik niet binnen mag omdat ik de juiste toverwoorden niet ken, en dat ergert me omdat ik overal wil zijn. Er zijn ook kringen die zich hoog boven of ver buiten me bewegen, die af en toe één van hen in de spots duwen van de media, de aandacht en de interesse van duizenden oppikken. Dorst naar roem wordt gezien als een stomme ambitie voor egomanen of een gevolg van diep verankerde menselijke onzekerheden, maar het is ook een wil tot macht.

Alleen ikzelf kan het glas breken. Als iemand anders zich er door heen wil slaan, zal er een nieuwe vesting verschijnen. De schrijver die zichzelf verdoemt, het blijft toch een betrouwbaar cliché. Ik ga zitten in de portiek van een buurthuis. Het wordt er al gauw koud. De mengeling van alcohol en nicotine danst cirkels om me heen, de wagons zijn opgesteld tegen een denkbeeldige aanval van indianen. Vierletterwoorden komen in me op, ik blader lusteloos door m'n adresboek. Waarom staat niet de hele wereldbevolking erin? Hoe komt het dat ik met een gigantische pijp en valse wenkbrauwen nog niet aan boord ben gehesen van een talkshow om verstandige meningen te verkondigen?

Een stomdronken nachtkever vraagt me om een sigaret. Dit scenario had zich op een andere manier voltrokken als hij of ik een vrouw geweest waren. Hoe is het mogelijk dat ik tegelijk mensen graag zie zonder uitzondering en toch altijd verdenk van een tweede plan, een rotte plek die ze ergens verborgen houden. Hij krijgt z'n sigaret niet aan en mompelt tegen zichzelf dat hij niet goed bezig is. Ik leen 'm mijn aansteker. De verlossende vlam komt er. Woorden blijven binnendruppelen met de regelmaat van het laag ruisende, nachtelijke verkeer. Ik ben er zeker van dat ik in elk van die auto's gesprekken zou kunnen gaan voeren, maar ook wereldroem als copassagier zou me geen mooier of beter mens maken.

Het is goed om deze uren te stelen van alle anderen. Niks hoeft nog, buiten ademen, omlijnd zijn door gedimde lichten, de blik naar beneden houden. Het is tijd om weer thuis te zijn.

dinsdag 25 september 2012

Zeeziek, maanziek

Kerst komt vroeg dit jaar. ’s Ochtends aan het station staan de grenzen van de werken aangeduid door lange lichtkabels over de ijzeren hekken, en vormen ze zo het natuurlijke wandelspoor voor fietsers aan de ene kant, bouwvakkers aan de andere kant. Met die kerstverlichting komt ook de vertrouwde kilte van een plots ingezette, aangewaaide herfst.  De dag condenseert al tot humus nog voor hij goed en wel begonnen is. Ik wens geen gesprek te voeren, maar het trage op gang komen van de maandagmorgen wordt getemperd door de stilte van de honderden andere pendelaars, die net als ik een uur geleden nog in een warm bed lagen, alleen of tegen een ander lichaam aangeschurkt. Mijn nieuwsgierigheid is ontembaar. Een belegen volkswijsheid luidt dat als je als heteroman ergens aankomt, dat er één vrouw altijd de knapste is, en die zoek ik ook altijd. Ik vind haar tijdelijk. Ik vergeet haar nooit.

Als treinen over sporen knarsen, boven het mechanische gepraat van stationsaankondigingen uit, vraag ik me af of er nog mensen zijn die net als ik last hebben van die constante sensoriële overdaad. Al die mensen, al dat lawaai, dat licht, die bewegende stromen, obstakels en verwarring. Is het omdat ik opgroeide op een dorp waar er hoop en al maar drie belangrijke straten waren? Of is hier iets fundamentelers aan de hand? Het antwoord op die vraag maakt niks uit. Je moet omgaan met het hier en nu, en het verleden is een vorm van fictie die voortdurend verandert in samenhang en nadruk. We blijven er aan boetseren naargelang het ons uitkomt. Zelfs perspectiefwissels zijn bedrog. Als ik mezelf zie van buitenaf, staand, lezend, zittend, met stenen gezicht, zie ik nog steeds mezelf van binnenuit in een fantasiewereld. Maar de cirkel sluit zich: als we toch alleen maar van de binnenkant voorstellingen kunnen maken en die sorteren in graden van plausibiliteit, dan nog is het alles wat we hebben.

Via de reflectie van het metrovenster kijk ik naar een man en vrouw in gesprek. Het zijn bekenden van elkaar, dat zie je aan de manier waarop ze lachen en hun gesprek weinig, maar ook weer niet te weinig onderbrekingen vertoont. Ik zit me af te vragen hoe het komt dat ik haar aantrekkelijk vind, onmiddellijk, zomaar, hoewel ze naar alle maatstaven van catwalks, videoclips en mannelijke staarbladen zeer gewoon is. Ligt het aan vormen en curves, ligt het aan geprojecteerde herinneringen? De vraag is interessanter dan het doelloze graven dat er op volgt, en ik wend mijn blik af. De man naast me probeert te zien wat ik aan het lezen ben. De cover van mijn boek lijkt op een cover van een stationsromannetje – vrouw met slappe witte hoed, man met vierkante kin en een grijs kostuum die haar vasthoudt als een nukkige rots in de branding.

Een naakte man klautert uit de Schelde terwijl ik aan de overkant voorbijloop. Breed, gezond pallieterlijf. Geen idee wat hij in de Schelde zat te doen om halfzeven ’s avonds, in het volle zicht van de huizen aan de waterkant. Ook dit is Gent. Ook dit is een vorm van schoonheid, het soort waar we een perverse relatie mee hebben. Schoonheid najagen als waarde lijkt hopeloos achterhaald, iets voor hobbyschilders en huismoeders die kleffe kaartjes van Anne Geddes verzamelen. Onze woordenschat is er ook niet meer op voorzien, want iedereen voor ons heeft al alle woorden opgebruikt om dat persoonlijke gevoel te beschrijven. Het is de keerzijde van de medaille van de overdaad aan indrukken die voortdurend op me af komt. Geef me een paar noten muziek die door het ruggenmerg prikken, en er komen zakdoeken aan te pas. Toon me een treurfaçade in verval, een gezicht met een verhaal of een gezicht met gesculpteerde jukbeenderen, en ik ben verliefd.

Routineus, tussen de uitgang van het spoorstation Brussel Centraal en het metrostation Brussel Centraal, steek ik een sigaret op die ik maar half ga oproken. De parade is onvermoeibaar. Een enorme man met een baard een hoed die eruit ziet alsof hij te veel fantasy leest. Een oudere vent met een uitgelopen gezicht, armzalige sportschoenen en grijs haar over alcoholrode huid. De fijne haviksneus van een parmantige Turkse. Al die dingen gaan de harde schijf op, alsof ik er een code mee ga kunnen kraken, later. Alsof lang genoeg naar een lepel staren hem ook zal doen ombuigen. Er zit een Uri Geller in elk van ons, die indien niet zichzelf, anderen ervan kan overtuigen dat de lepel buigt. Er zit ook een Morpheus in elk van ons, die weet dat er helemaal geen lepel is.

woensdag 12 september 2012

Voorherfst

Men spreekt over een nazomer en een voorzomer, soms eens over een vroege lente, of knarsetandend over een vroege winter, maar de begrippen voorherfst of nalente bestaan niet. Nee, de zomer is de zware jongen waar het allemaal om draait, prent de taal ons in. Onze maatschappij is ook op dat model gebouwd. Waren de zomermaanden vroeger oogstmaanden met dito feesten en hun gezwollen fruit, dan zijn ze nu het decor voor alcoholische escapades, bruin bakken aan God weet welk strand, of road trips in aftandse auto's. De winter heeft eveneens zijn passionele aanhangers, al ruikt het verdedigen van een seizoen vol doodsheid en sombere avonden een beetje naar contrair doen om contrair te zijn.

Persoonlijk ben ik de herfst gaan appreciëren, de laatste jaren. Die gedachte komt bij me op als ik terug naar huis slenter van een cafébezoek midden in de week. De weg is niet lang, maar omdat het al donker is en toch niet bijzonder koud, voelt hij langer aan. Aan de wegenwerken zie je dat het binnenkort verkiezingen zijn. Het academiejaar is nog niet begonnen, dus de straten die over enkele weken het terrein zullen zijn van legioenen studenten, liggen er een beetje onthutst bij, alsof ze bezoek verwachten dat al te laat is. Er zit alleen lokaal volk in de pitabars, en de geur van hamburgers en frieten wordt door de zwakke wind, in afwezigheid van geluidsgolven van volk, sterker gedragen dan anders. Het aroma is warm en nutteloos tezelfdertijd.

Poelen licht draaien overuren. Sommige cafés hebben hun uithangborden vernieuwd. Her en der zijn al kluitjes mensen die zich aan togen verzameld hebben. Ik zou het geen melancholie durven noemen, maar opnieuw waait een zeker gevoel van verlorenheid door wat ik denk als ik naar binnen kijk via het venster. Bastonen, glazen die neergezet worden, pratende mensen, een salvo aan noten popmuziek. Afstand op gezelligheid. Ik bedwing mijn nieuwsgierigheid om niet ergens binnen te stappen en me nog dieper te gaan onderdompelen in die schemersfeer van de laatste weekends van de zomer. Niet alleen heb ik niks bijzonders te vertellen, ik ben ook niet erg goed in zomaar ergens stilzitten tenzij ik dat grondig heb voorbereid. Meditatie is bewegen, wat mij betreft.

Ik kijk weg van de vensters naar het kruispunt van de Heuvelpoort dat opdoemt terwijl de straat breder wordt. Links van me is een oud studentenrestaurant in volle afbraak. Weinig is zo zichtbaar onzichtbaar als sluipende renovatie. Van alle cafés en voetpaden die ik daarnet passeerde, bestond meer dan de helft tien jaar geleden nog niet. Het verkeer van het kruispunt raast over die herinneringen heen op het ritme van oscillerende basdrums. Elk moment heeft zijn soundtrack, en dan is daar het moment dat het lijkt, vlak voor het zebrapad, of er in het gelijktijdig in- en uitademen van de binnenring, mijn longen en de verspreide terrasjesmensen achter en voor me, één ogenblik het gevoel dat alles precies in elkaar past zoals het hoort, ook als het vloekt en vecht. Alsof deze paar honderd vierkante meters in het hart van de stad één grote kathedraal zijn voor een god van terugtrekking. De sleep van de zomer die ruisend een verkoeling achterlaat. Al het haar op m'n armen en nek staat overeind.

Het is beter om verder niets meer te zeggen en te doen alsof m'n lippen aan elkaar genaaid zijn. Terwijl ik het kruispunt verlaat en nog maar op enkele meters van mijn huis ben, ebt ook het verlangen weg van over te steken en me daar te wijden aan het mysterie van alleen drinken in het gezelschap van onbekende mensen van wie ik nooit wat zal eisen (en omgekeerd). Vooruitgeschoven wolken beginnen over de in impressionisme gehulde daken te komen, en beloven regen. De stad anticipeert. De lichten springen op groen. In zelfhypnose, bedolven onder de lichtste en oppervlakkigste van indrukken, sluit ik af en ontsluit ik de deur.

vrijdag 7 september 2012

Allemaal waarheid

Met rode inkt staat op de Joker-kaart van een pak kaarten waarvan maar de helft nog overblijft, het volgende geschreven: “We kunnen de cirkel breken. Het gaat allemaal trager dan ik denk, omdat je niet zomaar overstapt naar een rechte lijn. Het is niet wat vooruitgaat dat telt, maar wat omhooggaat. Architecten van gotische kathedralen wisten dat, de bouwers van de piramiden wisten het en Pfizer verdiende er miljarden aan.”

In mijn dagboek, naast een onbegrijpelijk schema over twee werelden die in staat van oorlog zijn: “Kunst is religie, zei één van m'n broers. Ik begin steeds meer te geloven dat hij gelijk heeft. Ik zie niet in waarom ik anders zo zou kunnen genieten van de gewijde stilte die hangt in een museumzaal en me zo kan ergeren aan luie kunst, luie museumbezoekers en geleide bezoeken. Ongelovigen zal ik bekeren of zal ik verbranden. Had een kerk maar een aanpalende cafetaria om een koekje in de koffie te doppen en hard, erg hard na te denken over wat nu in een museum thuishoort en wat niet.”

Stond op de buitenkant van een kapotte schoenzool gekerfd van een paar dat ik eindelijk volledig afgedragen had: “Informatie is in principe holistisch. In elke hoek van elke kaaklijn, in elke flauwe kromming van een neusvleugel, een trekken van een schouder of een lijntje onder de ogen, zit een verhaal, een plan, een tweede plan. Pagina drie: de geringschattende blik van een ex als ze me er op wijst dat mijn mop niet grappig is. Bedankt, we weten het wel. Maak geen karikatuur in postzegelformaat van me. Ik ben groter dan dat en je weet het.”

Had ik willen posten op Facebook, staat nu te verwelken in een ronddobberend txt-bestand op de harde schijf: “Welkom op Instagram. Alles lijkt er zonniger. Ik heb nog echte afgebleekte, rossige foto's uit de jaren '80 in een dik plakalbum. Alles komt terug. Wat vandaag door het riool naar beneden sijpelt uit de afvoerput, komt morgen terug naar boven op je bord. En we gaan er een Instagram-foto van nemen. We gaan het liken. We gaan er over zeuren dat we er weer eens ironisch over moeten doen. En uiteindelijk zeggen we niets.”

Geschreven met de linkerhand, nauwelijks leesbaar, in bloedtype A+: “Ik ben rechtshandig maar ben ambidexter in twee dingen: eten (voorkeur voor links) en masturberen (voorkeur voor rechts). Na beide activiteiten was ik mijn handen. Mensen slaan, als het al voorkomt en dan ook alleen maar met toestemming van de betrokkene, doe ik rechts. Rechtshandigen zijn in de meerderheid op de wereld, maar linkshandigen lijken zo veel cooler. Daarom zeg ik dat ik een rechtsbreinige ben - dus linkshandige - in het lichaam van een linksbreinige. Om maar niet toe te geven dat ik ben zoals de meerderheid.”

Eén strook heb ik gelikt tot ze wak werd. De inkt maakte onmiddellijk een smeerboel aan vlekken. Er stond op: "Het is een zachte avond. Ik zit buiten op de brandtrap te lezen. Onder me is een reeks ongelijke platte daken, voor me uit de achterkant van andere appartementsblokken, en om me heen struint huiskater Odin, die van het feit dat ik langer dan twee minuten op het smalle balkon ben, een heel evenement lijkt te maken. Mijn linkerhand aait afwezig zijn kopje. Voor de gauw geamuseerden is het leven een feest."

Een onverstuurde brief: “Word is on the street dat je me nog altijd haat, al begrijp ik niet waarom en maakt het feit dat ik niet kan achterhalen waarom, me op een latente manier nerveus. Alsof me kaltstellen toen nog niet genoeg was om me voor de rest van mijn leven te verwonden. Ik denk niet dat je verstaat dat er bij mij iets geknapt is waardoor ik nooit meer iemand zo diepgaand heb kunnen vertrouwen.”

Onder de invloed van alcohol en drugs tussen een CV geschreven: “De doodswens is van oudsher het excuus van verstandige mensen die erg veel domme dingen doen. Het komt als eb en vloed, als iets dat oprijst uit een moeras en met lange tentakels door de schedel boort en zich dan onverklaarbaar terugtrekt, waarbij nieuwe holtes achterblijven. Disintegratie. Verschillende cirkels met letters trekken voorbij aan het geestesoog, sommige woorden lichten op: belang, balling, vermoeidheid, verslaving.”

In een geringd schriftje met nota’s in slecht Frans van een vergadering. Er zit een koffievlek op: “Van de buitenkant zie ik een lichaam met een witte das dat achter een imposant bureau zit, met uitzicht op chique gebouwen uit de negentiende eeuw, verhuurd aan woekerprijzen voor de Belgische en Europese elite. De hand van dat lichaam rust om een beker koffie en het hoofd van dat lichaam bevindt zich op verschillende denksporen tegelijkertijd, waarvan één die stormvloed is aan emoties die constant door een veel te smalle sluis moet. Een ander spoor verbaast zich over het prachtige, gitzwarte haar van de secretaresse, een derde spoor schiet verder vooruit en probeert zich het eigen lichaam voor te stellen tien jaar van nu, gebalsemd door een beter leven, een beter inkomen en een staalharde state of mind. Ik denk na over het soort toekomst dat niet echt een toekomst is, maar meer een stippellijn op een scheurstrook. Intekenen is gratis, en dus helemaal niks waard.”

Op de deur van een toilet, in het Cyrillisch, omdat m’n Russisch niet toereikend is om het rechtstreeks te doen in de taal van Poesjkin: “We zijn noch uniek noch allemaal hetzelfde; we zijn relatief. Vast staat dat we moeten kunnen ademen, in de ruime zin van het woord. We nemen daar pillen voor - ik toch. Samen kunnen we de tirannie van de toekomst beëindigen.”

dinsdag 7 augustus 2012

Deeltjesvertrager

Niet ver van de Kinepolis is er een brug waar auto's niet onder mogen rijden. Het is er donker, en men kan aan de stalen pilaren en het dakgebinte zien dat vogels er al jarenlang hun nesten bouwen. De graffiti op de muur geeft het geheel, onverlicht, tegenover het inktzwarte water van de Leie, een indruk van volslagen verstilling. Het is ook een beetje griezelig. Als ik een vrouw geweest was, ik zou er geen plotse ontmoeting willen hebben met gelijk wie. Ik kom er zelf al jaren - niet vaak, niet lang, maar er komt telkens een moment dat ik het gevoel heb dat ik er moet zijn.

Het water maakt bijna geen golving. Ik drink een blik Cola Zero. Bij het beeld zou misschien meer de obligate fles wijn in de papieren zak passen, maar het is een dom cliché waar ik me niet aan wil laven. Bovendien zijn er al excessen genoeg en kom ik hier precies omwille van de kalmte. De occasionele voorbijgangers laten me toch met rust. Ik probeer individuele golfjes te onderscheiden op het water, maar m'n verbeelding botst met de realiteit dat er bitter weinig te zien valt. Niet voor de eerste keer vraag ik me af hoe het zou voelen als ik als een blok voorover zou vallen en zou wegzinken in dat zwart. De schok van de klap alleen al zou voldoende zijn om me terug te doen beseffen dat ik maar beter even in leven blijf. De daad scheidt de waanzinnige van de gezonde mens, het woord de grensbewoner van de geborneerde hinterlander. Waan zit in de familie, bij ons. Daarom dat ik ze ook zo snel herken bij anderen.

Toen ik hier voor het eerst kwam, intussen bijna tien jaar geleden, was het uit een rusteloze radeloosheid. Een relatie die geen relatie was en waarvan ik geen idee had waar ze heen zou sporen (niet zo ver, zo bleek later, en dat was maar best ook). Sindsdien klonk de associatie met twijfel zich vast aan de brug en zijn donkere buidel binnen de binnenring. Een mens heeft zijn grotten nodig, zijn begraafplaatsen voor idiote gedachten. Wat me nu bezighoudt is een voorbarige terugblik op het voorbije halve jaar - maanden waarin woorden aaneengeregen werden dat het een lieve lust was, dat ik liep, dat ik zwoegde, dat ik schilderde, dat ik tegen de muren opliep van wat ik nog in me had van puur lichamelijke kracht, om van de rest nog maar te zwijgen. De stuiterende rusteloosheid van de adolescentie is voorgoed opgelost. Meer dan ooit kan ik mijn zegeningen tellen, om maar eens een scheve leenvertaling te gebruiken. Ik hou van Roman en Natasha, van Feodor en Teodor en al die andere goede vrienden. Nog het meest hou ik van hen als ik hen even niet zie.

De hielen van mijn schoenen slaan dof tegen de bemoste muur van de kade. Het is een dom geluid, en er zijn al domme geluiden genoeg in deze wereld, niet in het minst klanken die ik zelf produceer, maar ik kan het nauwelijks helpen - geef me een microfoon, een pruik en een vlinderdas, en ik transformeer tot een goeiige idioot die barst van de nutteloze anekdotes. Niet dat ik daar larmoyant over moet doen, want het heeft me bijzonder weinig vijanden opgeleverd. De Cola Zero plakt een beetje te veel en smaakt te zoet voor het aantal calorieën die ze maar bevat. Alweer een klein exces is een universum van excessen. Nog goed dat ik niet in God geloof. Ik begrijp de aantrekkingskracht van fundamentalistische bewegingen wel. Antwoorden op alles, kaarsrechte lijnen, duidelijke vijanden. Er is ook een idiote vorm van zelfbedrog voor nodig waar ik het dan weer minder voor heb.

De laatste tijd denk ik ook vaak aan de uitspraak van Carl Jung (die ik voor de rest soms een verklede astroloog vind), die zei dat sentimentaliteit een deklaag is voor brutaliteit. Ik geloof dat. Het doet me denken aan Milan Kundera die beweerde dat kitsch en totalitarisme onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Emoties herleid tot hun lompste gemene deler. Onherkenbare veralgemeningen waar iedereen zich in kan herkennen, het afgesleten openbaar vervoer onder de gemeenplaatsen. Ik heb sentimentaliteit altijd al gehaat. Het staat haaks op wat echte gevoelens horen te zijn, maar helaas zijn de woorden die daarbij horen ook al lang gekaapt door diezelfde brigade van sentimentelen. Liefde is dit. Vriendschap is zo. Alles z'n eigen kleine gezegde, z'n label in de keukenkast met kruiden van Piet Huysentruyt. Toch moeten we door die barrière van afgestompte zinnen kunnen breken. Daarom dat ik hou van extremen en me afvraag of ik me niet beter met een bevredigende plons in de Schelde gooi. Evenzeer een fundamenteel deel van me dat ik het niet doe. Afhankelijk van het standpunt maakt me dat hetzij wijs en in balans, hetzij lauw en laf.

Het lege blikje wordt door m'n hand samengekreukt langs de kreukelzones waar het voor gemaakt is. Alles moet design zijn, of het zal niet zijn. Dat geldt uiteindelijk evenzeer voor onszelf. De eeuwige klim naar boven. Paden van geld en Armani voor het legioen Patrick Batemans in de City of London. Eenzame routes voor monniken die bij leven al dood zijn. We doen ons best. We weten dat dat een excuus is, want zelfs de meest ascetische monomaan zal het nog niet goed genoeg doen om opgenomen te worden in een onsterfelijk pantheon van supermensen, tenzij via een uitgekiende marketingcampagne. Van die kant bekeken zijn psychoses niet zo onaantrekkelijk meer, was het niet dat psychoses voor de belevers ervan zelf een fundamentalisme in het kwadraat vormen, een zonnebank en spijkerbed in één. Ik neem m'n gsm, begin een bericht te typen en delete het dan weer. Er moet nu maar even niks gezegd worden. Het circus kan gerust nog even doorgaan zonder dat ik er bij ben.

zondag 22 juli 2012

Lichtend pad

Het is al licht als ik naar huis ga. Het is een lange weg. Elk jaar maak ik mezelf wijs dat ik een normaal leven tijdens de vakantie zal kunnen combineren met de Gentse Feesten, en elk jaar ben ik volledig verkeerd. De voorgaande edities zijn dan ook alweer gereduceerd tot hun beste of meest onthutsende anekdotes. We weten allemaal dat gedachten niet lineair lopen. Ze maken sprongen, slaan zijwegen in of storten zich abrupt in een afgrond om er nooit meer uit te komen. Alleen bij het navertellen krijgen ze een schijn van logica.

De mooiste stukken van de weg terug is door de nauwe winkelstraatjes, als het feestlawaai langzamerhand wegsterft en plaatsmaakt voor verspreide mensen die kreunend op een drempel zitten, koppels die elkaar ondersteunen of de eenzame verdachte die zich nu pas richting Feesten begeeft. Niemand die de noodzaak voelt om met elkaar te praten, niemand die me lastigvalt met een idioot verhaal of uitgekiende geestigheden. Van ver horen voorbijgangers me al komen door het tempo dat ik er gelaarsd op na hou. Ik hou ervan. Ik ben hier. Ik ben onderweg.

De route leeft pas terug op aan het kleine rond punt tussen Overpoort en Sint-Pietersplein, waar 'De gouden saté', sinds enkele jaren met Julien en peter met kleine p samen op het uithangbord, nog mensen voorziet van een gefrituurd ontbijt. Een goeie hamburger smaakt op elk moment van de dag. We zullen na de Feesten weer zien of het klopt dat ik gewicht verloren ben, of dat de uitzondering van het voorbije jaar de nieuwe regel geworden is.

De Overpoort zelf ziet er nog meer als een uncanny valley uit dan anders. Hier en daar is een café open, voor de diehards die niet willen weten van feesten in het centrum, of de groezeligaards die blij zijn dat ze zich in intieme kring kunnen bezuipen. Ik voel meer misselijkheid dan dronkenschap, en dat is ook goed; anders durf ik wel eens dingen uitkramen of denken die instant vergeetbaar zijn, maar de dag erop toch aan m'n kop zijn blijven kleven.

Daarnet aan de tijdelijke houten toog in het Baudelo-park (dat ik eigenlijk alleen maar tijdens de Feesten bezoek) zag ik een jongere man flirten met een oudere vrouw door elkaar uit te lachen met hun leeftijd. Voordien had ik ook voorspeld dat ik maandag op de Feesten ging verschijnen terwijl ik choco zou eten uit een pamper. Naast mij waren er twee wildvreemden beginnen kussen. Een barvrouw gaf me voorrang omdat ik zo beleefd was. Je zou van deze met bier doordrenkte herinneringen kunnen zeggen dat ze kleine kiezels zijn in een grindpad vol feestimpressies, of dat ze samen een alcoholische zomeridylle schetsen van één van de meest vredige festivals in Europa. Het zijn vooral willekeurige herinneringen, lapjes stof die m'n hoofd aan elkaar heeft genaaid tot een vrolijk monster van Frankenstein.

Ik ben bijna thuis, maar het hele gebeuren gaat nergens naartoe. Vooral was ik vergeten hoe zeer de Feesten ook staan voor een gekke stagnatie. Alle andere plannen gaan in de diepvries (verven, meubilair, grote schoonmaak), voor quality time met vrienden is er weinig tijd, en over romantiek zullen we maar beter helemaal zwijgen. De van de pot gerukte gesprekken waarin een coherente zin vormen al reden is tot vrolijkheid, hebben zo hun charme, maar die vallen daar niet onder. Geef me nu maar een pen, een notablok en een fles water. Laat ik maar doen alsof ik stiekem nog altijd een asceet wil zijn, terwijl ik te hard geniet van tot m'n enkels in parkmodder te staan met twee glazen drank en mensen die moppen over onze moeders in m'n oor declameren.

Pas binnen is het volstrekt stil. De weg is met succes afgelegd. Niemand had weer iets zinnigs te zeggen, en dat was fantastisch.

donderdag 14 juni 2012

Quadrophonica

Ik ben ooit eens gaan kijken naar een postmoderne interpretatie van Heijermans' 'Op hoop van zegen'. De opvoering had zijn verdienste, maar het spook van het cerebrale lag er voortdurend op de loer. Twee beelden zie ik nog erg helder voor me: drie actrices die op de vloer zaten, achter elkaar, en deden alsof ze roeiden - dàt beeld me dan weer deed denken aan een reclame voor Neckermann uit 1990 die ik erg vaak gezien had omdat ze mee opgenomen was op een tape van 'The empire strikes back' - en één eenzame, in verschoten kleren gestoken Britse acteur die zong door noot na noot zo lang mogelijk te laten weergalmen. Ik herinner me dat die zang me raakte, en zich op een snijpunt bevond tussen pathetiek, overweldigende emotie en het belachelijke. Niet makkelijk te bereiken, dat punt, of toch niet in opvoering van kunsten.

Ik zit in een vergaderzaal met een microfoon onder mijn neus en lees in mijn beste Engels een tekst voor die ik zelf heb geschreven en die onze klanten een korte introductie moet geven tot ons kernproduct. Het lezen vind ik leuk, het beluisteren nadien minder. Ik ontdek altijd wel een klank die niet helemaal juist zit, een aarzeling die me te lang lijkt te duren, een lettergreep die ik net niet inslik. Performance, het is niet zo evident, ook al laaf je je graag aan de aandacht van een publiek. Is dat verlangen naar een publiek een sublimatie van een tekort aan liefde? Misschien. Was ik gelukkiger geweest indien ik er niet zo'n sterke behoefte aan had in het volle licht van de spot te staan en te verdrinken in gehoorstrelend applaus? Mogelijk. Maar ik bevind me ook graag achter het gordijn, kijkend, wachtend. Ik ben een man van coulissen par excellence. Zelfs als ik recht een zaal in kijk, een tekst voorlees of een anekdote vertel aan vrienden, is er een back office dat met uiterste zorgvuldigheid alle reacties bekijkt en vergelijkt, een gratis redactie met gevoelige seismografen. Privé ga ik er prat op een warm persoon te zijn. Een publiek geef ik graag wat ze willen zien.

Een tekst voorlezen heeft onvermijdelijk iets knulligs. Er zijn vele momenten dat ik me afvraag of ik niet te kritisch ben, of ik niet aan het veranderen ben in één van die hyperkritische, mislukte intellectuelen voor wie het nooit eens goed en leuk kan zijn. Nobody likes a party pooper. En ik zie zo véél dat verkeerd is: iemand op het werk die een beige blazer draagt die absoluut niet past bij zijn huidtint en zijn glimmende kaalkop, een vrouw op de metro die zich verdiept in 'Twilight' of een verloren gelopen racistische opmerking op café waar ik wel wat op wil zeggen maar er dan maar halfslachtig mee omga. Perfectionisme, dreunt een commentaarstem als de lopende teksten in Peter Handkes frustrerende 'Kaspar', heeft altijd een ethische dimensie en de woede die je voelt tegenover de wereld is een verwrongen vorm van woede tegenover jezelf. Ik had new age-schrijver moeten worden, een blanke Deepak Chopra of de minder wollige versie van Alain De Botton.

De klanken rollen eruit. Beschaafd Engels, maar niet te bekakt. Een niet nader gespeficieerde variant van Zuidengels, waarin mannen mates en blokes zijn en je wel 'ns een fit bird ziet op een avondje uit. Ik mis Engeland soms voor zijn grotere openheid en norse vorm van sociaal contact. Ik mis Engeland niet voor zijn smerige straten en zijn gebrek aan verfijning. Vlamingen mogen de Franstaligen dankbaar zijn dat er een substraat van Latijnse gecultureerdheid door de Vlaamse cultuur loopt die je niet vindt in de Duitse, Nederlandse of Engelse cultuur. Ik denk terug aan de zingende Engelsman, een zeeman, een wanhopig man. Wie aan de kade bleef, hoopte vergeefs op de behouden terugkeer van de mannen op zee, wie op zee was, wenste niks liever dan daar niet meer te hoeven zijn, in een traditie die teruggaat op het ijzingwekkend mooie 'The seafarer' uit de achtste eeuw. Bij alle goden, ik wacht ook op een boot en mijn ogen gaan pijn doen van het staren.

Naarmate de precessie van de jaren voorbij tikt, voel ik m'n ongeduld groeien. Door dom genetisch geluk heb ik een gespierd talenbrein en een blijkbaar ook de stem die erbij hoort. Door stom ongeluk lijken kansen om dit te gaan verzilveren me steeds door mijn vingers te glippen. Waar blijft mijn onontdekte publiek - en sterker, is het dat wat ik nodig heb? Zal die ene pennenstreek van waanzin in m'n karakter ooit uitgewist worden, of steeds opnieuw die bron blijven van het mooiste en het lelijkste waartoe ik in staat ben? Ik romantiseer het alleszins niet. We moeten blij zijn met wat we hebben, we mogen nooit tevreden zijn, we moeten ons openstellen voor nieuwe ervaringen, we moeten vertrouwen op wat we al weten, we moeten een schizofrene puzzel zijn die een interpretatie is van allerlei verwachtingen. Waar kan ik me nog voeden en waar kan ik nog drinken? Literatuur is het bewuste stuk ballast aan m'n luchtballon dat ervoor zorgt dat het niet al te ijl wordt in m'n kop. Na alle ideologie, al het gezwam over hoe mooi of hoe vettig je een ash-klinker kan uitspreken en welke metafoor nog geen hopeloze knoeiboel wordt in een gedicht, ben ik net als de dikzak met het tapse voorhoofd ook een mens die verdriet heeft, optrekt met vrienden en die liefde geeft en krijgt. Het verschil is relatief.

Toen ik kind was, dreven mijn broers soms de spot met m'n megalomane kant: als we speelden met de auto's en daarna met de dinosaurussen, moest ik een manier vinden om hen te plaatsen in hetzelfde universum. De keuken was een continent met staten en geschiedenissen, voor elk type speelgoed één. De GI Joe's hadden geprobeerd de tuin te koloniseren en waren er in mislukt. Legoland was een archipel aan anachronistische samenlevingen. Onder mijn leiding zetten we een tentoonstelling op van alles en vroegen we inkom aan onze ouders (de volle twintig Belgische frank). Er loopt een draad door. Ik wil niet zomaar wat woorden neerzetten op papier, ik wil er mensen mee schokken, kwaad maken, verdrietig, vertederd en verliefd. Als een hongerige geest uit Tibet wil ik meer en besef ik dat het woord 'genoeg' maar een voetnoot is in dat verlangen.

Mijn baas en de multimediaman zijn tevreden van de eerste opname. Ik doe hard mijn best om niet te luisteren naar de stem die uit de luidspreker komt. Luuk Gruwez zei dat schrijven altijd strafschrijven is voor een niet achterhaalde schuld en hij had gelijk. Mentaal weeg ik tweehonderd kilo en ben ik een botsbal die van heuvel naar heuvel kaatst, groot en vlammend als een hadouken. Ik zit te wachten op iets heftiger dan corporate volzinnen aan elkaar rijgen, een openbaring of een toevalstreffer, een impressario die me binnenleidt in een verborgen onderwereld vol champagne en groupies. Je eigen lot maak je zelf, zegt de liberaalgezinde boer die z'n land omspit, maar dat is niet helemaal waar. Ik zit in m'n negende week van een loopprogramma, drink elke dag anderhalve liter water en ga zo maar verder, maar het maakt me fysiek noch beter, noch sterker. Geduld, bezweert de stem van mijn gepensioneerde prof Duitse Taalkunde, alles immer mit der Ruhe. Laat die onrust nu net de bom zijn die alles blijven in lichterlaaie zet en de pot doet overkoken. De ambitie en de goesting doen mijn gezicht vervellen tot er een nieuwe ambitie in de plaats komt als een eindeloze rij schildpadden die de wereld stut. Ik zou graag een lied zingen op hoop van zegen, maar ik weet niet hoe.

zondag 20 mei 2012

De dag haalt de schouders op

Bovenaan de brandtrap van het appartementsgebouw waar ik woon, kan je een groot stuk van het centrum van de stad zien liggen. De meest opvallende gebouwen zijn de enorme kubus van de nieuwste studentenhome van de hogeschool, de St.-Pieterskerk en de Boekentoren, zoals steeds metafoor voor de toestand van de letteren en de wijsbegeerte. Op een warme dag heb ik er nog al eens gestaan, met Sasha en een glas champagne, was dat. Ik hield me onopvallend tegen de muur gedrukt en probeerde niet te veel naar beneden te kijken. De reden waarom ik hoogtevrees heb, blijft verborgen in de nevel van mijn vroegste kindertijd, en ik denk zelfs dat als ik de reden zou kennen, dat het geen moer zou uitmaken.

Ik hou van dagen die nog echte dagen zijn, met bakken zonlicht en lome mensen op banken. Als boetedoening voor een gemiste afspraak met Boris en Reia zoek ik hen te voet op in het Guislainmuseum, een wandeltocht die me in volle zon ongeveer drie kwartier kost. De warmte, het zweten en het bewegen doen deugd. Het museum zelf houdt een tijdelijke tentoonstelling rond het kind als of het kind in gevaar. Morbide portretten van geboorte-afwijkingen worden afgewisseld met kitscherige schilderijen van verveelde aristocraatjes en de griezelige foto's van kinderen die opgetut zijn voor schoonheidswedstrijden. We kuieren wat rond. Alles is vrijblijvend, vandaag. Het weerzien met Boris is altijd ongedwongen op die manier. In het binnenpark rust ik met gesloten ogen op een bankje.

Als een dag een echte dag moet zijn, dan moet de nacht een echte nacht zijn. Die kwam voordien nog in golven. Tegen m'n verwachtingen in belandde ik in de Tijuana, waar ik eigenlijk altijd alleen maar tegen mijn verwachtingen beland. De plek zit afgeladen met kennissen. Is dit the state of the union van late twintigers in Gent? Zelfs onder de onbekenden zie ik vele gezichten die ik al op andere plekken gezien heb, maar in het van rook doortrokken licht kan iedereen misschien ook wel voor iemand anders doorgaan. Iemand viert zijn verjaardag. Iemand anders vraagt om me de groeten te doen aan Feodor. Ik maak ergens een gemene opmerking over opgeklopt drama en een dronken jongen slaat er praatje met me omdat ik alleen zit te roken en "niemand toch alleen wil zijn". De gesprekken worden er met het stijgen van de promille nonsensicaler en bruter op. Als ik huiswaarts ga, is de zon al op en schijnt er een vaal licht door de Veldstraat. Ik kruis slechts andere nachtwolven.

Er is met de stad een periode geweest van verwondering en nieuwsgierigheid, een idee dat een ander leven net binnen handbereik lag, toen ik voor het eerst op kot ging en mezelf moedwillig ontwortelde uit m'n provinciale bebouwde kom. Vanaf waar ik kijk, is er geen vierkante meter op straat die ik toen niet verkend heb, in die lange periode van zoeken, vinden en toevalligheden. Daarna kwam er een tijd van consolidatie, een besef dat ik ergens mijn plaats innam in de sociale, fysieke en psychologische orde van de stad.

Vanuit het museum nemen we dan toch de tram terug. Eindelijk een meidag met zon. Terrassen zitten afgeladen vol. Koppels slenteren door een slinger mensen. Ik besef dat ik niet zo veel nieuws te vertellen heb over mijn leven, maar je kan niet elke maand diepe nieuwe inzichten opdoen. Ik loop regelmatig nu, dat wel. In mijn hoofd teken ik een kaart waarop ik elke naam zet van mensen die ik ken. Clusters die bij elkaar horen, opposities, relaties. Onder elke naam komt een jaartal. Het is misschien te gezapig geworden, het doet het bloed sneller stromen door mijn hals en het doet een plek achter mijn ogen en voorhoofd jeuken van ongeduld. Daar is nog iets. Daar is nog een andere wereld. Of die nu voorbij het behang ligt, onder een riooldeksel of in een zaal waar ik nog nooit geweest ben, het maakt niet uit. Het is dat ongeduld, die knetterende nervositeit die me steeds verder drijft om dingen te bereiken.

Boris en Reia vervolgen hun weg naar een bushalte en ik trek recht de Sint-Pietersnieuwstraat door. Gisteren en eergisteren was ik ook al in deze buurt, op een zelfverklaard marginaal feestje dat buiten de aanwezigheid van mannen in marcellekes helemaal niet zo marginaal was. Ook toen eindigde de nacht pas in dat troebele licht van een ongewenste ochtend.

Ik sta terug helemaal bovenaan de brandtrap en catalogeer de schakeringen van daken, de kringen van afstand in ruimte en in tijd. Niet alles hoeft een betekenis te hebben, maar een plaats. Hoe zou het leven zijn als ik niet nieuwsgierig was? Wat als mensen nooit dachten aan hoe het anders had kunnen zijn? Logica eet zichzelf op. De slotsom is dat ik een goed leven leid, dat ik niet te klagen heb over mijn zegeningen en dat ik me geen zorgen hoef te maken over mijn oefeningen bij herhaling. De betorende skyline van Gent wordt gedoezeld door wolkenpatronen. De dag haalt de schouders op. Ik haal adem, zo diep als ik kan.

vrijdag 18 mei 2012

Een stomende plaat gourmet

De weergoden zijn ons niet gunstig gezind. Duiveltjeskermis noemden ze het bij ons in de streek - brute, plotse afwisseling tussen regen en zonneschijn, soms zelfs gewoon dwars door elkaar, alsof het land nog niet surrealistisch genoeg is. De meimaand verdient beter weer, vooral om dat ik er in verjaar. Die verjaardag noopt zoals elk jaar opnieuw tot grondige zelfreflectie. Verjaren is een datumlijn oversteken die alleen bestaat in de collectieve verbeelding, maar een mens heeft dat nodig, en bovendien is het een dankbaar excuus om in gelijke mate vooruit en achteruit te kijken.
Op moederdag, onder een stomende plaat gourmet, haalde mijn moeder een anekdote op van toen ik peuter was en bij m'n grootouders verbleef aan zee. Blijkbaar weigerde ik als balorige kleine te slapen, maar had ik uitgevist dat als ik mijn grootouders aan het lachen kon maken door op en neer te roetsjen, te dansen en te draaien over de zetel, dat ik langer mocht opblijven. Geef me een podium en ik doe wel wat. Je kan er Hineininterpretierung inzien, maar het is toch frappant hoe bepaalde karaktertrekken al zo vroeg duidelijk worden.

"Heb jij ook die test gedaan om te zien of je een goede Vlaming bent?" vraagt mijn collega Lukacz, met wie ik buiten vaak ga roken. Alles wat hij zegt, lijkt doordrongen van een nuchter soort Antwerpsheid.
"Ja. Hoeveel had je?"
"40%."
"Ik had 70%," grijns ik, "blijkbaar ben ik een stuk traditioneler dan ik dacht. Nochtans zou ik mezelf nooit conservatief noemen."
"Ja. Die Geert Bourgeois, hij kan er wat van."
"Hij lijkt op een wassen beeld."
Lucasz grijnst nu zelf zijn tanden bloot, duwt zijn sigaret uit en gaat naar binnen. Ik volg.
"In dit weer gaan roken, vergt toch een idiote toewijding," zeg ik tegen een nieuwe collega die samen met me de lift is ingestapt. Ze glimlacht verlegen terwijl de liftdeuren zich weer openen. Een andere collega, Edvard, stapt in en slaat de situatie gade met een geamuseerde 'zo, zo zit dat hier'-blik.
"Geen koffie aan het drinken, Anton?" vraagt hij.
"Nee."
Tegen het meisje legt Edvard uit dat hij me de eerste keer zag toen ik een vergaderzaal binnenstormde, één uur te laat, in de aanwezigheid van twintig managers en de CEO, met een verkeerd geknoopte das en een gigantische mok koffie. Ik verdraag de anekdote gelaten.
Er zijn dingen veranderd. Ik ben introverter geworden en tezelfdertijd kan het me ook geen moer meer schelen om ervoor uit te komen dat ik erg gevoelig ben. Je verbergen voor jezelf is wel het domste dat je kan doen, want het is een strijd die je niet kan winnen.
"Die fout heb ik alleszins niet meer gemaakt," zeg ik. Het meisje stapt uit.
"Maar goed, zonder lullen, hoe gaat het nog met je?" vraagt Edvard als de deuren zich weer sluiten.
"Zou je verrast zijn als ik zei dat ik niet mocht klagen?"
Hij moet lachen omdat hij dat antwoord van mij goed kent.

In de verte komt intussen tram 3 met een onvast tempo aan gereden, en ik weet niet wat ik daarmee aan moet. Wat heb ik intussen bereikt? Ik ben niet doodgevallen, niet gearresteerd en ben niet beurs geslagen, al heeft het bij de eerste twee weinig gescheeld. Intussen zit ik terug aan mijn bureau, omringd door lege flesjes water en een batterij balpennen. Als je copywriter bent, dan hoort dat laatste zo. Ik ga nooit naar een meeting zonder balpen, ook al neem ik geen papier mee. Het is een fetisj in de klassieke zin van het woord.
In een spotprent over schrijvers die ik onlangs las, stond onder andere dat schrijvers soms hun eigenwaarde ophangen aan wat hun lezers denken, en of ze überhaupt gelezen worden. Zo ver zou ik het niet drijven: ik zou ook schrijven als ik geen publiek had. Maar het idee dat iemand - bekende of onbekende, vriend of vijand - leest wat ik te vertellen heb, is een zeer krachtige drijfveer. Multatuli schreef onbeschaamd: "ik wil gelezen worden". Niemand heeft het nadien nog zo kernachtig gezegd. Het is geen vorm van emotioneel exhibitionisme, want ik kies er zelf voor wat ik zeg en wat ik niet zeg, waarbij dat laatste nog belangrijker is. Ook witregels hebben hun geschiedenis.
Als ik vertel dat ik schrijf aan mensen die ik net leer kennen, krijg ik wel eens te horen dat zij ook schrijven of dat willen doen. Ik kan niks anders doen dan hen oprecht aanmoedigen. Schrijven is geen magie of alchemie. Het is een kunst die je kan leren, net als alle andere dingen. Toch is mijn grootste gebrek is ongeduld, de keerzijde van honger en ambitie. Men klaagt soms dat de wereld te snel gaat en men heeft gelijk, maar soms gaat hij niet snel genoeg. Waar blijven die reacties van uitgevers en waarom lopen literaire wedstrijden zo traag? Waarom doen sommige mensen zo ontieglijk lang over hun gedachten? Met mijn aangeboren haast bereik je natuurlijk ook niet alles wat je zou moeten of kunnen bereiken, dus heb ik geleerd dat te aanvaarden als een facet van het leven. Vandaar dat drugs en ik ook niet zo fantastisch samengaan - waar mijn gedachten al in een stroomversnelling zitten op dagelijkse basis, gaan ze met drugs rondjes maken over het F1-circuit van Spa-Francorchamps en moet ik in een conversatie afhaken.

Ik kijk een presentatie na en schrijf een tekst die bedoeld is als voice-over. Er is een kans dat ik 'm zelf ga mogen inlezen ook, en daarbij mijn meest chique Engels zal mogen bovenhalen. Britten horen dat ik niet van Engeland ben. Anderen tuinen erin.
"Ook 70%! Niet slecht voor een Franstalige!" mailt Edvard mij triomfantelijk. De test doet de ronde op kantoor. Twee andere collega's discussiëren over het feit of die test wel zo Vlaams is en niet algemeen Belgische, zelfs Europese waarden, uitdraagt.
"Vraag niks aan mij, ik ben een sléchte Vlaming," zeg ik als men me om mijn mening vraagt.
Met ouder worden leer je steeds meer hoe je bent en vooral hoe anderen je zien. Het is een bijzonder fascinerend dialectisch proces. Een vastomlijnde persoonlijkheid is een illusie. Voor de ene persoon ben ik een biechtvader, bij anderen ga ik te biecht. Richard Ashcroft bezong het treffend: "I'm a million different people from one into the next, I can change my mould."
Ik heb zin gekregen in koffie. Het regent nog altijd.

vrijdag 4 mei 2012

Bricolage

Het is een heel klein snuifje ancien régime en aristocratie, met een oververtegenwoordiging aan kleine d's in de zaal. Het is een grote lap moderniteit en eclecticisme, met de gezapige lounge en een walking dinner vol lekkernijen uit allerlei gezonde keukens. Tegelijk is het een bedrijfsfeest als een ander, met clusters dronken collega's, ruziënde koppels en mensen die stilletjes de minuten aftellen om huiswaarts te gaan. De zaal is warm en de mensen ook. Dassen en cocktailjurken voor zover het oog kan zien. Ik maak kennis met partners van, collega's van en andere vans voor wie ik ook een van ben. Af en toe kan ik ontsnappen om buiten te roken.

Op grote evenementen heb ik altijd medeleven met de stewards en de hostessen. Het zijn bijna altijd knappe mensen, en bovendien heb ik een zwak voor uniformen, maar voor de dood zou ik er nog niet tegen praten, al was het maar omdat ik weet dat ze op elk evenement wel te kampen hebben met vervelende playboys of dronken zieligaards. Die gedachten voelen zwaar, maar drukken te pret absoluut niet. Een avond hoeft niet speciaal te zijn, er hoeft niets te gebeuren en ik zit ook op niets te wachten in het bijzonder. Feodor en ik kwamen onlangs tot de conclusie dat dit soort uitzichtloosheid niet altijd negatief is - het kan wanhoop impliceren, maar ook tevredenheid. Ik denk aan hoe het leven zou kunnen zijn elders. In coltruien kleine kopjes koffie drinkend in een hip Berlijns café terwijl ik de lokale tongval onder de knie krijg. Wanhopig en gebroken in Parijs, omringd door andere expats en hautaine Parisiens. Het beste gedicht van m'n leven schrijven voor het venster van een Burger King in Londen en dan aangereden worden door een taxi. De waarheid is dat ik me op een erg fraaie locatie bevind in de groene rand rond Brussel en dat ik geamuseerd luister hoe mijn twee bazen druk discussiëren als een getrouwd koppel.

Een Waal waar ik al een tijdje mee aan het praten ben, vraagt mijn mening over Bart De Wever, schuchter haast. Het is niet de eerste keer dat ik dat gesprek voer met Franstaligen. Hij probeert nuance te leggen in zijn vraag. Ik apprecieer dat, maar leg uit dat ik een slechte Vlaming ben en dat ik De Wever een weinig constructief personage vind. Dan zwijg ik nog over zijn recente demarche waarin hij kwam huilen dat de media zijn partij onfair behandelen, terwijl hij al jarenlang in allerlei shows en kranten zonder veel tegenkanting de geestigaard, de intellectueel en het politiek talent mag komen uithangen. Nou. Ik constateer dat de oudere collega's intussen allemaal verdwenen zijn. In een souterrain wordt er gedanst. Ik drink nog wijn en praat met een Engelsman en een Luxemburgse over de zin en onzin van lange-afstandsrelaties, waar we als internationale twintigers allemaal wel ervaring mee blijken te hebben. Het gesprek fluctueert van Frans naar Engels en via Nederlands terug naar Frans en daarbij voel ik me als een vis in het water. Niet eens zo gek als de ruimte bijna volledig donker is, met oranje en blauw. Contrasterende kleuren (eerste les bloemschikken met mijn moeder), toevallig ook allebei relaxerende kleuren, met hun onderlinge afstand die hier opgevuld wordt door uitgekiende houttonen en een kunstmatig verhoogd plafond.

Twintigers praten onder elkaar graag over andere twintigers die al gesetteld zijn, getrouwd en al dan niet kinderen hebben en hoe eng of angstaanjagend dat is. Niks daarvan is eng of angstaanjagend, en vanuit het perspectief van wie gelukkig gesetteld is, is die samenzweerderige kritiek van de andere kant een teken van nukkige adoloscentie die er nog niet helemaal uitgeklopt is door het leven. Nee, de horror van de bedding waar zo veel levens door stromen is niet de bedding zelf, maar dat velen beginnen te lijden aan een terminale blikveldvernauwing. Het universum dijt dan wel eeuwig uit, hun persoonlijke universum wordt alsmaar kleiner - mentaal, emotioneel en sociaal. Steeds meer mensen dansen. Niemand die z'n das uittrekt en er mee boven z'n hoofd begint te slingeren. Enkele mensen zijn aangeschoten, maar van ranzigheid is er geen sprake. Vanop een balkon kijken de niet-dansers toe. Het wordt tijd om naar huis te gaan, want de gesprekken zijn op en ik voel dat het een kantelmoment is waarop, als ik nu besluit te blijven, niet thuis zal zijn voor vier uur 's ochtends.

Met zuivere logica kan ik het niet uitleggen, maar intussen heb ik er een goed oor voor ontwikkeld om te horen of een plaatsnaam niet oorspronkelijk Nederlandstalig is, en dat was bij het horen van de naam Terhulpen geen uitzondering. Er is bijna geen straatverlichting in La Hulpe, maar dat is helemaal niet erg. Ik denk aan filmbeelden van eenzame auto's die over boswegen razen, met snel passerende, dreigend donkere stammen en het geruis van opvliegende bladeren. Of hoe Brouwers in één van zijn paniekaanvallen in 'Bezonken rood' schreef hoe hij voelde dat het bos eerder op hem afkwam en hem omknelde dan dat hij het woud zelf inrende. Alles wat geen pijn kan doen, is een illusie. Een gezapige moeheid maakt zich meester van mijn denken. Gesprekken van zoëven worden terug afgespeeld en voorzien van mentale commentaren. Ik kras telkens een streepje in mijn geheugen als ik moet denken aan het zoveelste koppel dat volledig van de sociale radar verdwenen is, zich alleen nog in platitudes kan uitdrukken als je hen tegenkomt en die daarbovenop nog eens meningen verkondigen die ze vijf jaar geleden te vuur en te zwaard zouden bestreden hebben.

Op de ring rond Brussel is het ook al feest. Enorme, oplichtende gevaartes geven aan dat de baan spoedig vernauwd wordt tot één rijvak. Het lijkt wel een beeld uit een nachtmerrie: rijen rode en gele lichten, dicht opeengepakte files om middernacht. Is de apocalyps op handen? Zijn onze nieuwe heersers uit de ruimte eindelijk geland, en wel op de Brusselse buitenring? We zullen het nooit weten. Daarna volgt nog een omleiding langs steenwegen en banen door Ternat, Denderleeuw en Aalst voor ik terug de E40 op mag. Lintbebouwing, cafés die nog open zijn maar waar geen hond zit, gesloten frituren en slecht aangelegde verkeersdrempels. Welkom in voorstedelijk Vlaanderen op z'n spookachtigst. Wat als deze banen een rit terug in de tijd waren en ik aan de andere kant zou uitkomen in 1995? Mijn aankomst alleen al zou een alternatieve geschiedenis teweegbrengen, maar het eindresultaat zou noch beter, noch slechter zijn. Daarmee moeten we het maar stellen. De weg strekt zich verder uit en de autolichten werpen contrastrijke vlekken over de omgeving. Zolang ik maar thuis raak, is alles goed.

dinsdag 17 april 2012

Dingen die kunnen breken

Leven is een kunst op zich. Ik zit in een park in Brussel en doe wat ik het liefste doe - indrukken in me opzuigen, niets zeggen, erg traag een sigaret roken (nog maar de tweede van de dag, er is weer vooruitgang). Mijn broodje is net op. Aan de overkant zit een knappe vrouw die ik drie à vier jaar ouder dan mij schat. Ze kijkt even op van haar verwoede sms'en, we erkennen elkaar en kijken dan elk een andere richting uit. Ik vraag me af hoe dat is, barrièreloos door het leven gaan. In vertellen hoe ik me voel, laat staan dat uitdrukken, ben ik nooit goed geweest. Dat komt omdat ik het cliché vrees, de ongenuanceerde uitspraak, de uitbarsting van waarheid waar ik later niet meer op kan terugkomen. Natuurlijk is dat laf. Ik werk eraan, gestaag en met de jaren. Zonder problemen heb ik leren zeggen dat ik van mensen hou en ik laat hen dat ook graag voelen, niet door cadeaus of breedsprakerige statements, maar door hen vast te pakken, een kus te geven, te zeggen wat ze betekenen voor me. Op dat vlak ben ik een zondagskind. Mensen hebben me altijd makkelijk vertrouwd en ik weet niet eens waarom, maar ik ben er dankbaar voor. Het boeit me wat iemand beweegt en motiveert, en het liefste van al nog kijk ik dwars door een mens zonder dat mijn aanwezigheid iets verandert in hoe die zich gedraagt. Voor mij hoeft niemand last te krijgen van een halo-effect. Zwakheden hebben we allemaal en het is precies door zonder te oordelen te luisteren naar waar een ander stokt, blijft haperen of struikelt, dat ik in staat raak om mijn eigen aarzelingen en fouten te vergeven.

Een strakke wind waait door de bomen. Een oude man met een krant stapt kranig voorbij. De liefde is weer eens overal, en dat kan ik me gerust permitteren om te zeggen omdat ik me al even terug aan de zijlijn bevind van dat hele gedoe. Ik denk soms aan ex'en en verhoudingen uit een amoureus verleden, dat zich intussen al meer dan een decennium uitstrekt. Soms wil ik nog wat tegen hen zeggen. De ene zou ik willen zeggen dat ik haar eindelijk vergeven heb, dat ze er niet aan kon doen dat ze suïcidaal was, maar dat het erg was dat ze haar eigen toestand ontkende. Een andere zou ik willen vragen of het waar is dat ze nog altijd slechte dingen over me vertelt en of ze beseft dat dat blijft spelen op een schuldgevoel voor dingen waar ik niet eens van weet of en hoe ik ze misdaan heb. Spijt is er nauwelijks. Een paar mensen te lang aan het lijntje gehouden, misschien. Eén meisje te snel gezegd dat ik van haar hield om een week later zelf de boel op te blazen. Iemand anders laten gaan omdat ik in haar een spiegel zag hoe ik me had gedragen tegenover de ex daarvoor. Veel geleerd. We blijven positief. Optimisme is niet altijd dom en pessimisme is niet altijd diepzinnig. Ik strek me uit en leg mijn handen op de riem van mijn jas. In Brussel lijk ik wel iemand anders: in een zwart pak, zwart hemd, lichte das en een lange jas die door oude collega's soms spottend een gestapo-jas genoemd werd. De corporate look gaat me af en dat weet ik. In m'n thuisstad ben ik weer wat anders.

Een straatventer probeert me iets te slijten maar ik moet hem afwijzen. Een wolk schuift langs de zon en kleurt het park in een paar donkerder grijstinten. Ik zou nergens anders willen zijn. De knappe, sms'ende vrouw is intussen weg om nooit meer terug te komen. Het doet me er aan denken dat mensen die me één keer opvallen, voor altijd in m'n geheugen opgeslagen blijven en dat ik er vroeger van uit ging dat dat omgekeerd ook zo was. Alles is projectie. Als ik ontroerd ben door een flard tekst of een muzieknummer, kan ik moeilijk begrijpen dat iemand anders niet hetzelfde voelt. Ik schuif mijn verkillende handen nu in mijn broekzakken en tuur in de hemel. Als een groep luidruchtige jongeren, waarvan één voortdurend dierlijke kreten uitstoot, over het brede pad rent op die overdreven energieke, enerverende manier die alleen jongeren aankunnen, probeer ik me te herinneren hoe ik zelf was op die leeftijd. Wat zou ik nu veel te vertellen hebben tegen de persoon die ik toen was, en maar goed ook. Enkele dagen terug had ik het gevoel dat ik in een tijdscapsule beland was, toen ik plots omringd werd door machogepraat van de bovenste plank. Zelfs de enige vrouw in het gezelschap deed eraan mee. Seks is geen seks als de inbreng van de andere partij gereduceerd wordt tot 'niet expliciet weigeren' en zelfs de ander plezieren eigenlijk dient om het eigen ego te voeden. Dan wordt elke interactie masturbatie, en dat is zacht gezegd.

Tijd om op te staan, want de tweede helft van de werkdag begint dadelijk en de kou begint langzamerhand de overhand te nemen op het welbevinden. Het volk blijft gestaag het park in- en uitstromen. Als het waar is dat we voortdurend projecteren, hoe is het dan mogelijk om dichter tot elkaar te komen? De vraag is ook of dat in veel gevallen wel wenselijk is, want barrières moeten er zijn. De beste momenten zijn die keren dat ze wegvallen bij wederzijds, onuitgesproken akkoord. Een lange avond met een goede vriend, een enorme fles vodka en een hoog opgetaste hoop bullshit, bijvoorbeeld. Of mensen die beseffen dat ze elkaars wonden aan het likken zijn maar daar geen groots drama aan hoeven op te hangen. We zijn aangewezen op de tast, het gehoor en de blikken. Woorden hebben afgedaan als dragers van waarheid, of ze zijn tweedehands, in een spel van Chinese telefoons. De kern van elkaar kunnen we dan wel nooit echt kennen - er is ook geen kern om te kennen - maar met wat wel kan, daarmee ben ik tevreden. Met veel misbaar rammelt er een tram voorbij. Al die mensen. De wereld lijkt te gaan ontploffen van passie. Het zijn gedachten die absoluut niet horen bij een man in een pak, das en gestapo-jas.

donderdag 12 april 2012

Spoorslags

Een betere wereld, dat begint bij jezelf, gaat de oude wijsheid van monniken en lokale toogfilosofen. Als je aan jezelf wil werken, dan moet je vooral meer de trein nemen. Het openbaar vervoer krijgt de volle lading tegenwoordig: als boze reizigers zich niet opwinden over de zoveelste vertraging zonder aanwijsbare reden, als mensen niet boos zijn op de vakbonden die bij de minste aanleiding Brussel lamleggen, dan zijn het wel heethoofden die het personeel letterlijk de volle laag geven. Dat alles oogt niet fraai. Columnisten, de professionele herkauwers van deze tijd, maken daar graag analyses over - de verzuring, de verhuftering, het neoliberalisme, het tribalisme, het egoïsme en de migratieproblematiek, elk passeren ze wel de revue. Intussen doe ik hard mijn best daar vooral geen uitgebreide gedachten bij te hebben, omdat het toch niks oplevert.

Doordat ik een latere trein moet nemen, kom ik als ontheemd terecht in een te volle coupé. Tegenover me zit een dikke zwarte dame met een uitdrukking alsof het allemaal wel al gezien en gehoord heeft. Naast me zitten twee buikige West-Vlamingen van middelbare leeftijd onder het drinken van halve liters bier uitgebreid op te scheppen over bestuursposities hier en mandaten daar, en hoeveel onterechte winst men kan maken op bepaalde producten. Intussen probeer ik de eerste pagina's te lezen in 'Anna Karenina', een turf van een boek die me toch een klein beetje angst inboezemt, want wat als halverwege blijkt dat ik 'm saai zou vinden, slecht geschreven of dat ik plots vergeten ben waar het om ging? Mijn omgeving lijkt vastberaden me van dat lezen af te helpen, want even later stapt er een klas middelbare scholieren op. Het drama is tastbaar. Een kleine jongen met een hamstergezicht en een bril moet zich noodgedwongen bij de opscheppende West-Vlamingen gaan zetten, terwijl de rest doorschuift en schrille kreten uitwisselt.

Van medelijden en lawaai wordt het me te veel, dus ik ga elders zitten. Daar praat men met gedempte stem over de problemen bij de NMBS. Onontkombaar. Gisteren had ik de auto genomen, en scheurde ik voor dag en dauw als een maniak over de E40, en ook daar, op de radio, was er geen ontsnappen aan. Zinloos geweld is de term - alsof er zoveel zinvol geweld bestaat in deze maatschappij. Het is angstaanjagend omdat het iedereen kan overkomen. Ik denk terug aan Joe Van Holsbeeck, die het bezit van een armzalige mp3-speler moest bekopen met een dodelijke messteek, of die gast in Oostende die werd doodgestoken voor een sigaret. Telkens opnieuw kwamen dezelfde gesprekken op gang: rechts kraaide om meer repressie en proclameerde dat de apocalyps nabij was, links schoot uit z'n krammen over een sociaal afbraakbeleid en consumerisme. Veel is er sindsdien niet veranderd, dat is alles wat ik denk.

Naast me zit een man van mijn leeftijd nog te werken op zijn laptop, discreet met koptelefoon en alles. Ik heb altijd respect gehad voor mensen die zich op die manier voor hun werk willen inzetten. Het moet zijn dat ze het graag doen, en er is weinig mooier dan mensen te zien opleven in een passie, ook al zou dat voor mij iets abstracts zijn als boekhouden of wormen verzamelen. De trein valt stil. Hier en daar stijgen zuchten op. Rustig maar, je kan er niks aan veranderen. Ik ga me niet ergeren aan de ergernis van anderen. De gesprekken om me heen gaan intussen over andere zaken. Waar zit de conducteur, bijvoorbeeld (misschien wenend op een vuil toilet)? Ja Lydia, ik ga op tijd thuis zijn, maak u geen zorgen (Pierre bedriegt je, Lydia!). Drie collega's die onhandig met elkaar flirten en waar er maar één van het lijkt te beseffen. Heeft Peter dat echt gezegd (o ja)? Ik wenste dat ik was in m'n oren kon steken. Soms denk ik dat ik hyperakusis heb, maar dat klinkt ook weer zo hypochondrisch, om er nog een brok Grieks tegenaan te smijten en mezelf een pretentieuze lul te voelen.

Een Nederlandse collega vertelde me vandaag dat spoorwissels in Nederland op een soort gasvuur werken en in de winter steevast uitvallen. Ze wist dat ik dat niet geloofde maar hield voet bij stuk. Een andere collega geloofde niet dat ik een trein had gezien in de ondergrondse bij Merode. Ik heb me dat toch niet ingebeeld? Ik stop Tolstoj definitief weg. Het huwelijksongeluk zal voor morgen zijn. Eén seconde te laat besef ik dat het volkomen stil is en dat iedereen die daarnet nog zat te praten, mijn richting uit kijkt. Een oude vrouw glimlacht, een jonge Marokkaan bekijkt me vroom, en twee vrienden met dezelfde stoppelbaard lijken iets te zoeken in mijn gezicht dat een antwoord kan bieden op een existentiële vraag. Ik knipper met mijn ogen en besef dat ik in slaap was gevallen. Een stem kondigt aan dat we aankomen in Gent. Weer een dag gewerkt. Weer een dag geleefd en geslapen. Beetje bij beetje lukt dat, dat leven zonder ergernis. Als een enorme kraai daal ik af uit de trein, en tel ik mijn voetstappen. Er plakt een ballon tegen het dak van het perron. Boosheid is een ballon, heb ik ooit ergens geschreven om mezelf te kalmeren. Ik hoop dat de ballon niet hoorde bij de jongen met het hamstergezicht.

donderdag 5 april 2012

I spin with the world

Er valt altijd wat te lezen, ook als het geen boeken zijn. In preliteraire tijden was ik ongetwijfeld een medicijnman of een wichelaar geworden. Ik sta buiten aan één van de plekken die ik in mijn hoofd ben gaan bestempelen als een veilige drinkplaats voor mijn kudde en mijzelf. De vertrouwdheid met de dingen is er groot, van de playlists over de stamgasten tot en met de kruimels asse op de vensterbank en de vingerstrepen op de glazen deur. Wie ziet die dingen en denkt daar over na? Erg verheffend mag het dan niet zijn, maar het kan een aanknopingspunt zijn voor iets dat voorbij de horizon ligt. Elke gedachte en elk gesprek heeft dat potentieel, ook al zijn we ons daar niet van bewust en ligt die horizon in sommige situaties veel verder weg dan in andere. In een platgedrukt blikje Cola Zero voor me, op de grond, kan een verhaal zitten van een gebuisde student met een gameverslaving, een vermoeide arbeider met zelfmoordgedachten, of iemand die zich nadien schuldig voelde dat hij of zij zwerfvuil had achtergelaten. Ik ben schuldig door verzuim, want ik laat het ook liggen.“Hoe gaat het met je?” vraag ik aan Vassily, die altijd direct en zonder een blad voor de mond te nemen spreekt over zijn gemoedstoestand. Ik hou meer van de manier waarop hij praat, dan wat hij te vertellen heeft. Hij staat ook buiten te roken en heeft een half opgedronken pint in de hand. Zijn jas staat open en hij ziet er verwaaid uit.
“Niet zo goed,” zegt Vassily na een ogenblik na te denken, “Lena en ik hebben vorige week besloten er een eind aan te maken – aan de relatie, bedoel ik.”
Zoals je een apparaat dat uitgeschakeld was, terug aanzet en het als vanzelfsprekend op zijn standaardinstellingen begint te werken, zo is ook deze avond begonnen. Je kan er een flowchart van maken: plots ligt de avond open, en je wil niet binnen zitten, maar toch niet te ver wandelen. Dan eindig je al gauw in deze buurt, waar zelfs de lelijkste mensen een warme vertrouwdheid inboezemen. Terwijl een deel van me zegt dat ik mijn jas niet had hoeven mee te nemen, is er een ander deel van me dat een forse rookpluim uitblaast in de rimpelloos donkere lentehemel.
“Waarom, als ik vragen mag?”
Vassily krabt in zijn haar, waardoor het nog meer alle kanten gaat op staan.
“Goh,” antwoordt hij, alsof het de eerste keer is dat hij daarover nagedacht heeft, “Ik heb daar een theorie over, zie je.”
Stiekem ben ik dankbaar voor het rookverbod in cafés. Niet alleen ben ik er zelf minder van gaan roken, het heeft het roken zelf terug minder ordinair gemaakt, met een waarschuwing erbovenop. Na m'n verjaardag stop ik opnieuw. Om dezelfde reden dat ik graag buiten ga om alleen te roken, kom ik ook graag bij vrienden die niet roken. Het legt een korte pauze in, het laat toe de gedachten netjes te ordenen, indrukken te verzamelen, te denken aan wat nog moet komen.
“Toch niet weer zo’n theorie zoals die keer dat je zei dat vrouwen van roze houden omdat ze bij de oermensen bessen verzamelden?”
Vassily moet lachen.
“Nee, een veel betere. En ik vind dat trouwens nog altijd geen slechte theorie.”
“Je hebt er totaal geen bewijs voor,” zeg ik, maar hou zijn weerwerk tegen met een handgebaar, “maar goed, vertel me je andere theorie.”
In de zwakke wind en de luchtvochtigheid lees ik dat het geen avond zal worden van tragedie noch geweld. Het onverwachte zit er niet in. Zopas las ik op de toiletdeur een stuk tekst dat ik zelf geschreven had en ik vond dat raar om te zien. Feodor en Inna zijn mensen die hun teksten niet losmaken van zichzelf. De gedachte dat iemand ze zou verhaspelen, citeren of ergens met alcoholstift neerpleuren op een toiletdeur, lijkt hen nauwelijks te verdragen. Ik zie mijn teksten meer als satellieten die in een baan rond mij zweven - ik heb ze weliswaar voortgebracht of ingevangen, maar ze staan geen symbool voor mijzelf. Het zijn indirecte objecten in de meest letterlijke zin van het woord.
“Kijk, er zijn volgens mij drie redenen... polen... Enfin, stel je een venndiagram voor, ok?”
“Ok.”
“In verzameling A zitten mensen die goed voor je zijn. Mensen die echt je leven beter kunnen maken, er iets aan toevoegen. In verzameling B zitten mensen die je aantrekkelijk vindt.”
“Fysiek?”
“In eerste instantie. In verzameling C zitten mensen die je wil. Snap je wat ik daarmee bedoel?”
Intussen katapulteer ik de net niet opgerookte sigaret over straat en voeg op die manier enkele millimeters toe aan de afvalberg. In het lawaai dat van binnen komt, lees ik dat er weinig te lezen valt. Im Westen nichts neues.
“Vaag. Bedoel je soms mensen die je bijvoorbeeld niet zo gek knap vindt, maar die ‘iets’ hebben?”
“Ja, zoiets. Of dat je er echt bij wil zijn, gewoon. Je weet wel, mensen die iets hebben, in hun uiterlijk, uitstraling of persoonlijkheid, dat je er gewoon dolgraag bij bent.”
“Ok, ik volg.”
“Wel ja, mijn theorie is dus,” ging Vassily geestdriftig verder, “is dat als je jong bent, je je focust op één van die drie verzamelingen. Er is bijna geen doorsnede. Hoe ouder je wordt en hoe meer mensen je ontmoet, hoe dichter die drie verzamelingen bij elkaar komen. Dan vind je eens iemand die in A en B zit, maar niet in C, of iemand die in C en A zit, maar niet in B. Daardoor mislukken relaties, want je blijft altijd op zoek naar de doorsnede tussen de drie.”
Ik frons.
“Dat is al indrukwekkender dan je vorige theorie, maar er is toch een probleem mee. Je smaak verandert toch met de jaren? Wat goed voor je is als je 20 bent, is anders als je 25 bent.”
“Natuurlijk,” geeft Vassily toe, “maar het is een dynamisch model.”
Ik moet lachen.
Een auto rolt voorbij. Men kijkt me aan met desinteresse. Dat mag. Meer nog, het is een voorrecht dat ik geniet en dankbaar voor zou moeten zijn.
“Mensen kunnen trouwens ook uit die doorsnede vallen als ze zelf veranderen,” voegt Vassily er nog aan toe, “of een verkeerd oordeel vellen. Ik denk dat het dat is wat er gebeurd is met Lena en mij. Op een dag beseften we dat we niet goed meer voor elkaar waren. De aantrekking en de wil was er nog, maar het was destructief geworden.”
Voorbij de hoge gebouwen aan de overkant van de straat lijken de daken niet zo vast omlijnd – eerder lijken ze op te lossen in iets wat tussenin wolk en mist ligt en onvoldoende kleur bezit om te kunnen benoemen. Het laatste restje rook komt uit m'n neusgaten.
“Er zit iets in,” zeg ik dan, “als je het zo bekijkt. Ik moet er wel even over nadenken.”
Dat antwoord lijkt Vassily enorm te plezieren. Zijn van nature al grote ogen worden nog groter.
“Het is waterdicht, geloof me. Je kan er alles mee doen. Er zijn bijvoorbeeld ook mensen die voortdurend de verkeerde focus leggen, en daardoor altijd uitkomen bij foute mensen. Zoals Nastja, bijvoorbeeld, die altijd in relaties zit met saaie gasten.”
“Dmitri vond ik zo saai niet.”
“Komaan. Zijn grootste hobby was Zeeslag spelen.”
“Dat is ook waar.”
Vassily gooit ook z’n sigaret weg.
“En hoe gaat het met jou?” vraagt hij.
“Ik mag niet klagen.”
Overal doemen horizonten op. Voorbij de vloeibare stadsdaken ligt de wereld van het boek dat ik lees maar niet bij heb - het Wenen van het interbellum, waar dokter Fridolin op zoek is naar lust, trouw en zichzelf. Aan het uiteinde van de straat ligt de horizon die naar huis voert, die al mijn tomeloze ambities met pen en hand terug tot een kleiner perspectief zal reduceren. Vlak achter me ligt de nauwste horizon, die van de stugge vertrouwdheid die ik niet al te hoge doses kan vertragen.
“Niet klagen?” herhaalt hij met nadruk, “dat klinkt niet zo positief.”
“Het betekent eigenlijk: alles bij elkaar opgeteld heb ik het best goed. Maar als ik elke nuance ging uitleggen, zat ik hier morgen nog, en mijn sigaret is ook op.”
Het moet anders kunnen. Het moet altijd anders kunnen. Ik open snel mijn pakje sigaretten en tel bij benadering hoe veel ik er nog over heb. Dit was de laatste van de avond, zoveel is zeker. De kou begint nu toch op te komen.
“Gaan we terug naar binnen, dan?” vraagt Vassily.
“Ik kom straks.”
Ik ben opnieuw alleen en haal zo diep adem als ik kan, zonder rook. Ik hoest niet. Vassily’s verzamelingen maken cirkels in mijn hoofd. Nog een horizon gehaald. Innerlijke scepsis zal er vast wel weer iets op vinden dat zijn theorie reduceert tot astrologie, maar daar hou ik me nu niet mee bezig. Naast de einder van nieuwe ervaringen is er ook een vluchtpunt dat binnenin zit en niks te maken heeft met daken, cafés of straten, die uiteindelijk ook maar decors zijn. Dat vluchtpunt is de drijfveer die me programmatisch naar buiten stuurt, de wereld in, en de gedachten zo ver laat opstijgen als ze dat toelaten. Dat is pas lezen.

zondag 1 april 2012

Net niet

Voortdurend heb ik nieuwe ideeën voor verhalen, boeken en gedichten. Van die ideeën vindt er nog geen fractie de weg naar een papier, maar soms denkt een mens wel eens aan wat had kunnen zijn. Onderstaand, recht uit mijn nota's en archieven, zeven ideeën die het net niet haalden, waarmee ik misschien een kans op de Gouden Uil verkeken heb.

1. 'Indus'

Herinterpretatie van de Trojaanse Oorlog door de lens van twee rivaliserende nachtwinkeluitbaters in het Antwerpse, een Indiër en een Pakistaan. De rol van paard wordt overgenomen door een enorme waterpijp waarin de zoons van de Indiër zich schuilhouden om dan onverhoeds toe te slaan. Er komt ergens ook een dansscène in voor die refereert naar Lars Von Triers 'Dancer in the Dark'. Philippe Dewinter maakt een cameo waarin hij lelijk ten val komt en permanente hersenschade oploopt (hij wordt niet bij naam genoemd).

2. 'De bijl van de decaan'

Een voormalige universiteitsdecaan probeert te verhinderen dat onderzoekers de waarheid aan het licht brengen over de dood van zijn vrouw, 30 jaar geleden. Iedereen denkt dat hij haar met een bijl vermoord heeft en dat hij een notoire vrouwenhater is. De waarheid blijkt echter dat ze van de trap gevallen is op de dag dat hij haar wilde vermoorden, en dat de decaan hierover zo ontzet was, dat hij ze vooralsnog met een bijl bewerkt heeft.

3. 'De ontheiliging'

Herman Brusselmans wordt op een ochtend op een onbekende plek wakker in het lichaam van een bloedmooie studente van 22. Na driehonderd pagina's uitgebreide en volledig onnodige masturbatiescènes, komt er een stalker op de proppen, die de mysterieuze vreemdeling blijkt te zijn die bezit heeft genomen van Hermans oude lichaam. Tijdens een anticlimactische achtervolgingsscène zijgt het ongezonde lichaam van Herman neer door een hartaanval. De zaak wordt nooit onthuld, noch verklaard.

4. 'Riolië'

Een groep kinderen van een lagere school raakt vast in een rioolnetwerk. Ze slagen erin te overleven en zich uitstekend te organiseren, waarbij er veel wordt gediscussieerd over o.a. Rousseau, Nietzsche, Wittgenstein en Russell. Duidelijke inversie van 'Lord of the Flies'.

5. 'De bodem van Sodom'

Een beestachige seriemoordenaar houdt de provinciestad Lokeren in zijn greep. De politie staat machteloos. Een amateurspeurder die in zijn vrije tijd Elfs en Klingon leert en met plastieken zwaarden staat te zwaaien, klist de moordenaar per stom toeval. Plottwist: de seriemoordenaar ensceneerde zijn eigen dood door zich uit te geven voor zijn eerste slachtoffer. Op het einde is er een bijzonder ongemakkelijke ceremonie met medailles waar de jeugdige speurder een speech geeft in de taal van de Na'vi uit 'Avatar', en in zijn broek plast.

6. 'Meeting request'

Tableaus van een kantoor in Brussel met al zijn geplogenheden, bureaucratische onzin en kleinmenselijke beslommeringen. Het hoofdpersonage lijkt om een onverklaarbare reden op Marc Dutroux en is daar nog trots op ook.

7. 'Атлас'

Alternatieve geschiedenisatlas die uitgaat van een nucleaire Wereldoorlog III in de jaren '60 na de rakettencrisis op Cuba. Erg wetenschappelijke, neutrale taal met kundig gemaakte artikels en dito illustraties. In het machtsvacuüm na het ineenstorten van de Sovjetunie en de Verenigde Staten ontstaat er een nieuwe multipolaire wereld, voornamelijk gedomineerd door India. In deze tijdlijn staan Nederland en grote delen van Vlaanderen onder water, wat leidt to allerlei vluchtelingenproblemen met Nederlandstalige migranten die weigeren om Frans te leren.

woensdag 21 maart 2012

Kelvin

De binnenring van de stad glijdt geruisloos door onder de auto. Er is geen ander verkeer op straat. De radio staat uit. De gedachten zijn hol, en gaan naadloos over in het diepst van de nacht. Het is eigenaardig hoe sterk ik aanwezig ben in het nu ben op een moment dat ik dat niet wil, terwijl het anders omgekeerd is. Maar waarom zou ik op dit ogenblik het irrationele willen uitleggen of verklaren? Wat ik weet is dat ik alleen moet zijn, zonder medelijden, zonder wat dan ook, behalve een deken en duisternis. Ik wil een bres slaan in de tijd waar ik me even in kan schuilhouden, een onbewoond eiland dat in permanente schemer ligt en waar het enige gezelschap bestaat uit een boekenkast, schrijfgerei en net papier. Dat idee helpt. Zelfs de gedachte aan kunst verzacht de zeden.

Mijn kantoor is ruim en goed verlicht. Er heerst een sfeer van intellectuele orde. Een zenplek zou ik het niet durven noemen, maar je kan er alleszins onverstoord doorwerken. In de verte is het enige geluid in de gang afkomstig van een Nederlander die zich vrolijk maakt over het bizarre Franstalige accent van een collega.

Van nature ben ik een twijfelaar, maar eens ik van iets zeker ben, is die zekerheid onwankelbaar. Dat kan een principe zijn, een persoon, een interpretatie, een stilistisch gegeven. Ik heb altijd een beetje neergekeken op artiesten die pijn nodig hebben om iets verdienstelijks te kunnen maken, alsof ze alleen maar dan zichzelf tot actie kunnen bewegen. Mijn werkethiek is dan ook afwijkend. Ik vind de job waar ik geld mee verdien een noodzakelijk kwaad in vergelijking met mijn echte ambitie. Dat sommige mensen dat onnozel vinden, neem ik er maar bij, want als er iemand is die moet geloven in mij, dan ben ik het wel. Dat mag ik toevoegen aan de korte lijst met onwankelbare zekerheden.

Het is alsof ik pas volledig kan uitademen als de auto stilstaat. Het is twintig voor vijf in de ochtend. Het voelt alsof ik veel langer onderweg ben geweest dan tien minuten. Er borrelt spijt op over woorden die ik gezegd heb (te veel) en over dingen die ik gedaan heb (te weinig). Het is geen tijd voor analyse, dus ik stap uit en steek een sigaret op. De lucht heeft zijn vertrouwde, doodse koelheid die eigen is aan dit uur. Er is nauwelijks bewolking en ik sta stil bij de weinige sterren die niet verhuld worden door de gaswolk van kunstlicht die uit de stad opstijgt. Ik kan de namen opsommen van ongeveer vijftig sterren en ken ook de Latijnse namen van minstens veertig constellaties, maar ik kan er geen één van vinden aan de hemel. De kennis interesseert me meer dan de observatie. In een afwijkend universum was ik vast wetenschapsfilosoof geworden en werd ik nu gevraagd voor populaire praatprogramma's op tv. Ik ben blij dat dat niet zo is.

Het werkschrijven is een procedure geworden. Ik kan de romige, wervende zinnen op automatische piloot schrijven. Dat het in het Engels moet, schept ook een professionele afstand die een meer uitgekristalliseerde manier van denken vergt. Eén van m'n Franstalige collega's spreekt me aan: "Anton, heb je je baard ge... gescheurd?"

Voor de spiegel is het tijd voor een maandelijkse inspectie. Waarom ook niet nu, op een nacht die toch al stilletjes helemaal ontspoord is? Ik stel bedaard vast dat ik er een pak ouder uit zie dan zeven jaar geleden, op een aantal goeie manieren (scherper, doorleefder, met meer persoonlijkheid), en op een aantal slechte manieren (lijnen in mijn voorhoofd, eeuwig groeiende neus). In drie parallelle strepen lopen er littekens op mijn borst die er stoer uitzien maar een onbenullige oorzaak hebben. Er zitten opgedroogde vlekken rode wijn op mijn lippen maar ze voelen aan als bloed, alsof er een omgekeerde transsubstantiatie plaatsgevonden heeft. Voor de rest zie ik vooral een vermoeide man staan. Ik wil alle beweging kunnen stilleggen, luisteren en zwijgen, een maand lang, als het moet. Ik denk dat wij veel te veel nadenken. Het lijkt wel alsof het een zelfopgelegde boetedoening is voor al die mensen die niet lijken te denken en gewoon doen. Ik heb het denken ook te vaak misbruikt als ijskap over die smeulende supervulkaan van passionele gevoelens en onhandige metaforen.

Er is een bodempje vodka over. Ik neem een voorzichtige slok als ik eenmaal aan mijn bureau zit, en laat het glas dan staan terwijl ik niet probeer na te denken en niet probeer te zijn waar ik op dat ogenblik ben. Ladies and gentlemen, we are floating in space. Taal kan maar zo veel zeggen. Ik verken de grenzen van gedachten en verwijt mezelf dat ik ze steeds in dat verlieslatende keurslijf van letters wil dwingen. Ik voel me aangetrokken tot stilte, uitgestrektheid en contemplatie omdat daar in dit leven al veel te weinig van is. In feite is de Gordiaanse knoop tussen denken en doen simpel om te ontwarren, en kan dat nog eens op verschillende manieren. De oplossing deel ik slechts als me daar om gevraagd wordt en niet eerder. Ook ik heb mijn waardigheid. Ik staar dwars door het glas vodka en sta er niet bij stil dat de minuten wegtikken terwijl de vermoeidheid terug de overhand neemt op het leeglopen van samenhangende gedachten. Vergetelheid door dronkenschap maakt niks beter, dus ga ik het glas leeggieten in de keuken. 'No more vodka in Mir', ging een eendagshitje op de vrije radio toen ik jong was. Als ik uit het keukenvenster de straat in kijk, lijkt het alsof ik mezelf zie staan in dat venster vanaf het punt waar ik naar kijk.

"Geschoren," verbeter ik haar zo vriendelijk mogelijk, "Ik dacht: waarom niet? Bovendien groeit hij toch razendsnel terug."
Ze kijkt niet alsof ze die gezichtsbeharing zal missen.
"Waarom niet, ja... maar waarom wel?" probeert ze. Ik moet lachen. Het doet me denken aan het fundamentele verschil tussen mij en enkele van mijn beste vrienden. Ik doe alleen iets niet als ik een goede tegenwerping kan vinden. Anderen doen alleen iets als ze een goede reden vinden.
"Tijd voor iets anders, zeker? Tijdelijk," antwoord ik. Vaagheid aller vaagheden.

In bed spreid ik me uit over de grootst mogelijke ruimte. Entropie in actie. Het licht is uit, maar het zal niet lang duren eer er nieuw licht vanonder het kamerraam zal uit komen. Intussen is de vierpotige veroorzaker van mijn stoere litteken enthousiast bij mij in bed gesprongen. De huiskater likt aan mijn hand en laat zich mijn strelen welgevallen als een vorst. Ik merk tevens op dat hij feilloos aanvoelt wanneer hij op mij kan gaan liggen (als ik niet van plan ben te slapen), of wanneer hij naast me moet gaan liggen (als ik van plan ben te slapen). Hoe doen dieren dat? Zijn gebrek aan zelfbewustzijn is een geruststelling op dit moment, al heb ik geen idee waarom dat zo is. Ik blijf nu stil liggen, en wacht tot zowel man als dier in slaap vallen. Het schijnt dat beweging pas echt ophoudt bij het absolute nulpunt. Stopt tijd zelf dan ook?

dinsdag 6 maart 2012

Vijfentwintig bekentenissen

.
1. Er gaan in elke mens miljoenen andere mensen schuil. Alleen is het naar boven halen van die andere mensen zo’n tijdrovend en drainerend proces dat waanzin bijna automatisch het gevolg moet zijn.

2. Ik stoor me niet zo aan mensen die niet veel weten of niet erg intelligent zijn. Ik stoor me veel meer aan mensen die zich voortdurend met dat soort mensen omringen om er zelf slimmer uit te komen.

3. Sentimentaliteit is weerzinwekkend omdat ze zo herkenbaar is – wat op zich weer een weerzinwekkende uitspraak is.

4. Verstandige mensen zijn in staat tot dingen die dommer zijn dan de domste mensen voor mogelijk houden.

5. Vrouwen die na hun tienerjaren paardenposters aan hun muren hangen hebben, vind ik op voorhand al verdacht.

6. Eén van de meest therapeutische activiteiten ter wereld is een lang, heet bad nemen met een boek dat niet te zwaar weegt, een glas ijskoude vodka en twee sigaretten. Mijn huisgenoten haten dit en ik kan me ook geen partner voorstellen die het me zou toelaten, dus geniet ik nog meer van het heimelijke aspect ervan.

7. De apocalyps is altijd iets voor morgen.

8. Onlangs verdwaalde ik in de metro en kwam ik via een lange tunnel uit op een leeg perron waar een gigantische dikke Boeddha met een zwarte baard zat te mediteren. Hij vroeg wat hij voor mij kon doen en ik vroeg hem om advies. Hij moest zo onbedaarlijk lachen dat ik er zelf van moest lachen, en ons gezamenlijk gelach leek even het perron, de pilaren en de tunnels zelf te doen trillen. Toen de lachbui over was keek hij me welwillend aan door samengeknepen ogen, met zijn vette gezicht in de meest kalme plooi die ik ooit gezien had, en zei hij dat als ik honger had, dat ik moest eten, maar dat het beter was om helemaal geen honger te hebben.

9. Een feit heeft altijd op z’n minst twee aan elkaar tegengestelde interpretaties.

10. Bestond er een spiegel van mij in vrouwelijke vorm, zou ik er nooit voor kunnen vallen. Op een keer zat ik op restaurant een meisje gade te slaan die enkele tafels verder zat, en hoe langer ik naar haar keek, hoe meer ik mijn eigen gelaatstrekken en lichaamstaal in haar begon te herkennen, en hoe meer ze me begon af te stoten. Vast een zus die ik nooit gekend heb. Van een geruststelling gesproken.

11. Mijn grote rosse kater begrijpt mij niet en erg slim is hij niet, maar ik geloof eigenlijk wel dat hij van me houdt.

12. Op een entertainende manier volslagen onzin verkopen, is een onderschatte kunst.

13. Er bestaan mannelijke, vrouwelijke, seksloze en getransgenderde talen en accenten. Ik heb voor mijn categoriseringswoede in die termen geen enkel excuus. Ik beheers één seksloze, één mannelijke en één vrouwelijke taal, en dat is alleszins al niet slecht.

14. Tweezaamheid is erger dan eenzaamheid.

15. Veel mannen zijn veel vrouwonvriendelijker dan dat ze van zichzelf denken. Daar vallen voornamelijk mannen onder die seksueel terminaal oncreatief zijn: de lamlendige routinedieren, de zachtsoppige, zelfomschreven romantici en tenslotte ook mannen voor wie seks alleen maar een verlengstuk kan zijn van porno. Een minderheid van vrouwen is eveneens vrouwonvriendelijk en beseft dit nog minder.

16. Ik vind mensen die spelfouten maken minder ergerlijk dan mensen die zich alleen maar kunnen uitdrukken in voorgebakken redeneringen.

17. Er is iets griezelig en deprimerend aan het universum waarin ‘F.C. De Kampioenen’ zich afspeelt. Geen enkel personage in die reeks had ambities die verder reikten dan de dorpskern, hun dialogen waren eendimensionaal en tot op het leesteken voorspelbaar, en ze waren gedoemd tot een zichzelf herhalend bestaan zonder de minste zelfreflectie. Mijn heimelijke angst is dat er zulke dorpen en gemeentes bestaan en dat ze bevolkt worden door dat soort Vlamingen, voor wie beperktheid een zege en een ideaal is. Dat de reeks sinds het vertrek van Jacques Vermeire ook alarmerend ongrappig was geworden, zal er ook wel toe bijgedragen hebben.

18. De meest aantrekkelijke vrouwen zijn vrouwen die net zelfzeker genoeg zijn.

19. In mijn dromen bestaan Brussel en Gent in alternatieve werkelijkheden, met andere stratenplannen, cafés en wijken, en toch ken ik er mijn weg net zo goed. Ik weet niet of ik mijn brein lui moet vinden dat het steeds diezelfde paden en huizen genereert, of dat ik het net een bewonderenswaardige truc moet vinden dat al die plaatsen ingevuld zijn. Over mijn vrienden droom ik zeer weinig – des te meer droom ik over kennissen of verhoudingen uit het verleden en de toekomst.

20. Mensen die echt grappig zijn, vallen uiteen in twee categorieën: mensen met een overdaad aan gevoelens die zichzelf in bescherming willen nemen met preventief cynisme, en mensen zonder gevoelens.

21. Toen ik vier jaar oud was, besloot ik om te testen hoe lang het mogelijk was om iets te onthouden, en besloot ik dat het tevens de eerstvolgende zin zou zijn die ik zou horen. Ik zat toen te kijken naar een aflevering van ‘Seabert’. De zin luidde: “Het was Panda.”

22. Kale mannen zijn fundamenteel onbetrouwbaar.

23. De mooiste dingen die ik ooit zag, ben ik waarschijnlijk al vergeten. De beste herinneringen zijn altijd momenten van een ongehoorde, gewenste normaliteit: alsof er net dan zoiets uitzonderlijks gebeurt, dat het een eigen leven begint te leiden.

24. Bepaalde lettertypes zijn sexy.

25. Het ultieme bewijs dat ik dezelfde genen draag als mijn moeder: toen we nog niet lang verhuisd waren naar ons tweede huis, probeerde ze een grote potplant op een paal bij de tuinmuur water te geven. Ze had niet gezien dat de plant van metaal was, waarop het ding prompt weg begon te roesten. Als klap op de vuurpijl: mijn moeder baatte een bloemenwinkel uit.

zondag 26 februari 2012

De kleinst mogelijke eenheid

.
Eerste bedrijf


Zoals de Spaceape mc't met zijn dreigende basstem, vol van ingehouden intellectuele woede: "As day becomes night, so much of our space evaporates from sight". Er is al heel wat gezegd over die overgang die elke dag plaatsvindt, als de aarde meridiaan per merediaan in of uit het zonlicht schuift. Het is niet zozeer dat de zaken verdampen, denk ik, als ik dwars door de stad wandel met Roman, maar dat de vage trekken van kunstlicht ervoor zorgen dat hun ware aard naar boven lijkt te komen. Oneffenheden verdwijnen of krijgen lange, artistieke schaduwen. Gedachten keren zich binnenstebuiten. Het is na middernacht en we zijn fors aan het doorstappen, maar het voelt niet alsof deze dag echt ten einde is (wat eindigt er ook ooit echt?). Roman ontwijkt een dronken man die naar ons roept in een mix van Engels en Arabisch. Ik ruik in de ene straat de volslagen afwezigheid van mensen, in de andere straat een geur van gefrituurd voedsel.

Op school leerden we ooit dat verhalen lopen volgens een patroon: aanvang, breuk, dynamiek, evenwicht en slot. Ik ervoer die reductie als een belediging en verknoeide opzettelijk de creatieve schrijfopdracht die ermee verbonden was. "Pak aan, katholiek onderwijssysteem!" zal ik vol trots gedacht hebben. Vandaag is het dan weer ok om af en toe eens een geijkt pad te volgen. Een ware rebel is een ware karikatuur. Roman en ik nemen afscheid. Hij gaat huiswaarts terwijl in zijn hoofd de stemmen nagisten van Del Naja en Fraser. "Flickering I roam, till daylight sends me home". Ik, van mijn kant, ga nog Georgy gelukwensen met zijn verjaardag. Kleine mensenclusters en oude bekenden zitten op het eind van het café opeengehoopt en halen hun beste bullshitkunsten boven. Het is één van mijn lievelingstaalspelen omdat het geen enkele persoonlijke betrokkenheid vergt. Van daaruit kan je nadien nog overstappen op ernstiger thema's. Niet deze nacht. De mensen zijn moe. Ik ben aan het extrapoleren.

Aldous Huxley dacht door zijn ervaringen met mescaline dat het brein een complex netwerk is aan sluizen. Bij baby's moet dit systeem zich nog ontwikkelen - vandaar dat ze beschikken over superkrachten als supergehoor, supersnel leren en het vermogen om lichaamstaal veel effectiever te lezen dan volwassenen. Hoe ouder we worden, hoe meer we onszelf afsluiten en opsluiten. Onze geestelijke gezondheid wordt erdoor bewaard. Huxley geloofde verder ook dat er bij religieuzen, zotten en artiesten iets scheelde aan die sluizen. Zo kernachtig had ik het nog nooit gelezen, maar het voelde aan als waarheid. In filosofie kan het net zo gaan: je leest iets dat je vanzelfsprekend vindt en hoewel het de eerste keer is dat je het ziet staan, lijkt het iets dat je zelf al lang wist. De mens is een brok steen waar een standbeeld in zit. Sommigen noemden dat uithouwen een vorm van autochirurgie, anderen duwden de mensklompen het onderwijs binnen om in serie gebouwd te worden. Huxley was er pessimistisch over - ik niet zo.

Tweede bedrijf

Er zit iets van subvocale poëzie in het geluid van een bos sleutels. De anticipatie, de geruststelling. Grote geluiden zijn alleen maar geweldig vanop afstand. Een trein rijdt voorbij, helemaal in de verte, veel te ver om te kunnen horen. Ook daar zitten mensen in, denkt een banaal deel van mezelf. Als ik nu over de reling val, ben ik mogelijk dood door shock nog voor ik de grond bereik. De ergste dood is de dood waar je maar een paar seconden voor krijgt om hem te beseffen. Ik blijf liever nog even leven.

Inspiratie is zo tastbaar dat ik maar m'n ogen en oren hoef open te houden om haar in me op te nemen. Het lijkt vanzelf te komen, maar het is het resultaat van een jarenlange conditionering. Aandacht voor de kleinst mogelijke eenheden van signalen, een intuïtie voor het grotere geheel. En toch gaat nog zo veel verloren. Het ligt niet aan de woorden die we links laten liggen of de onafgewerkte gedachten die we nooit meer kunnen terughalen, maar opnieuw aan indruk die boven indruk gestapeld wordt en tot één moeilijk te ontrafelen netwerk wordt aan gevoel, instinct en valse herinnering. Dat klinkt tragisch, maar is het niet. We kunnen niet anders, dus kunnen we er maar evengoed proberen het beste van te maken.

Tot vandaag wist ik niet dat er in Gent gebouwen waren die zo hoog reikten. Ik zie de hele westkant van de stad. Een sigaret brandt op tussen mijn vingers, tuimelt, rolt, verspreidt zijn lokroep. "All sparks will burn out," declameert Tom Smith in m'n binnenoor. Een goed nummer met waarheden die plat en cliché klinken als je ze loshaakt uit hun geluidscontext. Context is alles. Ik kijk in noordelijke richting, dan in zuidelijke richting. Er is weinig wind en de zon wordt tegengehouden door één grijze wolk. Niemand heeft dit ooit geschilderd. Wat als we één moment oneindig konden bestuderen en laag na laag blijven toevoegen tot dat ene kleine moment alle andere momenten in zich draagt? Het zou volstrekt ondraaglijk zijn. Kunst die te veel kunst is, is onmenselijk. Ook de volmaakt ethische mens is per definitie een onmens.

Ik draai me om maar laat het laatste eindje van de sigaret niet meedraaien. Roker met zijn instrument. De miniscepter van een koninkrijk van ongezondheid. Binnen is er nog koffie, en koffie is goed. Ik weet niet waarom caffeïne uit koffie een onmiddellijke impact heeft, en niet als het in andere dranken gesmokkeld zit. De zon schijnt in m'n rug. Het is geen dag om zwart te dragen, maar esthetiek heeft lak aan praktische bezwaren. Deze hele wereld lijkt er lak aan te hebben, maar het is nog te vroeg om me te wagen aan ideeën die de hele wereld willen omarmen. De kleine eenheden. Ik doof en plet de sigaret in een daarvoor bestemd bloempotje, en vind de enig overgebleven plek waar ik dat kan doen. Het triviaalste van alle successen.

Derde bedrijf

Teodor heeft een magnifieke woonkamer. Er staat een portret in van hemzelf als een soort dandy-Satan, met snor. Teodor is één van die mensen die erg goed is in kleine groepen, zoals vandaag. Het valt me op dat hij zijn mensen behandelt als kostbare wijn, met een mix van uiterste zorgvuldigheid en cynisme dat los uit de pols komt. Hoe kan je nu niet houden van hem? We zitten met vier mensen verspreid over zetels. Drie van ons werken in marketing en geven volop kritiek op de tv-reclame, maar er is geen race om de cleverste commentaar te geven. De kamer beweegt op een seesaw-ritme van conversatie naar conversatie, van observatie naar pointe. Teodor toont een filmpje op z'n smartphone van een beroemdheid die volledig opgefokt op drugs en eigenwaan een surreeël potje maakt van haar passage bij flegmaticus Jonathan Ross.

Opnieuw sijpelt Tom Smith mijn oor binnen, deze keer van de andere kant: "People are fragile things, you should know by now." Toen ik dat nummer voor het eerst hoorde, verstond ik de tekst verkeerd. Ik dacht dat hij zong: "People will laugh at you, you should know by now." Zeggen mondegreens iets over wie we zijn? Wij zijn niet echt, maar worden voortdurend, groeien en krimpen. Elke analyse is een opgeschort oordeel. Het gezelschap palavert over telefoons en junkfood en iedereen zit z'n eigen vergif te drinken. Ook hier bevind ik me weer op een balkon. Aan de overkant van de straat is het altijd dezelfde grote, groene poort die mijn aandacht trekt. Ik heb er nog nooit bij stilgestaan wat erachter ligt. Sommige dingen neem je gewoon aan zoals ze in de wereld geplaatst zijn.

Na middernacht, opnieuw een dag die eindigt na wanneer hij hoort de eindigen volgens de bevoegde overheden, koers ik terug door de straten. Het is te lang geleden dat ik gefietst heb, en het doet deugd. Anders gaat alles te voet, of met de auto. Bergaf is er tegenwind, bergop is er rugwind, en zo is deze kleine wereld, de kleinst mogelijk eenheid daarvan, even een rechtvaardige plaats.