Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de afdeling columns en microstories daarvan. In 2017 bracht ik 'In de vorm van een vogel' uit, een bundeling van de beste 99 teksten van dit genre tot op dat punt, netjes geredigeerd en per seizoen geordend. Je kan die antologie gratis downloaden als je Patron wordt. De weg een beetje kwijt? Mijn eigenlijke website, die ook 'Onklare taal' heet, verwelkomt je.
Posts tonen met het label 2025. Alle posts tonen
Posts tonen met het label 2025. Alle posts tonen

vrijdag 2 mei 2025

Dag van het labeur

De laatste dagen maak ik elke dag een kleine wandeling, zonder beenbrace, zonder korset. 8 weken geleden was dat ondenkbaar. Het gaat nog altijd niet enorm snel vooruit, maar het doet geen pijn meer en het merendeel van de tijd voel ik me tenminste niet alsof ik op flanellen benen sta of over een cakewalk probeer te lopen op de kermis. De kermis is overigens gevloden en het voorafgaande circus ook. Mijn wijk is teruggekeerd tot zijn gebruikelijke zelf, en het lijkt alsof de straten zelf nu slechts afwachten tot het volgende jaarlijkse evenement, wanneer honderden dagjesmensen hun auto’s hier achterlaten en met de bus naar de Gentse Feesten gaan. Ik weet niet of het programma er voor dit jaar al is en het interesseert me eigenlijk ook niet. De dagen zijn al lang voorbij dat ik er zelfs optrad, op één van de honderden mini-evenementjes tijdens de Feesten. Daarbij gaf ik ooit ongewild vanuit een venster het verzamelde volk beneden ongewild inkijk in mijn twee witte Manon-pralines door een slecht, à l’improviste tot short bevorderd paar jeans.
 
Over ballen gesproken, Reginald de kat heeft een nieuw speeltje dat ik van het internet besteld heb, dat zowel aangeprezen wordt als “tug ball”, “speedy tail” en “tail ball”. Het is een automatisch rondrollend balletje dat katten vanzelf zou moeten bezighouden en moet er ook voor zorgen dat ik niet altijd de designated speelkameraad ben. Gelukkig heeft hij er oprecht interesse in, maar als het te dicht bij hem komt gerold, schrikt hij terug. Ik weet niet of zo’n gevoelig dier als Reginald ooit in het wild een kans gemaakt had. Zijn baasje overigens ook niet, dus laat het geen verwijt zijn. Al heb ik de laatste jaren wel een lawine aan slecht nieuws en een aaneenschakeling van teleurstellingen en bittere eindes overleefd. Het is nog steeds niet voorbij, het labeur, ook al schijnt de zon vrolijk vandaag. Toen ik mijn ongeval had, zat ik in mijn opzegperiode, die ik jammer genoeg moest uitdoen, maar gisteren kreeg ik telefoon van de baas dat ik vanaf het moment dat ik terug mag keren naar het werk, die eigenlijk niet meer hoef uit te doen. Het geeft me een gemengd gevoel. Ik begrijp de redenering en het verlost me van de zorg wat ik op het werk in godsnaam nog twee maanden ging moeten doen aangezien collega’s alles al hadden overgenomen van mij na het ongeval.

Maar tegelijk is het een geval van, zoals Megaherz zou zeggen, der Horizont tritt näher. Drie-en-een-halve maand na mijn ontslagaankondiging heb ik nog altijd geen nieuw werk gevonden. De laatste keer dat ik tijdelijk moest overbruggen met een uitkering was een drievuldige hel: het langzaam sluipende gevoel nutteloze ballast te zijn, de precaire financiële situatie en de absurde traagheid van het systeem van uitkeringen, waardoor ik pas drie (!) maand na mijn initiële aanvraag de eerste storting kreeg. Er zijn ook nog de kine-beurten die eraan komen waar ik 0 zin in heb, en al die extra administratie die maar als een bijna natuurfenomeen uit de hemel komt vallen. Ik vind administratief werk niet zo erg, maar wel als ik voor drie à vier verschillende instanties dezelfde rommel moet invullen, te maken krijg met verstokte digibeten die geen bijlages kunnen openen en ik de intussen klassieke truc moet doen van documenten afprinten, invullen, weer inscannen en zo terugsturen. Efficiëntie is enkel belangrijk voor wie al onder de brandende loep van de politiek wordt gehouden, kennelijk. Want langdurig zieken en opgebranden, die moeten zo snel mogelijk weer werken, desnoods tot ze er letterlijk bij doodvallen, want er moeten belastingen betaald worden. Maar instituten als verzekeringen en hulpkassen? Die mogen rustig verdertuffen met hun werkmethodes uit de Koude Oorlog, en meer nog, de mensen die ze horen te helpen behandelen als halve misdadigers.

Er zijn niet veel mensen op straat en daar ben ik wel dankbaar om. Drie meisjes, twee met een fiets, één met een step, zijn elkaar aan het achtervolgen. Hoe er in die frêle vel-over-beenlijfjes zo ontzettend veel energie zit, het is een mysterie. Als we dat konden oplossen, hadden we misschien het brandstofvraagstuk rond, maar kinderen als batterijen gebruiken zou buiten onethisch waarschijnlijk ook illegaal zijn. Hoewel, er bestaat ergens een Georges-Louis Bouchez-type die een lans zou durven breken voor de herinvoering van kinderarbeid. “The children are yearning for the mines,” zoals de meme zegt. Ik neem plaats op een bankje in een parkje, wat pittoresk klinkt met die verkleinwoordjes, maar het is echt een kleine bank en een piepklein park. Er staat zelfs geen enkele boom in, dus schaduw valt hier jammer genoeg niet te rapen. Ik eet een ijsje dat ik gekocht heb bij de Bulgaar (ik weet niet of de uitbaters van de winkel echt Bulgaren zijn, ik denk dat enkel maar). Vreemd genoeg kan ik wandelend eten, maar ik kan niet wandelend drinken, en ik vraag me af of dat iets universeels is. Ik ga weer op pad en hopelijk komt niet het vervolg van de liedjestekst die in mijn hoofd spookte, dat ik ook ga moeten beißen ins Gras.

vrijdag 7 februari 2025

Droge eskimo's

De laatste tijd trek ik weer grote banen door de stad, want een fietser is een zwemmer of hoe zei Paul Snoek dat ook alweer. Ons kantoor is definitief verhuisd van Gent-Sint-Pieters naar een locatie die geprangd zit tussen de Bloemekenswijk en de Muide, niet bepaald de meest verheffende kwartieren van de stad. Het nieuwe kantoor is gelegen op de dakverdieping van de Eskimofabriek, waarover ik een paar keer het grapje maakte dat die naam eigenlijk niet meer kan en dat ze de locatie de Inuitfabriek zouden moeten noemen. Maar goed, het was een voormalige textielfabriek uit 1906, en politieke correctheid of rekening houden met interculturele gevoeligheden was toen nog sciencefiction (en is het pijlsnel opnieuw aan het worden). Het is een hol en koud gebouw en zelfs twee dozijn hippe startups, scale-ups, repairshops en hipsterboetiekbodega’s en -bakkerijen kunnen de ware aard van het monster niet verbergen. Ons kantoor zelf is gelukkig tamelijk warm, maar buiten ondoorzichtige dakvensters ook een afgesloten eiland ergens lost in space. Ik moet er nog wat gewoon aan worden, na bijna 3 jaar de luxe te hebben gehad van voor mezelf een eigen kantoortje te kunnen claimen in het huiselijke maar uitgewoonde oude kantoor, dat ook wel zijn beste tijd gehad had.

Omdat het kantoor ongelukkig ver ligt van mijn frequente Gentse avondafspraken, moet ik dus heel wat aftrappen door de stad. Er zullen dagen zijn dat ik er meer dan 30km op heb zitten, maar met een goede elektrische fiets is dat eigenlijk zo erg niet. Meer nog: de nieuwe of herontdekte straten zijn hun eigen avontuur(tje). De weg van thuis naar kantoor verloopt grotendeels zonder meerazend autoverkeer, langs groene stukjes stad die de splinters zijn van hoe de hele omgeving ooit moet geweest zijn voor massale menselijke bewoning. De Romeinen noemden dit Belgica Secunda, en het was een woest amalgaam aan gure moerassen, laagstammige bossen en natte heiden waar de brullende noordwestenwind soeverein heerste. Letterlijk de rand van de toenmalige beschaving. Het is een wonder dat hier grote metropolen konden ontstaan, en wel door rijkdom via textiel, waardoor een dikke wollen draad loopt tussen de Middeleeuwen en de Eskimofabriek.

Als ik door de goed aangelegde, brede fietslanen koers, ben ik dankbaar dat ik in Gent woon. Het hoongelach over die groene Gentenaars weerklonk onlangs tot ver buiten de landsgrenzen nadat een ambtenaar zou geadviseerd hebben aan mensen om hun kerstbomen op te eten in plaats van te verbranden, maar niemand hier liet het echt aan zijn hart komen. Ik eet liever een sparrentak dan in een stad te wonen waar kinderen kunnen doodgeschoten worden in onbeheersbare drugsoorlogen of een stad waar wanbestuur geïnstitutionaliseerd is. Hier wordt voor de fietser gezorgd. Niet altijd perfect, maar men doet zijn best. Ook in het rommelige café waar één van mijn recente omzwervingen me heen voerden om mijn vriend Gavril nog eens te zien, die er een tijd op had zitten in een kliniek, waar we een onzalig grote portie Indonesische stoofpot voor de kiezen kregen. Laatst droeg ik ook mijn toevallig Indonesische sjaal (een cadeautje van een studente die op bezoek was gekomen). Een collega vond dat ik er plots uitzag als Martin Meiland, die halvegare patriarch die vooral bekend staat om zijn gezellig alcoholprobleem.

Daarover gesproken: het is droge februari, en ik doe m’n best om mee te doen. Ik ga eerlijk zijn: plezant vind ik dat eigenlijk niet. Maar met vallen en opstaan moet ik leren dat ik af en toe liever moet zijn voor mijn lichaam. Ik ben nooit een grote fan geweest van dat lichaam, maar het is het enige dat ik heb en ik doe het al zo veel de duvel aan door te roken. Op aanraden van een cardioloog ben ik tevens ook zo goed als gestopt met caffeïne – ook al een drug – in te nemen. Vooralsnog merk ik eigenlijk weinig verschil, buiten dat ik ’s avonds wat sneller moe ben. Maar kennelijk moet ik zelfs met argusogen kijken naar Cola Zero Decaf, want er gaan nu stemmen op dat aspartaam kankerverwekkend zou zijn. Zoals ik ooit schreef in een satirisch nieuwsartikel uit 2014: “Artsen formeel: alles veroorzaakt kanker”. Waarschijnlijk verschijnt er over een jaar of 5 een studie dat ook fietsen kankerverwekkend is. Het is soms moeilijk om niet moedeloos te worden terwijl al die gedachten door m’n hoofd malen en ik probeer om niet verkeerd te rijden in de stad waar ik geboren ben en al 23 jaar woon. Terwijl ik denk aan de Eskimofabriek, probeer ik de gedachte weg te duwen aan de echte Inuit en Groenland, waar ik ooit graag op vakantie zou zijn geweest. Een zekere Amerikaanse dictator-gangster wil het eiland heel graag kopen en desnoods manu militari veroveren. Ik kan daar toch niets aan doen. Maar ik kan er wel voor kiezen om helder vooruit te kijken. Dezer dagen denk ik vaak aan die meme die ik ooit zag, waar in sierlijke letters te lezen was: “Disappointed, but not surprised.” Ik zal wel verderfietsen.

woensdag 1 januari 2025

Nonkel Diarree

We zijn het nieuwe jaar binnengestapt. De vloer is nog nat. Van een kater is geen sprake aangezien de katerstaat de standaard is geworden de laatste jaren. Er is weer overmatig getafeld en gelachen geweest met familie en vrienden en ik heb nog enkele dagen van verlof na een vervelend virus dat me meer dan een week geveld heeft. Er is een geboorte geweest in de familie, dat ook. Ik focus me hier op het persoonlijke omdat ik nog steeds de gordijnen gesloten probeer te houden tegenover de rivieren van brandend afval die overal om ons heen denderen.

In onze familie was er een oudoom, een boekhouder met de naam André, die bekend stond als “Nonkel André” of in ons dialect “Nonklandré”, wat mijn kinderlijke zelf hilarisch vond om te veranderen in “Nonkel Diarree”. Vooral omdat het een wat gevreesde, ernstige man was. Niet, zoals je je clichématig een klassieke boekhouder voorstelt als een schuchtere, ascetische man met een dunne stem, maar een luide, wat zware man met een even zware Stephan Derrick-achtige bril. Toevallig was “Nonkel Diarree” ook dol op Duitsland, maar niet omwille van foute redenen.
 
Een week geleden ben ik dus zelf voor het eerst oom geworden. Hoewel mijn ouders drie zonen hebben weten op te voeden tot volwassenen, zijn noch ik, noch mijn eerstvolgende broer vader geworden en is de kans klein dat we het ooit zullen worden. De wolk van een dochter is van mijn jongste broer en zijn vrouw en ze werd geboren op Kerstdag. Ik heb nog geen bezoek kunnen afleggen aan de baby omdat ik geteisterd werd door - je raadt het misschien al - diarree, wat me in een karmische cirkel nu de werkelijke Nonkel Diarree maakt. Friedrich Nietzsche had het indertijd over de “eeuwige terugkeer”, en bij mij lijkt die zich vooral in grofkomisch karma te grossieren.
 
“Maar een kind ter wereld brengen, in deze tijden?” Je zou het gelijk wanneer kunnen gezegd hebben in de menselijke geschiedenis en tot op zekere hoogte zelfs onafhankelijk van sociale klasse, aangezien voor de komst van de moderne medische wetenschap evenveel aristocratische als arme vrouwen het leven lieten bij de bevalling. Maar toch: het blijft altijd ergens een daad van verzet tegenover de koele onverschilligheid en grilligheid van de wereld. Zeker nu het een keuze is en geen verplichting of ongeval. Om nog maar te zwijgen over wat de komende jaren en decennia zullen brengen.
 
De hoop is dat, mocht mijn nichtje deze tekst onder ogen krijgen binnen 41 jaar, ze schamper zal moeten glimlachen over de zorgen die de generatie van haar ouders had en dat de jaren '20 van de 21ste eeuw voor haar geldt als de laatste, gewelddadig-zure oprisping van het terminale kapitalisme. Alles kan slechter, maar het kan ook beter. Zolang we nog durven geloven dat er een bocht mogelijk is, hoe hopeloos de zaken ook lijken, kunnen de slechteriken nooit echt winnen, want het slechte gedijt bij wanhoop en het gevoel te geven onvermijdelijk te zijn. Om het te zeggen in het potjeslatijn van 'The Handmaid's Tale': Nolite te bastardes carborundorum.

En die diarree? Ach, mijn moeder wanhoopte dat ik niet mee had gekund op babybezoek, en ik zei: “Binnen 30 jaar herinnert iedereen zich de geboorte van een kerstkind op deze dag, niet dat ik diarree had”.