Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

donderdag 13 februari 2014

Ik ben de regen

Buiten stormt en waait het. Door de gangen van het appartementsgebouw klinkt de atonale muziek van de wind. Ik lig op het bed en luister, met naast me de huiskater. We ademen samen. Ik kijk graag naar hoe zijn borst groter wordt en dan weer kleiner, sneller dan de mijne, omdat zijn lichaam zo veel kleiner is en ik meer zuurstof nodig heb om te leven. Ademen is fundamenteel, en toch één van de enige lichamelijke processen die we volledig zelf kunnen controleren. De zonen van de storm buiten blazen hun longen leeg. In mijn hoofd spoken naast die wind nog andere melodieën: landschappen van trage en donkere geluiden, de muzikale badhuizen waar ik me altijd het meeste heb in thuis gevoeld. Dat komt omdat ze me kalmeren. Zenuwen die vonken hebben geen overstimulatie nodig van gitaren en distortie.

Ik steek een sigaret op en leg mijn vrije arm tussen mijn hoofdkussen en mijn matras. Het licht in m’n kamer is gedimd, en de warmte kan elk moment overgaan in dat moeras tussen slapen en waken, maar ik besluit wakker te blijven. Ik moet ook wakker blijven, want straks komt Jelka langs, en er is weinig dat ik meer haat dan het gevoel van desoriëntatie na een gestolen dutje. Wanneer kan ik echter anders slapen? Ik heb het mezelf nooit echt toegestaan, dat slapen. Waarom, dat weet ik al lang niet meer. Het was misschien magisch denken, dat ik mezelf als kind zag als beschermer over iedereen die in ons huis woonde, en dat ik pas als laatste mocht slapen. Het was ook altijd al deel van die knetterende zenuwen die al zulke mooie dingen hebben teweeggebracht, maar even goed vriendschappen relaties op de helling zetten en me een vluchter maakten als ik me afgemat voelde.

De rook verdwijnt naar waar hij wil. Soms maak ik me zorgen over het effect van m’n rookgedrag op de kater. Hij houdt niet zo van m’n sigaretten, maar de laatste dagen lijkt het hem minder te storen omdat ik het enige gezelschap ben dat hij heeft, nu Natasha en Roman in Thailand zitten. Beggars can’t be choosers. Ik rek me uit en voel de kieren tussen m’n gewrichten kraken. Het geluid van lucht die ontsnapt. Daar heb ik eigenlijk altijd al van gehouden, van ontsnappingsroutes. Met de rug tegen de muur staan is het ergste wat er is. Het is geen enkele keuze meer kunnen maken die relevant is. Het zijn de grote jongens met een stinkende adem en veel miserie die een kleinere jongen aftuigen. Maar ik sta niet met de rug tegen de muur, nu. Ik ben een eenmansleger dat zoals vele eensmanslegers elke dag worstelt met zijn eigen demonen. Als ik zou zeggen dat we allemaal hetzelfde zijn, dan zou ik liegen, maar ik zou eveneens liegen als ik zou zeggen dat we allemaal verschillen. Het is een statement waar niets mee te bereiken valt. Het punt is: hier is voortschrijdend inzicht aan de gang, hoewel die term me altijd doet denken aan Herman Van Rompuy die met de handen op de rug door een abdijtuin wandelt en Phil Bosmans citeert.

De wind en regen blijven inbeuken op het appartementsgebouw. Ik sluit de ogen en denk aan de straat met haar verweerde voetpaden, waar altijd wel tegels los liggen, of de binnenring van Gent, waar op elk uur altijd wel auto’s rijden, door weer en wind. Ook die beelden, vlakken en geluiden hebben hun eigen soundtrack. Ze verdrinken in aangehouden, subsonische baslijnen met spaarzame fragmenten van stemmen en onregelmatige percussie. Het is hypnotiserend, net als het één-twee van het kijken hoe de kater ademt en voelen hoe ik zelf adem. Nog een rookpluim komt naar buiten en verspreidt zich naar het plafond. Ik voel me niet per se goed als het zo hard regent, maar regen maakt dingen meestal draaglijker. Regen is niet triest. Wat triester is, is een uitvaart in volle zon, als het mooi weer is. Of in de gestolde kou van een heldere winternacht doodvriezen op straat als dakloze. Soms probeer ik regen zelf te zijn. Het is een truc waarmee ik mezelf kalmeer als ik op een podium moet staan om teksten te lezen, denken dat ik in ontelbare, gestage druppels neer val over het publiek, en de zaal vul met verkoeling of verfrissing, al naargelang.

Voorzichtig ga ik overeind zitten. De kat wordt niet wakker en blijft in zijn cirkel gedraaid liggen, met zijn kopje over zijn voorpootjes. Om me heen staan kaarsen en theelichtjes die nog niet aangestoken zijn, en een fles wijn die nog op moet, broederlijk naast een fles vodka die nog voor driekwart vol zit en een laag ijs op het glas heeft. De vodka is voor mij, de wijn voor haar. Net als wij zijn beide flessen even groot. Hun eigenschappen lezen als mogelijke beschrijvingen van onszelf: vodka schenkt een ijsschok die een hete laag legt over het binnenste, en de meer gematigde wijn is niet te zoet, niet te droog is, helder als een klok, feestelijk, aangenaam om naar te luisteren. Over luisteren gesproken, dat is nog iets wat regen ook doet: het drukt veel andere geluiden weg en dwingt me niet langer rekening te houden met de agressieve dissonantie van wat er voorbij ligt. Waarom zou een mens nog oordopjes willen?

Terwijl de flessen en ik wachten op m’n lief, druk ik de sigaret uit in de asbak, en daarmee ook het verlangen nog meer belegen metaforen te bedenken voor de liefde. Een mens kan dat toch niet vatten in haar totaliteit. Er bestaat geen enkel systeem dat zo consistent is dat het nergens een paradox kent, of iets dat aan zijn greep ontsnapt. Er zijn alleen fenomenen die oprijzen uit het diepe, en dan vervagen. Het schijnt dat atomen zich anders en intenser gedragen als ze geobserveerd worden. De perceptie van onze eigen werkelijkheid lijkt precies andersom: hoe meer en hoe harder we kijken, hoe meer de dingen oplossen en hun vanzelfsprekendheid verliezen. Uiteindelijk eet analyse zichzelf op. Met zo weinig mogelijk geluid kom ik uit het bed en verplaats ik de asbak. Terwijl ik de theelichtjes aansteek en de kater wakker wordt van het gerinkel van de lichtjes in hun ijzeren potjes, krijg ik telefoon. Ze komt eraan. Nog vijf minuten. Under a sheet of rain in my heart, I dream of home.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten