Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de afdeling columns en microstories daarvan. In 2017 bracht ik 'In de vorm van een vogel' uit, een bundeling van de beste 99 teksten van dit genre tot op dat punt, netjes geredigeerd en per seizoen geordend. Je kan die antologie gratis downloaden als je Patron wordt. De weg een beetje kwijt? Mijn eigenlijke website, die ook 'Onklare taal' heet, verwelkomt je.

zaterdag 9 augustus 2025

Graven

Aan de ingang van het werk is er een overhangend, vierkant afdak dat gestut wordt door dikke pilaren. Boven die pilaren bevindt zich een kantoorruimte, eveneens vierkant. Omdat de rokers niet mogen gezien worden bij de ingang zelf, moeten we een ruimte innemen om de hoek, waar het vuilnis staat en waar we dus kennelijk thuis horen als de gedegenereerden die we zijn. Maar daardoor sta ik ook telkens vlak onder de scheidingslijn waar de schaduw valt van de overhang en het kleine koertje dat nog mag genieten van zonlicht. Daarnaast is er de haag van een aanpalend bedrijventerrein, voorzien van een ook al hoekig, kortpittig kapsel. Als ik naar boven kijk, strekt de strenge lijn van de overhang zich vooruit de hemel in, wat een schilderachtig contrast geeft met de hemel en zijn wolken. Als ik de enige roker ben, is het een paar minuten meditatie van lijnen en lijnloosheid, leegte en vorm.

Over vormen gesproken: na drie weken knellen de vreemde contouren en rituelen van het nieuwe werk al niet meer zo. Sic semper corporatis. Adaptatie heeft haar limieten, maar er zit kennelijk nog rek in mijn neurale circuits. En in mijn gedachten ben ik altijd vrij. Ik denk eraan om een boek of een novelle te schrijven met de werktitel ‘Graven’ en omdat ik het openlijk heb neergeschreven dat ik dat heb gedaan, heb ik het wellicht vervloekt en ga ik het nooit schrijven. Voor een man waarvan velen geloven dat hij tamelijk intelligent is, betrap ik mezelf voortdurend op magisch denken. Misschien is dat nog een grotere zwakte dan roken. Maar ja, Tweelingen is een lucht-teken en wat past daar beter bij dan geloven in onzichtbare verbanden en rook inhaleren? Voor m’n werk-avatar in de diverse softwaretabernakels waar ik constant ingelogd hoor te zijn heb ik gekozen voor de ‘jera’-rune en ik hoop dat mensen daardoor niet denken dat ik een crypto-nazi ben. Het is gewoon een mooi teken, en zou symbool staan voor de wende, de verandering, de cyclus.

‘Graven’ zou kunnen gaan over momenten als deze, waarin ik graafwerken uitvoer in mezelf, of weken als deze, waarin voortdurend zaken opgegraven worden (gesprekken van jaren geleden, momenten die plots met elkaar verbonden worden als een lichtsnoer), of jaren als deze, waarin ik dingen juist afleg en ten grave heb gedragen. Dat hoeft niet negatief te zijn. Vele bitterheden zijn niet langer deel van mij en daar ben ik opgelucht over. Bijvoorbeeld de trauma’s van de eerste helft van mijn carrière liggen feestelijk onder een hoop lachende aarde samen met m’n eerdere werkzelven. Graven – ook het meervoud van de graaf, de oer-aristocraat en vampier, oneigentijds verfijnd tegenover de opgeblazen, hatelijke en domme kakistrocraten waar we vandaag mee opgezadeld zitten. Graven in hun meer gebruikte betekenis als plaatsen waar de doden liggen zijn dan weer overal, talrijker dan ooit, de oogst van brutale moordpartijen en genocides.

Ik zou er aanspraak op kunnen maken een zonderlinge melancholicus te zijn als ik ook niet soms zo’n belachelijk figuur zou zijn. Gisteren was bij m’n thuiskomst mijn rugzak doorweekt door tomatensaus die uit een opengescheurd pak gehaktballen in tomatensaus was gelopen. Het zag eruit alsof er een klein dier in mijn rugzak gestorven was, en tot nog een stuk in de nacht bleef de rugzak door mijn wasmachine en droogkast reutelen onder hevig protest. Hij ziet er nu wel nieuwer uit dan ooit, klaar voor zijn volgende samsara. Het is allemaal ontzettend lullig, afgewogen tegen de pretparkkar waar we allemaal samen in zitten en die bijna aan terminal velocity naar beneden aan het razen is. Daar heb ik niks betekenisvols meer over te zeggen, ik kan alleen maar doen wat in mijn macht ligt om de warmte (en de sigaretten) die ik heb met anderen te delen. En te delven, delven, delven zoals ik al van oudsher heb gedaan. Misschien vind ik zelfs goud. 

dinsdag 29 juli 2025

De vijfde dag

Op de vijfde dag van de Schepping zou God de wezens hebben geschapen die de hemel en de oceanen bevolken, en op mijn vijfde werkdag op de nieuwe job voel ik me ook een beetje alsof ik daar tussenin hang. Aan de ene kant wordt m’n hoofd door een overdaad aan nieuwe kennis uitgerokken tot in de wolken, aan de andere kant zijn mijn voeten verzwaard door de even grote overdaad aan nieuwe gewoontes en gezichten die naar me lonken vanuit een poel van waanzin. Als dat geen veel te barokke metafoor was, weet ik het ook niet. Je bent opgerezen uit katholieke klei of je bent het niet, ook al is de Kerk in dit land een holle crypte geworden vol oude griezels.

Ik trap al vijf dagen bijna 20 kilometer in totaal tussen thuis en kantoor, door groene fietslanen van de stad waarvan ik voorheen het bestaan niet eens wist. Ze zijn recent aangelegd en grotendeels netjes. Als een cybernetische bypass verbinden ze oude delen van de binnen- en buitenstad. Ik glij langs de idyllisch genoemde Vissersdijk maar moet daarna over een fietsersbrug die bedacht lijkt door iemand wiens breinkronkels enkel in hoeken van 90 graden liepen. Ik mag als een koning zweven over fietsersbruggen van waarop ik het verkeer kan zien op de Watersportbaan (dat in beide richtingen en aan beide kanten voor me moet stoppen!) maar ik moet ook sinistere bochten nemen waar zichtbaarheid een goede grap is en die er tegen het najaar wellicht ronduit naargeestig zullen uitzien.

Dan de werkplek. De fintech heeft me weer eens binnengehaald en ik ben er goed onthaald, ook. Omdat het middenin de zomer is, is het er laagtij, maar de uitbarstingen van zotte energie en het arsenaal aan tools, termen en trivia waarin ik moet bijbenen laat vermoeden dat het er op springtij een corporate rave is van ongeziene proporties. Het zit er ook vol zotten, maar ik ben er zelf ook één, ook al weten ze dat nog niet echt. Er wordt veel gevloekt ook en veel geclasht. Iemand zegt lachend dat hij de “anti-Zelensky” is, wat dat ook mag betekenen. Een ander heeft de foute leeuw van de Vlaamse strijdvlag zitten fotoshoppen in een LBGTQ+-vlag. Iemand aanziet me verkeerdelijk voor iemand van 33. Ik weet al het halve relationele leven van drie collega’s na amper drie gesprekken en zonder er naar te vragen. Toen ik op de tweede dag opmerkte dat het er best “neurospicy” was, kreeg een collega de slappe lach. De baas is een selfmade man, de zoon van een bakker, die elektricien werd. De koelkast opent aan de verkeerde kant. Maak je eigen metafoor maar.

Met elke volgende dag raak ik er een klein beetje meer van overtuigd dat ik deze job zal kunnen. Op vlak van wat ik allemaal kan en weet ben ik niet vals bescheiden, maar de overrompeling hier was reëel, en ik had het eigenlijk al kunnen weten door het intense sollicitatieproces. Het leven heeft niet de neiging te doseren. Rond m’n verjaardag zat ik vast op vliegenpapier na een revalidatie van een ongeval en het rioolputje van een opzegtermijn die ik niet langer uit hoefde te doen, met enkel een vage vlek aan de horizon. Nu ben ik aan hoge snelheid terug gelanceerd in de flipperkast van het werkleven, moet ik over twee maand onder het mes en ga ik over twee weken totaal onverwacht naar het buitenland voor een weekend. We zien dezer dagen terecht een schilder als Hiëronymus Bosch meer als een visionair dan pakweg de Renaissance-schilders met hun “realistische” perspectieven en hun strenge nabootsingen van klassieke lijnen en patronen.

Eén van de grappige dingen daaraan is dat die Renaissance-artiesten en vele generaties kunstenaars na hen met de grootste sérieux standbeelden namaakten in hagelwit, zuiver marmer zonder een spatje verf of kleurstof, terwijl de oude Grieken en Romeinen hen beschilderden in carnavaleske kleuren. Toegegeven, reconstructies van die kleuren zien er ook voor mij uit als wansmakelijk, maar dat die wansmaak doodsbange reactionairen boos maakt, is geweldig. Op die manier heb ik ook altijd al geweten dat gegevens als fietsbanen en fintech aan de buitenkant lijken als doordeweekse, zelfs relatief saaie zaken, maar binnenin vaak een constante explosie van contradictorische glitter zijn. Zoals een recente connectie die ik onverwacht maakte zei met een mengeling van berusting en amusement: “isn’t life… funny?”.  

dinsdag 1 juli 2025

Moordzomer

Noodlot was mijn deel dat ik gisteren en vandaag middenin een hittegolf en op het heetst van de dag moest fietsen, maar op de fiets heb je tenminste nog de wind die wat verkoelt. En een voordeel is dat er weinig volk op straat is, dus weinig idioten die midden op het fietspad staan te sms’en, weinig bakfietsouders die de hele rijstrook innemen, weinig gejaagde mannen die driest vooruitstormen met hun speedpedelecs alsof hun leven ervan af hangt. Gisteren ging ik solliciteren. Gelukkig hadden ze daar ten kantore airco zodat ik niet vloeibaar ging wegstromen door een vloerraster in de vergaderzaal. Ik denk dat ik het er daar zo goed van af gebracht heb als mogelijk was en kwam goed voorbereid voor de pinnen – de dagen vooraf brachten herinneringen terug aan examens, en het was opvallend hoe snel mijn geestestoestand zich terug kon plooien in die werkzaamheid. Ik heb nooit graag geblokt en ook dat is niet veranderd, maar de enige twee voordelen die me altijd over de barrière tilden waren dat eens ik aan iets begin, ik het ook afwerk, en dat ik een bijna potsierlijk goed geheugen heb als me er op toeleg om iets vanbuiten te leren. Soms werkt het ook zonder dat ik het per se wil. Op beide fietstochten luister ik naar albums die ik vroeger opzette tijdens lange(re) autoritten, wat als vanzelf uitnodigt tot die periode toen vergelijken met nu.

Buiten dat wie ik was in 2009, 2011 en 2013 duidelijk zou kunnen zien dat ik ouder ben geworden – vorige maand heb ik m’n eerste grijze haren gespot in mijn baard – zou die kunnen zien hebben dat ik professioneel zelfverzekerder ben geworden, makkelijker in de small talk, vriendelijker vanuit een eigen sterkte. Maar gelukkiger? Dat niet echt. Al moet ik bijvoorbeeld mijn romantische relaties uit die periode ook niet al te zeer herbeleven op basis van de #spotifywrap die mijn geest ervan probeert te maken. Single zijn betekent ook geen romantische jaloezie voelen, geen zorgen maken om een partner die het ergens tot een gat in de nacht uithangt, me niet afvragen of er nu te veel dan wel te weinig seks is, niet steeds moeten kalibreren of ik te intens ben of juist te saai, niet twijfelen of dit het is (dat was het kennelijk niet!). Maar ik vraag me vooral af of mijn oude zelf zou kunnen zien wat mijn huidige zelf niet meer heeft – die dromen over een leven dat nog niet bestond maar zich zeker ophield achter de volgende hoek, het nieuwe jaar, de nieuwe job. Die vage zekerheid dat het nog allemaal moest gebeuren. Dat kietelende gevoel van dromerige anticipatie ben ik kwijt, meer nog, ik heb het over de jaren zelf vermalen tot griest omdat het een parabooltraject was dat anders ging eindigen in bitterheid.

Want dit is het ding wel: we zijn zo goed als allemaal flink belogen geweest. De verpletterende hitte van de voorbije twee dagen is maar één van de biljoen symptomen van die leugens. Als we immers allemaal flink ons best zouden doen om te recycleren, afval te sorteren en te letten op ons energieverbruik, dan konden we allemaal zelf mee bouwen aan een betere wereld, maar de grootvervuilers doen gewoon verder. We moesten studeren en hard werken om welstand te bereiken, maar de ladder werd al voor ons onderuit geschopt nog voor ik afstudeerde. Mijn generatie en zeker die nadien heeft mogelijk nog meer dan anderen een collectief trauma moeten overleven van op te groeien met het idee dat de wereld relatief eerlijk is voor wie zijn best doet, om dan geconfronteerd te worden met een wereld die almaar oneerlijker is geworden, willekeuriger ook. Je kan dat narratieve dysforie noemen, of metanoia (toevallig ook één van de titels van de albums waar ik naar luister op de fiets).

Daarna heb je in wezen drie keuzes: je gaat terug naar de status ante quo en je blijft koppig vasthouden aan je toekomstbeelden, je dromen en een maatschappijbeeld dat niet strookt met de realiteit, tot je uiteindelijk weer met je kop naar beneden in de Senkgrube des Realen belandt. Of je zakt door de vloer van je metanoia en hult je gewoon in de volgende laag leugens: bijvoorbeeld dat klimaatverandering niet echt is, of dat je geen huis kan kopen door de Marokkanen, of dat je niet de liefde van je leven hebt gevonden omdat iedereen te woke is. De derde optie is accepteren dat het een leugen was en dat je je moet heroriënteren in een bizarre, bittere wereld. Ik heb mijn idealen niet opgegeven, ik zou zelfs durven zeggen dat ze nog scherper geprofileerd zijn dan vroeger, maar ik aanvaard dat ik me daarmee lijnrecht opstel tegen de vigerende echte normen en waarden. 

De fietsrit van vandaag bracht me naar de kapper, de bank, het tankstation (voor sigaretten) en de supermarkt. De hitte woog nog drukkender door dan gisteren en er was nog minder volk op straat. De kapster had het over Code Oranje en dat er recent een man aan de dokken in Gent verdronken was die verkoeling zocht. En ik denk dan: de stad heeft in wezen toch genoeg ruimte om ergens publieke waterparkjes te voorzien? Maar ja, het collectieve belang wordt gediend met groeiende tegenzin. Gisteren viel eindelijk dat er toch een belasting komt op winsten uit rente, en het bochtenwerk waarin sommigen zich draaiden om pakweg mensen met meerdere woningen, twee wagens en drie vakanties per jaar af te schilderen als niet veel meer dan middenstandspaupers was bijna komisch. Dit soort leugenachtigheid zal enkel groteskere proporties aannemen naarmate de kloof tussen de maatschappij die we beweren te willen zijn groeit met de maatschappij die we in realiteit zijn. 22 jaar geleden bijvoorbeeld was het zonneklaar voor iedereen met drie gram hersenen dat Irak geen massavernietigingswapens had, nu is er een “debat” of het genocidale Israël toch geen punt heeft als Iraanse infrastructuur bombardeert en leidinggevende burgers van het land vermoordt omdat het land wel eens massavernietigingswapens zou kunnen maken.

In twee wachtruimtes, gisteren en vandaag, las ik een fictieverhaal over ecoterroristen. Ik zou er nooit één kunnen worden omdat ik nog te veel gehecht ben aan mijn creature comforts en bovendien een ziekelijk gestel heb dat het nooit zou redden in de barre natuur, maar het is een perfect logische daad van geweld. Geweldloosheid is een nobele luxe. Het verbaast me soms dat er niet meer geweld is tegen de ranzige systemen van macht en kapitaal, maar misschien is dat omdat de mensen die het gretigst grijpen naar geweld die systemen juist zelf vertegenwoordigen – de pijplijn van pestkop naar politieman, zeg maar. Allemaal gedachten die ik niet direct ga delen met de kapster of de kassierster, die ook maar hun job doen en wellicht al voldoende worden geconfronteerd met de zotte gedachten van mensen die misschien niemand anders hebben om tegen te oreren. Ik vraag me af of mijn oude zelf mijn nieuwe zelf zou begrijpen, en ik denk eigenlijk van wel. Regelmatig lees ik oudere teksten terug en soms vind ik met tussenpozen van vijf, tien of vijftien jaar gelijkaardige redeneringen terug. Kennelijk is niet enkel mijn geheugen in staat om terug te gaan naar een oudere gebruiksmodus, ook de wapenrusting van mijn redeneringsvermogen heeft al lang hetzelfde bouwplan. Maar ze is beter geslepen nu, juister afgesteld, ontdaan van onnodig sentiment. Dat sentiment bestaat nog, maar elders, in een koele wijnkelder, waar ik het niet probeer te vermengen met gedachten aan een verleden waarin ik mijmerde over een toekomst die nooit zou komen.
 

maandag 26 mei 2025

Twijfel bij de vis

Ik eet zeetong in een restaurant in Oostende. Vorig jaar zat ik hier ook, met zicht op het imposante stationsgebouw van de badstad, op een boogscheut van de zeedijk. In 2024 gingen we nadien ijsjes eten op die zeedijk en was het relatief goed weer. Vandaag waait het hard en is de hemel grijs, maar tegelijk is er een stadsfestival gaande. Als piraten verklede trommelaars wandelen lustig trommelend door de menigte. Het lijkt zo onschuldig in een wereld die intussen een asbak geworden is van zwarte schuldvlekken. Onschuld is altijd retroactief. M'n 9-jarige zelf vond mijn 8-jarige zelf vast onschuldig, als hij de betekenis van dat woord had gekend, m'n 13-jarige zelf zou dat ook gevonden hebben van m'n 12-jarige zelf, m'n 21-jarige van m'n 19-jarige zelf en zo voort en zo verder. Die psychogeologische schuldtijdperiodes zijn min of meer opgehouden met bestaan na 2016, het jaar dat ik christelijk 33 werd, hoewel ik op dat moment eigenlijk al 17 jaar boeddhist was (en een slechte boeddhist, moet ik toegeven).

Niettemin is er ondanks alle littekens, spijtige daden en gedachten altijd één vorm van onschuld overeind gebleven: telkens als ik iemand nieuw ontmoet, of telkens als ik interageer met vrienden en geliefden, geef ik hen royaal het voordeel van de twijfel. Misschien is die zichzelf krabbende verstoteling met korstige ogen en een lijfgeur die me om een sigaretje vraagt gewoon een verloren ziel die zich uit zijn eigen dal aan het klauwen is. Misschien is de bitsige klant die voor me zit iemand die een slechte dag heeft gehad en stoom moet afblazen. Misschien is de date die geen heruitgave wil van onze eerste, tweede of derde ontmoeting mentaal te overbelast (kinderen, werk, ex'en, depressie). Misschien is die vriend(in) die ik met steeds langer wordende tussenpozen kan zien gewoon te bezig met zijn of haar eigen drama's en plannen en betekent het niet dat hij of zij me kaltstellt.

Al het bovenstaande is misschien waar, en is misschien ook een sloterdijks schild dat een fictie hooghoudt om mijn fragiele psychische immuniteit te beschermen. De waarheid zal ik wellicht nooit weten. Maar m'n onschuld, als dat al iets is buiten een sociaal construct, doet er al lang niet meer toe. Ik ken mezelf perfect als zowel Jedi als Sith, en dat brengt enig comfort enkele dagen voor ik 42 word, iets wat ik zelf bijna niet kan geloven, want ik voel me nog steeds die opnieuw jesuïtische 33 als ik in de spiegel kijk. Het helpt dat ik niet grijs ben. Mijn conditie is wel volledig gekelderd. Voor ik aangereden werd op 20 februari dit jaar was die al niet fantastisch, maar de kinesitherapiesessies wrijven er me met m'n neus in als een hond in zijn eigen poep om hem tot schaamte te bewegen. Aan tafel zitten in een restaurant kan ik gelukkig wel nog, en intussen kan ik al bijna een maand de straat op zonder brace of korset.

Ik wil dat hele ongeval niet nog eens relitigeren en al zeker niet zo dicht bij mijn verjaardag, maar ik kan het wel als opstapje gebruiken om iets te zeggen over wie in toenemende mate niet kan genieten van het voordeel van de twijfel: instituten. Sinds het ongeval ben ik in contact met 4 (!) verzekeringsmaatschappijen, het ziekenhuis, twee verzekeringsartsen, mijn werkgever, de politie, de fietsleasemaatschappij en nu is er ook De Lijn bij gekomen, die me in duplicaat een brief hebben opgestuurd waarin ze €444 euro van me eisen omdat ik het tramverkeer heb opgehouden door aangereden te worden en drie breuken op te lopen. Begrijp me niet verkeerd, een ongeval is complexe materie en in min of meerdere mate lijken de meeste mensen in die instituten hun best te doen, maar net zo vaak word ik van de ene in de andere kafkaëske mallemolen gestort dat ik me al vaak heb afgevraagd wat er met me zou gebeurd zijn indien ik geen sterk netwerk had, laaggeletterd was, Nederlands niet als eerste taal had of simpelweg vergeetachtig was.

Onthou ook dat onze administratieve systemen in principe ontworpen zijn voor gepriviligieerde mensen zoals ik (net zoals brasserieën en restaurants zonder Michelin-sterren, trouwens): de witte, nette belastingbetaler, in orde met z'n bijdragen voor de verzekering, onder een vast werkcontract. En zelfs voor mij zijn ze een alles vermorzelende pletwals van papieren, afspraken, kille correspondenties in advocatenjargon en de ene na de andere eis die impliciet of expliciet het dreigement “of anders...!” met zich meedraagt. Reken daarbij dat mijn contract bij m'n huidige werkgever op 8 juli afloopt. Ik zie er nu al tegenop naar de RVA te trekken en daar net als in 2018 als een misdadiger te worden ondervraagd omdat ik simpelweg kom vragen waar ik recht op heb. Al die systemen krijgen het nadeel van de twijfel omdat ze zelf al beginnen met elk individu te benaderen met achterdocht in plaats van openhartigheid. Dat is het eindpunt van een staalharde, geatomiseerde sociale kijk die alleen maar kan denken in een zero-sumlogica: onze winst is jouw verlies, en omgekeerd.

Misschien dat ik daarom zo hou van restaurants. Het personeel is weliswaar vriendelijk omdat dat moet, maar ik denk niet dat je die job volhoudt als je constant je goede humeur moet faken. Onze opdiener is een wat foute oude vent met een zeemanspet op en zijn grapjes hebben kennelijk nog nooit gehoord van #metoo, maar je kan niet voor elke gelegenheid op de barricaden springen (en ik weet dat dat ook onderdeel is van mijn privilege). Even verderop gaat de brug open om een zeilboot door te laten.

Je kan gerust argumenteren dat de instituten en systemen gemener en genadelozer geworden zijn door sociale fraude, maar ze zijn zeker niet gemener en genadelozer geworden voor de toplaag. Ten eerste zou het doorsneelid van een dozijn raden van bestuur al niet met de fiets naar het werk gaan en dus zo aangereden worden, en ten tweede heeft zo iemand een persoonlijke assistent of een advocaat onder contract om zich niet bezig te hoeven houden met die eindeloze lawine aan papierwerk. Dat type mensen is te wereldvreemd om te beseffen dat veel mensen er genoeg van hebben gehad bedot, bedrogen en vernederd te worden door de instellingen waarin ze zetelen als afstandelijke demiurgen. Op hun beurt spinnen extremisten daar natuurlijk garen bij door te liegen dat de instituten niet meer werken naar behoren omwille van bruine mensen of meer nog, dat die voorrang krijgen, een huis, een telefoon, terwijl Jan Modaal op eindeloze wachtlijsten staat. In een voorbijgaande gedachte vraag ik me af hoe veel van de bejaarden in dit restaurant hebben gestemd op politici die hen gewoon verder om de tuin hebben geleid met hun domme praat. Maar met constant twijfelen aan mensen bereik je niets.

vrijdag 2 mei 2025

Dag van het labeur

De laatste dagen maak ik elke dag een kleine wandeling, zonder beenbrace, zonder korset. 8 weken geleden was dat ondenkbaar. Het gaat nog altijd niet enorm snel vooruit, maar het doet geen pijn meer en het merendeel van de tijd voel ik me tenminste niet alsof ik op flanellen benen sta of over een cakewalk probeer te lopen op de kermis. De kermis is overigens gevloden en het voorafgaande circus ook. Mijn wijk is teruggekeerd tot zijn gebruikelijke zelf, en het lijkt alsof de straten zelf nu slechts afwachten tot het volgende jaarlijkse evenement, wanneer honderden dagjesmensen hun auto’s hier achterlaten en met de bus naar de Gentse Feesten gaan. Ik weet niet of het programma er voor dit jaar al is en het interesseert me eigenlijk ook niet. De dagen zijn al lang voorbij dat ik er zelfs optrad, op één van de honderden mini-evenementjes tijdens de Feesten. Daarbij gaf ik ooit ongewild vanuit een venster het verzamelde volk beneden ongewild inkijk in mijn twee witte Manon-pralines door een slecht, à l’improviste tot short bevorderd paar jeans.
 
Over ballen gesproken, Reginald de kat heeft een nieuw speeltje dat ik van het internet besteld heb, dat zowel aangeprezen wordt als “tug ball”, “speedy tail” en “tail ball”. Het is een automatisch rondrollend balletje dat katten vanzelf zou moeten bezighouden en moet er ook voor zorgen dat ik niet altijd de designated speelkameraad ben. Gelukkig heeft hij er oprecht interesse in, maar als het te dicht bij hem komt gerold, schrikt hij terug. Ik weet niet of zo’n gevoelig dier als Reginald ooit in het wild een kans gemaakt had. Zijn baasje overigens ook niet, dus laat het geen verwijt zijn. Al heb ik de laatste jaren wel een lawine aan slecht nieuws en een aaneenschakeling van teleurstellingen en bittere eindes overleefd. Het is nog steeds niet voorbij, het labeur, ook al schijnt de zon vrolijk vandaag. Toen ik mijn ongeval had, zat ik in mijn opzegperiode, die ik jammer genoeg moest uitdoen, maar gisteren kreeg ik telefoon van de baas dat ik vanaf het moment dat ik terug mag keren naar het werk, die eigenlijk niet meer hoef uit te doen. Het geeft me een gemengd gevoel. Ik begrijp de redenering en het verlost me van de zorg wat ik op het werk in godsnaam nog twee maanden ging moeten doen aangezien collega’s alles al hadden overgenomen van mij na het ongeval.

Maar tegelijk is het een geval van, zoals Megaherz zou zeggen, der Horizont tritt näher. Drie-en-een-halve maand na mijn ontslagaankondiging heb ik nog altijd geen nieuw werk gevonden. De laatste keer dat ik tijdelijk moest overbruggen met een uitkering was een drievuldige hel: het langzaam sluipende gevoel nutteloze ballast te zijn, de precaire financiële situatie en de absurde traagheid van het systeem van uitkeringen, waardoor ik pas drie (!) maand na mijn initiële aanvraag de eerste storting kreeg. Er zijn ook nog de kine-beurten die eraan komen waar ik 0 zin in heb, en al die extra administratie die maar als een bijna natuurfenomeen uit de hemel komt vallen. Ik vind administratief werk niet zo erg, maar wel als ik voor drie à vier verschillende instanties dezelfde rommel moet invullen, te maken krijg met verstokte digibeten die geen bijlages kunnen openen en ik de intussen klassieke truc moet doen van documenten afprinten, invullen, weer inscannen en zo terugsturen. Efficiëntie is enkel belangrijk voor wie al onder de brandende loep van de politiek wordt gehouden, kennelijk. Want langdurig zieken en opgebranden, die moeten zo snel mogelijk weer werken, desnoods tot ze er letterlijk bij doodvallen, want er moeten belastingen betaald worden. Maar instituten als verzekeringen en hulpkassen? Die mogen rustig verdertuffen met hun werkmethodes uit de Koude Oorlog, en meer nog, de mensen die ze horen te helpen behandelen als halve misdadigers.

Er zijn niet veel mensen op straat en daar ben ik wel dankbaar om. Drie meisjes, twee met een fiets, één met een step, zijn elkaar aan het achtervolgen. Hoe er in die frêle vel-over-beenlijfjes zo ontzettend veel energie zit, het is een mysterie. Als we dat konden oplossen, hadden we misschien het brandstofvraagstuk rond, maar kinderen als batterijen gebruiken zou buiten onethisch waarschijnlijk ook illegaal zijn. Hoewel, er bestaat ergens een Georges-Louis Bouchez-type die een lans zou durven breken voor de herinvoering van kinderarbeid. “The children are yearning for the mines,” zoals de meme zegt. Ik neem plaats op een bankje in een parkje, wat pittoresk klinkt met die verkleinwoordjes, maar het is echt een kleine bank en een piepklein park. Er staat zelfs geen enkele boom in, dus schaduw valt hier jammer genoeg niet te rapen. Ik eet een ijsje dat ik gekocht heb bij de Bulgaar (ik weet niet of de uitbaters van de winkel echt Bulgaren zijn, ik denk dat enkel maar). Vreemd genoeg kan ik wandelend eten, maar ik kan niet wandelend drinken, en ik vraag me af of dat iets universeels is. Ik ga weer op pad en hopelijk komt niet het vervolg van de liedjestekst die in mijn hoofd spookte, dat ik ook ga moeten beißen ins Gras.