Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de afdeling columns en microstories daarvan. In 2017 bracht ik 'In de vorm van een vogel' uit, een bundeling van de beste 99 teksten van dit genre tot op dat punt, netjes geredigeerd en per seizoen geordend. Je kan die antologie gratis downloaden als je Patron wordt. De weg een beetje kwijt? Mijn eigenlijke website, die ook 'Onklare taal' heet, verwelkomt je.

woensdag 13 mei 2015

Zandbak

Vroeger verveelden verhalen over kinderen me en in het bijzonder verhalen over baby's. Kinderen vond ik slecht afgestelde stoorzenders, amorele monstertjes en samengebalde kopieën van de ergste kanten van hun ouders. En baby's, ja, wat had een mens daar nu aan? Die schreeuwden de buurt bijeen voor de geringste aanleiding en drukten elk mogelijk plezier uit een sociale gelegenheid weg door ergens over te kwijlen, in te kakken of op verrukte kreten onthaald te worden als ze een lollig geluid wisten voort te brengen. 

Maar de tijden zijn veranderd. Ik ben veranderd. Dat merk ik als ik op een bijeenkomst ben met de potentiële schoonfamilie ergens in een zonovergoten tuin te lande. Nu kan ik gefascineerd kijken naar hoe de radertjes achter een paar kinderogen draaien. Ik vraag me af hoe hun gedachten lopen. Wat ze denken als ze een spel bijeen fantaseren dat ze een minuut later met even veel enthousiasme weer kunnen achterlaten. De kleinste van het stel, één jaar geworden, zit content als een varken in de zandbak. Natuurlijk denk ik aan Nietzsche en zijn zandkastelen bouwen.

De boog die ik afgelegd heb van mijn eigen onherinnerde oorsprong tot het punt waar ik nu een wafel eet en koffie drink in beleefd gezelschap, doet me onvermijdelijk terugvallen in het verleden waar ik zelf door tuinen hotste terwijl de volwassenen aan tafel volwassen dingen deden en af en toe uitbarstten in vettig gelach. Van mijn kant van de grens leek hun wereld me even moeilijk te verstaan als dat ze mij misbegrepen. Ik kon er m'n voordeel mee doen, soms. Ik gaf me soms uit voor onnozeler dan ik was, of deed alsof ik bepaalde onthullende verklaringen - een oude familievete, een aangebrande anekdote - niet begrepen had. Dan lieten ze me langer zitten aan tafel. Nog vaker kroop ik op die tafel om een show op te voeren. Het was me niet enkel te doen om de aandacht. Ik wilde gewoon blije gezichten zien. Dat was niet altijd evident, want niet iedereen laat zich graag een goochelshow welgevallen van een negenjarige.

Enkele uren later word ik opnieuw met sporen van kleine mensen geconfronteerd, als ik een laatste avondwandeling maak naar de nachtwinkel. In m'n straat hebben een hoopje pagadders met stoepkrijt een lange streep getrokken over het trottoir, met willekeurige onderbrekingen die haltes aanduiden waar duidelijk iets moet gebeuren. Er staat "snurken", "schete laten", "chiqe madam" en "raar doen". Een vak met "wc" is drie keer omcirkeld. 

De kinderen zelf zijn al lang niet meer op straat in deze schemer, die zich gezellig in de stad genesteld heeft. Nu ja, er zijn nog grote kinderen out and about, natuurlijk, zoals ik. Wie niet glimlacht om "schete laten", denk ik, is een beetje dood vanbinnen. Wat voor vader zou ik zijn? Alleszins een vader die niet op die infantiliserende manier praat tegen zijn kroost zoals diverse zelfbenoemde "papa's" dat doen. Mijn vader deed dat ook niet. En de dag dat de hypothetische moeder van m'n hypothetische kleine me aanspreekt met "papa" aan de ontbijttafel, smijt ik me voor de eerstvolgende Lijnbus.

De straal bolt lichtjes op en lijkt de schaduwen zelf naar boven op te gooien. Ik ben gewoon aan het worden aan de buurt waar ik vijf maand geleden naar verhuisd ben en ik apprecieer de rust hier. De, om het met een tel omineuze vertraging te zeggen, de aanvaarding. Zoals die tekst van dat nummer gaat: "There is so much I can't take / But I will understand / I will open my hand". Het brullen en tieren van het leven zelf blijft een vreeswekkend ding en lang stak het me tegen van daar misschien zelf een vervolg aan te breien door ander leven te maken. Kind zijn heeft ook zijn schaduwen. De wonden van vroeger kunnen net zo goed de wonden worden van later, bij iemand anders. 

Maar met het gewonde kind dat nog altijd rondwoekert in mijn groeven (waar is die vioolmuziek) heb ik vrede gesloten, stap voor stap. Dat ik ook mag willen. Dat mijn uitgestoken hand om iets te omsluiten en te claimen niet zal afgehakt worden omdat ik een duivelse egoïst ben. Dat verlangen en kwetsbaarheid mogen bestaan. Ik rond de hoek. De nachtwinkel komt in zicht, met daartegenover de royale tramhalte voor tram 1. Aan beide zijden staan kleine groepjes samengeklonterd te wachten. Ik lijk wel de enige mens in beweging.

Im Nachtladen nichts neues. Ik krijg wel de indruk dat nachtwinkeluitbaters steeds beter Nederlands spreken. Bourgeois zou zich in de handjes knijpen. Ik kende ooit, in een ander deel van de stad, een Iraanse nachtwinkelman die perfect Nederlands sprak. Hij had een droevig gezicht en een treurige bariton. Hij luisterde altijd naar Radio 2. Op den duur dachten we dat we hem ooit nog stuiptrekkend aan een touw gingen ontdekken achter zijn kassa. 

De man voor me is noch triest, noch vriendelijk, maar gewoon professioneel. Zijn etnische herkomst valt niet te raden. We wensen elkaar nog een goeie zondagavond. Zou hij ook Moederdag gevierd hebben in een zonnig tuintje vandaag? Mijn moeder moest het helaas stellen met een telefoontje, maar ze apprecieerde de geste. Vorig weekend bakten Emma en ik crocques voor haar en mijn vader, waarbij het me niet voor het eerst overviel dat m'n ouders op mijn leeftijd al af te rekenen hadden met een achtjarige Anton.

Ik ontdoe het pakje sigaretten van zijn pel en gooi het plastic in de vuilbak die ik op de heenweg op de hoek gerond had. De avond heeft zich nog dieper ingezet. Een tram komt uit de verte aan geschoven. Menselijk, gestaald, feitelijk. Kennis en gevoel rafelen, ritselen aan de randen van m'n gedachten.

maandag 20 april 2015

In de weg

Me verheffen boven de waan van de dag is één van de zelfgekozen doelen van mijn bestaan. Niet omdat ik vanuit een arrogante hoogte wil neerkijken op deze termietenhoop, maar om iets te vinden dat lijkt op perspectief. Dat dingen hun plaats kunnen krijgen in onderlinge verhouding. Met elke zomer die passeert, lijkt de wereld echter sneller te draaien, en zit de waan in elke geleding van elke dag. Overal liggen obstakels. De baas die me naar het buitenland wil halen voor een simpele meeting. Mensen op de trein die niet lijken te beseffen dat ze op een trein zitten. Steekvlampolitiek en spin doctors. Of, zoals nu, staan aanschuiven aan een kassa van een plaatselijke supermarkt, waar ik aan dit tempo allicht gletsjers zou zien kunnen verschuiven.

Ik kijk naar de grond. Achter mij staat een koppel dat onderling een discussie voert in het Russisch, voor mij een lange man in een fluohesje en een modieuze baard, maar ik zie slechts zijn schoenen. Rechts van me de snoep van de laatste kans, kauwgom en chocolade die bedoeld is voor de impulskoper. Links magazines. Een halve blik is genoeg om te leren dat de covers me geen hol interesseren. Ik probeer om het hoofd helder te houden, wat niet simpel is met een kater van de nacht voordien. Ik ben te oud geworden voor katers, en te oud voor het type apocalyptische feestjes dat ermee gepaard gaat. Het zal het laatste worden in zijn soort, denk ik, en ik voel dat ik het meen. Genomen besluiten, daar keer ik niet zo snel van terug.

M'n neus zit verstopt. Het is eindelijk aan fluohesjesman om z'n boodschappen uit te laden. Hij doet dat zelfbewust en talmt niet te hard. De dame voor hem - een oudere vrouw met een hoornen brilmontuur en een trapezoïde permanent die er vuurvast uitziet - is nog altijd bezig één voor één elke boodschap minutieus in te laden in haar rieten tas. Daarnet had ze de omgekeerde beweging met dezelfde zondagse lijzigheid uitgevoerd die me zo op de zenuwen had gewerkt. Ik wil dan precies beginnen roepen: "Beseft u dat hier andere mensen staan die geen tijd hebben? Vindt u het normaal dat u hier een kwartier over doet en dan nog eens tot op de eurocent met kleingeld wil betalen?". Maar dat roep ik natuurlijk allemaal niet. Dat zou me nog meer deel maken van de dagwaan van azijn en amandel dan dat ik al ben.

Inademen, uitademen, Anton, en probeer die hoofdpijn te vergeten. Ik kijk vooruit, als ik straks Emma zal zien, die het weinig amusant vond dat ik midden in de nacht plots volledig van de radar verdwenen was. Reconstructie (ik kijk achteruit) leert me dat het geheugen stroop is na een bepaald uur. De grote lijnen zijn er nog. Zo hard gelachen that even my momma thinks that my mind is gone, om het met Coolio te zeggen. Te veel gerookt. Overal as. Beats en glowsticks. Daglicht. Half dood in slaap gevallen met de gsm op stil. Het is mijn beurt. Ik heb water gekocht en cola, een botervlootje en ik wil een klein pakje sigaretten. Gisteren was het hele pak leeg en bleef ik zeuren bij vrienden om meer. Het voelt alsof beklauwde vingers langs de binnenkant van m'n hoofd runetekens aan het kerven zijn. Ontsnapt aan de waan van de dag, dat zeker, maar door in het eerste het beste zwarte gat te springen. Zo werkt het ook niet.

Nee, ik spaar geen zegeltjes en ik wens geen ticketje bij te houden, dank u wel mevrouw. Prettige zondag nog. Ik glimlach de rood-dode glimlach van een man met een cementen hoofd. Eens ik buiten ben, snuif ik de lentelucht op. Het licht is te hard, maar de zuurstof doet deugd. Wat doen mensen zichzelf toch aan? Er is geen geweld te dol of er is ergens wel iemand die het durft. Zoals die wanhopige vluchtelingen die hun zeemansgraf vonden in de Middellandse, de Mare Nostrum van Europa, met de nadruk op "nostrum". Griezels links en rechts zijn opgelucht dat een paar honderd sukkelaars daar verdronken zijn, want anders hadden die geleefd van onze centen, stel je voor. Maar racistisch, nee, dat is niemand. Hoe durven we zoiets hardop zeggen. Ik durf veel hardop zeggen, maar ik moet me afvragen of dat helpt, nog maar eens een stem toevoegen aan het geruis en gekraak op alle frequenties.

In de auto blijf ik even zitten terwijl de motor al draait en de airco als een bezetene probeert om de lome lentewarmte te verdrijven. Ik moet wachten omdat er een bus door het verkeer komt gelaveerd. Dat ergert me half niet zo als de trage mensen aan de kassa van daarnet. Integendeel, voor buschauffeurs heb ik altijd sympathie gekoesterd. Het was de bus die me in het middelbaar bijna elke dag van huis naar school en terugbracht, en toen ik werkte maar nog geen auto had, kwamen er ook dikwijls bussen aan te pas om me tot op het bureau te brengen. In wat voor wereld leven mensen die denken dat alles privatiseren de oplossing is? Ze kunnen net zo goed het cijnskiesrecht terug gaan bepleiten. Er zijn vast en zeker al kabinetsmedewerkers die daarover een memo hebben geschreven. Bedrijfsleiders zijn 15 stemmen waard, 'Berbers' moeten eerst bewijzen dat ze geen homo's haten en Nederlands spreken vooraleer ze hun magere stemmetje kunnen gaan oppikken aan het loket. Waar niemand religieuze symbolen draagt of getuigt van één of andere gekke seksuele obediëntie. Welkom in Bloemkool-Vlaanderen.

Rustig bol ik nu langs een paar universiteitsgebouwen dan langs het Citadelpark, richting Kortrijkse Poort. Een paar seconden ergernis nog met een zondagsrijder die denkt dat het hier zone 30 is. Daarna gaat de weg weer wat vlotter. Het dashboard waarschuwt me dat iemand zijn gordel niet aan heeft, maar snapt niet dat het de boodschappentas is naast me die de passagiersstoel bekleedt. Dat geeft weinig hoop voor de zelfrijdende auto. Wat gaan we op de duur nog zelf kunnen doen? Kiezen uit pizzatoppings, Belgium's Got No Talent volgen en ons boos maken op allerlei digitale brulhokken. In de toekomst is alles volautomatisch. Alleen spijtig dat we, nadat alle ergernis zal verdwenen zijn met wat inefficiënt werkt, zijn nut niet stante pede bewijst, enkel onszelf nog in de weg gaan zitten.

dinsdag 31 maart 2015

De laatste echte Belgen

Regen die bij dunne vlagen als stof uitgewaaierd wordt onder straatlichten. Niet veel verkeer op de baan in het niemandsland tussen Merelbeke en de Gentse deelgemeentes Gentbrugge en Ledeberg. Wat bij daglicht een meanderende slinger is aan middenstanders, grauwe rijhuizen, een begrafenisonderneming die er als een bordeel uitziet, een dozijn tankstations en enkele omheinde villa's, doorkruist door bruggen, is rond middernacht een grotendeels lege ader van beton en geparkeerde wagens. Ik ben onderweg naar huis en heb zopas Emma thuis afgeleverd, wat ik na een afspraakje meestal doe, enerzijds om haar de busrit en de bushalte te besparen, anderzijds omdat ik graag rij. Als kind had ik angstdromen over autorijden. Ik droomde dat ik de controle over het stuur verloor en dat de auto met mij aan de haal ging door te beginnen vliegen, aan hoge snelheid in een gevel te crashen of zich gewoon spontaan in het water zou storten. Sinds ik leerde rijden heb ik die droom nooit meer gehad.

Op de radio speelt een nummer van Katy Perry, één van de huidige avatars van de Amerikaanse popgeest. Ik betrek er onlogisch Saul Bellows 'Humboldt's Gift' bij, dat ik momenteel aan het lezen ben, waarin de genaamde Humboldt voortdurend kruisverwijzingen maakt tussen intellectuele theorieën, literaire figuren en massacultuur als sport, film en de geest van de democratie. De Amerikaanse geest, als er kan veralgemeend worden, is groots, luid en obees, een ding waar ik altijd vol verwondering naar sta te kijken. We zullen Katy Perry horen 'roaren' en even later zijn Kanye West en Jay-Z in Parijs, 'niggas' die het tot aan de sterren van het firmament geschopt hebben en hun ego meten met de Eiffeltoren. In Ledeberg zou zoiets niet passen.

Bellow diept in 'Humboldt's Gift' een anekdote op uit Wereldoorlog II, die zegt dat de Britten haast gek werden van de praatzieke Amerikanen, die voortdurend ongewild details van oorlogsplannen vrijgaven, maar dat de Duitsers die toch niet geloofden omdat ze dachten dat het opzettelijke misleidingen waren. De Europese geest, als ik die ook even mag veralgemenen, is er één die het gewicht torst van eeuwen van verraad. Wie op de juiste momenten z'n bek hield, die overleefde. Zelfs Odin zou dat advies al gegeven hebben in de håvamål, een codex met praktische adviezen voor de vikings, die onder andere stipuleerde dat je je geheimen maar best voor jezelf kan houden en dat je aan elke vreemde deur goed moet rondkijken om te zien of er geen vijanden op de loer liggen.

Hier zijn geen vijanden, in de veilige kooi van m'n auto. Ik raas langs een kerkhof. Ergens luidt toepasselijk een kerkklok, altijd brenger van onheil, maar het loden luiden verdwijnt mee met de volgende bocht, evenals het dodenakker. Ook over de dood had Odin het één en ander te zeggen: "Je veestapel sterft, je familie sterft, zelf sterf je ook - maar ik weet één ding dat nooit sterft: het oordeel over het leven van een overledene". Emma en ik hadden het nog over de dood, onlangs. Zij vreest de dood iets meer dan ik, maar waar ik liever mijn ouders zou overleven, zou zij het omgekeerde kiezen. Ik verlies liever dan verloren te worden, voor haar is verloren worden het minste kwaad. Er valt iets te zeggen voor respectievelijk het egoïsme en het altruïsme van beide stellingen. We hadden er geen oordeel over. Verschillen mogen immers bestaan.

Mijn wagen gaat onder een brug door, passeert een groezelige vzw en een schroothandelaar, en laat zich nogmaals ringen door een tweede brug, ditmaal een stuk lager en in een scherpe bocht. Tramsporen komen in zicht. Er zijn enkele cafés te zien, wegmarkeringen die zijn vervaagd, en verkeersborden waar geen enkele chauffeur ooit acht op slaat. Een collega van me die uit Binche komt, wilde me ooit eens "het echte Wallonië" tonen. Hij toonde een video van een parade langs los door elkaar heen gebouwde koterijen, bakstenen droefnishuizen en kneuterige beeldjes van uilen en Maria's op vensterbanken, die uiteraard allemaal rolluiken of gordijnen hadden. Ik moest hem teleurstellen en zeggen dat dat even goed in Vlaanderen had kunnen opgenomen worden. De belgitude der Belgen zit soms in de dingen waarvan we denken dat ze ons verdelen.

M'n ruitenwissers draaien overuren tot ik onder de flyover begin te rijden van de E17, die betonnen mastodont die de kern van Gent scheidt van haar belittekende onderbuik. Het middernachtnieuws is bijna klaar met de dieptepunten van de dag op te sommen. Ook de radio neemt 's nachts een andere vorm aan, intiemer, dieper, afgestemd op eenzamen die net als ik op een weekdag nog zo laat onderweg zijn naar huis. Heidegger vond de taal het huis van het zijn, maar ik geloof dat het eerder omgekeerd is: het huis is de taal van ons zijn. We zien onszelf in compartimenten, kamers, meubels, kelders. Jager-verzamelaars zouden hun geest nooit op die manier visualiseren. Al ons psychisch jargon is sedentair. We geven de dingen een plaats. We stoppen iets weg. Trauma's liggen begraven. Het geheugen is een archief.

Als een schaatser glij ik de bocht in die me op de binnenring brengt. Gebouwen worden hoger, rijvakken breder, en in de verte is al de Heuvelpoort in zicht, die al bij al bekeken op een bijzonder flauwe heuvel ligt. Misschien was hij vroeger hoger en is hij platgemalen door die talloze wielen die er overheen gereden zijn. Of misschien is hij vanzelf bescheidener geworden is alles behalve naam, gewoon door zich aan te passen aan zijn Belgische omgeving. In 'Waterland' schreef Graham Swift over de moeraslanden van het Engelse noordoosten als metafoor voor het verraderlijke, sombere en gesloten karakter van de mensen die er woonden, en Cyrus de Grote van Perzië meende dat zijn ruige land ruige, harde mannen gekweekt had. Wat kweken onze betonnen Gestalten, onze eindeloze werven en onze immer groeiende voorsteden? Ik zal voor één keer niet generaliseren, maar enkel voor mezelf spreken. Ze hebben me licht verloren gemaakt, maar altijd verwonderd. Ze hebben me geïrriteerd, maar leren beseffen dat je sommige verschillen moet nemen voor wat ze zijn. Ze leerden me dat ik me allicht nooit zal meten met het Empire State Building of een brullende leeuw zal zijn, maar dat ik in gedachten wel altijd kan schuilen voor de regen onder een lelijke flyover. Soms, in het holst van de nacht, denk ik dat ik bij de laatsten ben van de echte Belgen.

dinsdag 10 maart 2015

In the presence of mine enemies

De Sinksenfoor is in Gent en ik sta met mijn voorarmen tegen een metalen stang geleund die hoort bij een draaimolen waar steeds sneller karretjes op en neer toertjes maken. Een paar kleine meisjes kirren van plezier. De kraamuitbater staat erbij met een doezelige blik. Rondom ons andere kramen zover het oog reikt. Foorkramers die al jaren prrrraten alsof ze op een vrrrrije rrrradio zitten dames en herrrren, "ja u daarrrr, meneermetdeblauwejas, komenwineen televisieeeee." Flitsende lichten, kitscherige kraamschilderingen. Luke Skywalker die meer dan ooit lijkt op Willy Sommers, Chewbacca die eruit ziet als Alf. Een eendjeskraam met een huilende peuter en het jonge grut dat overal doorheen rent, botst, uitgelaten en jong is.
Emma en ik wandelen verder nu, als een botermes doorheen de wild-gezellige drukte, zij parmantig op haar hakken, ik kloppend op mijn laarzen, boef en heer in één gedaante. We besluiten om geen oliebollen te eten. De maaltijd van zo-even ligt nog op de maag. Het eetkraam is magisch breed, met bolle lampen en een belettering die oudere decennia voor de geest haalt. Handgetekend, zelf geverfd en gefikst. Met een weldadig Doppler-effect bereikt ook gekrijs ons van de passagiers van die attractie die als een slazwierder mensen van onder naar boven klutst en weer terug.
Kermissen stemmen me blij en verdrietig tegelijk. Blij door herinnering aan de tijd dat lunaparken nog games hadden en vanuit een minivliegtuig de 'flosj' pakken voor een extra ritje het summum was van entertainment, verdrietig door de realiteit dat de Foor en zijn provinciale afstammelingen ten dode opgeschreven zijn. Enkel wie een teveel heeft aan nostalgie of een tekort heeft aan geld en mobiliteit, die komt hier nog gewillig.

We staan stil bij een waterbad waar kinderen in plastic ballen zitten en ronddollen door het water. Haar zouden ze nooit in zo'n ding krijgen, zegt ze. Ik zou het nog overwegen, maar ik ben er allicht te groot en te zwaar voor. Wat heb je als man ook te zoeken tussen al die polymorfe kleine wezens. Ze zouden maar eens moeten denken dat ik zo'n blozende pedofiel ben. Emma geeft me uit het niets een kus en ik moet glimlachen. Dat doe ik wel vaker, de laatste tijd. Er is weinig dat slechter staat voor een schrijver dan domweg gelukkig zijn, maar zo is dat.
Terwijl we onze weg verder zetten, verkennen mijn zintuigen de Foor verder, dit keer weg van de eetkramen, de ballenkramen en de schiettenten, maar des te meer geconcentreerd op de talrijk opgedaagde medemens. Al die mensen in hun ontzettende veelheid, en 99% onder hen zal ik nooit kennen, niet weten wat hen bezig houdt, hoe ze de personen geworden zijn die ze nu zijn en waar hun levens heen zullen gaan. De meesten zal ik één ogenblik zien om voorgoed te vergeten, preventief gegooid in een massagraf onder de geheugencryptes.
Ik ben jaren geleden op de Foor ooit uit het niets door een dwerg uitgescholden voor homo. Niet alleen raakt die belediging mee even veel als dat iemand "Waal" of "kaalkop" naar mij zou schreeuwen (geen van beiden zijn waar en geen van beiden vind ik een belediging), ik was ook te verbouwereerd om te reageren. Die gast zal ik dus nooit vergeten, maar wat met die groep luide Turkse jongens of dat trio bejaarden met wijd opengesperde ogen? Of de Nonkel Danny die daar morsig twee pinten tegelijk zit te drinken en ongegeneerd op z'n dijen slaat van het lachen? Zij zien me allemaal niet, maar ik zie hen.
Toen ik nog studeerde en ik 's nachts naar huis wandelde na een feestje, beeldde ik me soms in dat er in m'n nasleep onzichtbare linten uitgerold werden, of nauwelijks waarneembare vleugels, en dat iedereen in m'n slipstroom daardoor eventjes werd aangeraakt, nooit zou vergeten worden, opgenomen werd in een idee van vrede en eenheid. Zeg zelf, er zijn slechtere manieren om de dronken nagloei van een feestje te beleven. Met geheven hoofd ging ik dan door de soms donkere, soms hel verlichte straten, de bedstee tegemoet.

Emma en ik gaan na wat dralen het spookhuis binnen. Dat heb ik in mijn drie decennia als mens nog nooit gedaan (de Efteling telt niet). Hand in hand schuifelen we naar binnen, beducht op onverhoedse geluiden en effecten. Ik mag eerst van haar niet met m'n gsm voor me uit schijnen omdat dat de verrassing verpest, maar drie minuten stikdonker en benauwde houten gangen later, vraagt ze zelf om licht. Buiten de claustrofobische schuifelingen waartoe we gedwongen worden, valt het al bij al nog mee. De bewegende vloeren jagen even de primaire schrik aan om te vallen - en niet eens zo onredelijk, op ons instabiele schoeisel. De coup de grâce van het spookhuis is een kerel in een monstermasker die voorts duidelijk een groene confectiesweater en een trainingsbroek draagt. Wat een rotjob, in feite.
We besluiten mild dat deze ervaring misschien geen €3 waard was, maar wat stelt €3 in deze tijden nog voor, nietwaar? Terwijl we door de massa een weg banen richting uitgang, doemt die andere permanente Foor op van de Overpoort. Die neem ik voor het eerst sinds ik een kilometer verder verhuisde, op met nieuwe ogen. Er is berusting dat de tijd die ik doorbracht naast deze tot straat geworden flipperkast, voorbij is. M’n nieuwe appartement mag dan een bric-à-brac zijn van typisch Vlaamse koterijbouw, met ongelijke vloeren, onbehoorlijke afvoerbuizen en overgepleisterde geschiedenis, het is de demarcatielijn geworden met de zeven Bijbelse jaren voor 2015.
Ik knijp in Emma’s hand. Ze glimlacht. Ik zie het in mijn ooghoek. De cafés, clubs en snackbars konden voor haar net zo goed niet bestaan hebben en ze is hier een vis uit het water. Ze biedt aan om nog iets te drinken in één van de enige cafés waar ik zelf nooit graag zat. Ik sla dat vriendelijke aanbod af, te meer omdat ik me veel liever thuis in de zetel zij aan zij wil vlijen met haar. Indrukken moeten gerangschikt worden, de mensen moeten hun plaats krijgen in de X-, Y- en Z-assen van het hoofd. Er slepen geen linten of magische vleugels meer achter me aan. Epische grandeur is niet langer een noodzaak. Des te meer wil ik een koel bad van een warme woonkamer waar de meubels wat te dicht op elkaar staan en niet echt bij elkaar passen, maar waar ik dankbaar kan drinken van affectie achter gesloten gordijnen.

dinsdag 10 februari 2015

De Hitler van de Sleepstraat

Mijn therapeut is een belezen vrouw (gouden tip voor literatuurliefhebbers, dat). Bij het verlaten van haar kabinet valt mijn oog op het boek 'Over normaliteit en andere afwijkingen' en ik moet lachen met de titel. Het is van Paul Verhaeghe, waar ik al eens een pamflet van gelezen heb. Als Verhaeghe iets te zeggen heeft, heb ik de neiging te luisteren, omdat hij veel zinnige dingen zegt. Dat is jammer genoeg een zeldzaamheid geworden. Ze ziet me kijken naar de kaft van het boek, en ziet ook dat ik wrang glimlach.
"Wat is dat, 'normaal', hé?" zegt de therapeut.
"Tja, het is een containerbegrip, zeker. Normaliteit is per definitie vaag, ook al is de norm welomschreven. Normale mensen zullen vast niet bestaan."

Even later, als ik richting auto wandel, bekruipt me niet de eerste keer dat angstige gevoel dat ik ben opgegroeid met één versie van normaliteit die vervangen is door een andere. Ik ben niet veranderd, maar de wereld wel. Het nulpunt ligt elders dan waar het werd gevormd in mijn jeugd.
Francis Wheen beschrijft in zijn boek 'How mumbo-jumbo conquered the world' de gestage opmars van onzin sinds de late jaren '70, in alle geledingen van de maatschappij. Het is als een pletwals gerold over de normen en waarden die we voor zinvol en consistent houden, zoals logisch redeneringsvermogen, bewijsvoering, solidariteitsdenken en pragmatiek.
Ik passeer langs een Turks café waar een groep oudere mannen in een kring zit te babbelen en af en toe naar tv kijkt, waar een sportwedstrijd bezig is. Het is één ding om te zeggen dat die mannen en ik andere werelden bewonen en bevolken, en over weinig gedeelde ervaringen beschikken. Het is een andere zaak wat er gemeenschappelijk boven onze hoofden hangt. Denkers en opinieerders proberen in uithoeken van de media die nog niet meegezogen zijn in het Nieuwe Normaal, dapper weerstand te bieden aan onze cultuur van socio-economische nonsens. Zij doen dat met logica, met empathie, met cijfers. Ik zeg: het haalt niets uit. De religieuze ijver waarmee deze generatie marktzeloten hun geloof belijdt, is compleet immuun tegen logica. Moedwillige irrationaliteit valt niet te bekampen. Niet de beestachtigheid van ISIS, niet de wetenschapsontkenners van Amerika, niet opeenvolgende regeringen die onschuldigen doen boeten voor de financiële misdrijven van een elite.

Gelaten wacht ik aan het zebrapad om over te steken. Het is weer een drukke avond hier in dit transitdeel van Gent, waar de buurt van de dokken verstrengeld raakt in de buurt van de Sleepstraat. Op het plein aan de overkant staat een frituur te puffen uit zijn rookpijpje. Er priemt door de smalle venstertjes licht, voor zover die vensters al niet beplakt zijn met advertenties voor allerlei vettigs. Het verkeer luwt en ik steek over. Een auto stopt en ik steek m'n hand op. Dat moet niet, maar hoffelijkheid kost geen cent. Behoort dat soort fatsoen nog tot het Nieuwe Normaal? Rechtse partijen zetten nochtans graag in op beleefdheid, ook al hebben hun volgelingen vaak een stuitend gebrek aan manieren. Meer nog: in de cenakels van de macht is ploertigheid vaak een tactiek om het debat te doen ontsporen.
Ons Nieuwe Normaal is een hydra met duizenden koppen. Nadat progressief gezinden zich jarenlang murw hebben laten slaan door de voorposten van het theatrale regionalisme en de nonsensicale "Derde Weg" insloegen, waren ze in feite al rijp voor de slachtbank. Para's in het straatbeeld? We kunnen niet anders. Dienstverlening van het openbaar vervoer wurgen? Gaat niet anders. De superrijken vragen om een proportioneel iets grotere bijdrage? Staat niet in het regeerakkoord. Dat regeerakkoord dat zomaar ergens uit het niets materialiseerde alsof Gabriel het zelf in het oor van BDW gefluisterd had. En nu ben ik toch weer bezig in de val aan het trappen van met logica te bevechten wat helemaal niet logisch is.

Ik begraaf m'n handen dieper in m'n jas en verschuil m'n neus onder m'n sjaal. In de verte staat de auto trouw te wachten. Toen ik hierheen reed, een dik uur geleden, waren andere chauffeers naar me aan het flitsen omdat ik per ongeluk zonder lichten rondreed. Pas toen ik kon parkeren, had ik tijd om uit te vissen hoe die lichten aan moesten (normaal gaan ze altijd automatisch aan). Hier, nog een metafoor uit de grabbelton: de koplampen van de tientonner van de onzin zijn zo fel dat veel mensen er verbaasd in blijven staan als een bevende ree. Ik wacht nog op de eerste mainstreamanalist die uit zijn verdoving wil ontwaken en rechtuit zegt: "Dit gebeurt allemaal opzettelijk, we leven nu in een wereld waar irrationaliteit terug de bovenhand heeft."
De ironie ontgaat me niet dat de auto die ik nu van het slot haal, een bedrijfswagen is en dat ik deel ben van het probleem. Maar laat dat soort passieve medeplichtigheid geen goedkoop mikpunt worden om m'n punt minder scherp te maken. Ik ben immers niet diegene die macht heeft. Ik moet bitter lachen als ik mensen zich hoor opwinden over een vermeende politiek correcte elite. Was het maar waar dat die bestond en machtig was, maar elitaire intellectuelen hebben feitelijk geen fluit te zeggen in deze maatschappij, tenzij hun wereldbeeld oplijnt met onze hegemonie.

De motor slaat aan, de lichten worden ontstoken, de radio vult de auto met een track van Caribou. Dat kon erger. Ik vertrek en rol voorbij een buurtcafé. Ik spied naar binnen door de aangeslagen vensters om te zien of Homans' imaginaire marginalen daar met hun kinderen het belastinggeld zitten op te zuipen van de modale Vlaming. "Ik ben verkeerd begrepen!" Sure. Hitler was ook verkeerd begrepen. Hoe durf ik iemand met Hitler vergelijken? Mijn verontwaardiging is tenminste echt. Hitler staat nergens meer voor, behalve de Hij Die Niet Genoemd Mag Worden in één of ander debat.
Ach, niemand denkt over zichzelf als een slecht persoon. Onze zelfverklaarde zalmen van De Morgen zitten eveneens vol goede bedoelingen, maar een racistische uitschuiver wordt ook snel met de mantel der liefde bedekt. Intussen ben ik al bij het ovale punt waar de Turkse bakkerij die simpelweg 'Den Türk' heet, de omgeving domineert. Een jong koppel danst een woning uit. Zij met zwart haar, verliefd opgeslagen ogen, hij stoer en zelfzeker, in een modieuze jeans. In het donker is het het raden naar hun etnie, en wat maakt het ook uit? Voor mij alleszins niets. Mijn eigen Normaal bestaat nog altijd, zij het sterk bedreigd en omheind binnen m'n eigen leefwereld, een plek waar superdiversiteit een gegeven is waar mee moet geleefd worden, waar mensen niet per se uit zijn op enkel het eigen gewin, en waar ik in de eerste plaats niet in therapie had moeten zitten omwille van de corrosie van deze maatschappij. Maar ik functioneer. Ik druk het gaspedaal in als het groen wordt, en schiet de binnenring op in één rechte lijn.