Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

woensdag 19 februari 2020

Excoriatie

Om van de staat van ons zakdoekje Vlaanderen poolshoogte te nemen, moet je maar eens op een bus wachten in de avondspits in een provinciestadje. Op de steenweg, die er ook bij droog weer doorgeregend uitziet, sta je je een existentiële crisis te wachten terwijl auto’s voorbij zoeven, de app van De Lijn meldt dat je bus 17 minuten te laat is en er in de wijde omgeving niets te bespeuren is van levensvreugde. Ondanks het feit dat de bushalte vlak naast een café is. De enigen die er in en uit komen zijn types die hun ongelijke strijd met de stijlloosheid al lang opgegeven hebben. De bushalte heeft geen afdak. Je kan eventueel gaan zitten op de vensterbank van de garage achter je, maar dan riskeer je dat de bus je gewoon voorbijrijdt omdat je verscholen gaat achter een rij geparkeerde SUV’s van de lokale middenstand.

Je bent nadien één van de enige reizigers op de bus. De chauffeur speelt voor zijn weinige toehoorders baancafépop. Onderweg passeren aan het oog tegelwinkels, medische specialisten in lelijke huizen die vast ooit iemand “holistisch” genoemd heeft, kapotgereden bermen, broodjeszaken die allemaal ’t Smoske heten en frituren die allemaal uitgebaat worden door Danny, Guido of Chantal. Tegen dat je op het station aankomt is het al volledig donker en waait er een gure wind die geen enkele moderne stationsinfrastructuur ooit heeft weten tegen te houden, integendeel, hoe moderner het bouwwerk, des te snijdender en nijdiger de wind. Je zou haast denken dat de ontwerpers ervan zelf nooit de trein hoefden te nemen. Mensen zitten ver van elkaar. Misschien best. Er moet maar één debiel met te luide muziek op z’n telefoon de sfeer vergallen of je zit plots al niet ver genoeg meer van elkaar.

Je trekt je op aan glinsters. Een conducteur op de trein (die ook te laat is) die iedereen vriendelijk een goede avond wenst. Of de man van de koffiebar die je ’s ochtends met je koffie gewoon met rust liet. De tristesse is zoals Thanos onvermijdelijk. Ze zit in de voegen van oude bakstenen en van schooljongeren die als de dood zijn om iets te dragen dat niet in donkere tinten gevoerd is. Ze zit in mijn geluidloze koptelefoon die lawaai op afstand moet houden. Ze zit in een nostalgisch gevoel naar iets wat er misschien nooit geweest is: het gevoel om echt deel uit te maken van een maatschappij en een wereld en er niet in rond te dwarrelen als een geïrriteerd herfstblad.
 
Kwam je ten langen leste vroeger nog thuis in warmte en begroet door de kleine huisgenoot, dan is die er sinds kort ook niet meer. Hij werd gisteren gecremeerd. De dierenkliniek vertoonde voor zijn heengaan meer oprecht medeleven dan de gemiddelde CEO met zijn personeel. “And what a scummy man / Just give him half a chance / I bet he’ll rob you if he can.” Dat is één van de openingslijntjes van ‘When the Sun goes down’ van de Arctic Monkeys, en ik denk er regelmatig aan als ik weer die parade zie van gluipkoppen op tv. De politieke brahmanen en hun slippendragers, die daarna in Serieuze Praatprogramma’s de exegese doen van wie wat gezegd heeft en wat dat betekent, ver verwijderd van het dagelijkse leven van de meeste van hun landgenoten. En de zogenaamde volkse lui, die zijn meer lui dan volks. Racisme oppoken en beweren in naam van het volk te spreken terwijl ze duizenden euro’s in de maand verdienen om te liegen op Twitter en geen klop uit te steken in het pluche.
 
De avondlijke linten trekken voorbij aan de trein. Nu en dan is er een glimp licht van een bedrijf of een parkeergarage. In Vlaanderen ben je nooit alleen, maar eenzaamheid is overal. Je vrienden zijn je bidkralen en je mag blij zijn dat je ze hebt. Nog blijer dat ze geen gore klootzakken zijn waar je maar mee blijft optrekken omdat je bang bent voor het alternatief.
 
Je blijft wel overal en altijd die afstand voelen, gewild en ongewild. En je denkt aan die kleine vriend met zijn snorharen, die nooit meer zijn kopje nieuwsgierig om de hoek zal komen steken, hoewel hij die hoek net als alle andere hoeken van het appartement wellicht beter kende dan jezelf. Hij had, voor zo ver je je kan permitteren om dat te zeggen over een dier dat in gevangenschap leefde, een relatief rimpelloos bestaan waar het hem aan warmte, genegenheid, zorg en lekker eten nooit ontbrak. En hij was vrienden met mijn vrienden, dat ook. Je bedenkt er dat er nu een holte in de vorm van een kat zit in je borst, een enkel paar voetstappen dat door de gang klinkt, een gesprek dat verstomd is. Je bent nu toch te laat thuis voor het journaal en buiten is het beginnen regenen. Je rouwt om een wereld die verloren is, een wereld die je bijeen had gefantaseerd, en hoe de realiteit van je alledaagsheid zo veel eenvormige lintbebouwing kent, dat je het de clowns op tv niet eens meer echt kwalijk neemt dat ze hun commedia dell’arte nog eens komen opvoeren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten