Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zondag 31 augustus 2014

Anton in Noorwegen - Dag 1 en 2

Dit is het eerste deel van mijn reisverslag van een 11-daagse reis naar Noorwegen. Wil je nog reisverslagen lezen? Check dan zeker mijn neerslag van een week Dublin, een weekend Parijs en een week Chicago!

Aars en Horsens

Voor de eerste keer in mijn leven ga ik enkel met een lief op reis en voor de eerste keer zal ik ook een autotocht aanvatten van langer dan 400 kilometer. Het zal ook al van het jaar 2000 geleden zijn dat ik langer op reis zal gaan dan een week: het doel is om negen dagen door te brengen in Noorwegen, via een ferry in Denemarken, en nadien reizend met vliegtuig, auto en tent door berg en dal. Zou alles wat ze zeggen over Noorwegen, echt waar zijn? Dat het er prachtig is, maar superduur? Dat Noren beleefd zijn, maar stuurs en gereserveerd? Dat het mooie mensen zijn, maar dat ze niet tegen alcohol kunnen?

Gewapend met Golden Powers en een bomvolle auto verlaten Jelka en ik om vijf uur ’s ochtends Gent, en zijn we een dik uur later de grens met Nederland al overgestoken. Onmiddellijk slaat de GPS daar tilt door enkele niet-herkende nieuwe stukken snelweg en werken, maar de goede orde van zaken herstelt zich eens we in Duitsland zijn, zoals dat hoort voor Duitsland.

De Autobahn is een prachtige uitvinding, ondanks haar nazi-origines. Die Sicht ist gut, der Himmel klar, en ik race tot aan 199 kilometer per uur over lange, kaarsrechte drievaksbanen die uitgesneden zijn in het groene landschap. Sneller laat de auto me niet toe van te gaan, ondanks de tantaliserende 220 kilometer per uur die de wijzerplaat van het dashboard me belooft. Veel is er niet te zien – enkel trekt even een molenwiekende bejaarde in een oranje polo langs de kant van de baan de aandacht, maar verder gaat de tocht vlot. Over de ring rond en door Hamburg openbaart zich één van de kloppende harten van de economie: de haven van Hamburg, recht uit een sciencefictionprent gegrepen, met gigantische boten, hijskranen, metalen dokken en rokende schoorstenen die industriëlen spontaan een zaadlozing zouden bezorgen.

Tussen Hamburg en Kiel eten we een grove kipschnitzel met een dikke bruine saus en bolvormige champignons. Niet Jelka, want zij haat champignons. We zijn al meer dan halfweg in onze route naar Frederikshavn, dat helemaal op de noordelijkste punt ligt van Denemarken, zo’n 1100 kilometer verwijderd van Gent. We volgen dan nadien ook de E45 in haast één rechte lijn noordwaarts, met een late zomerzon in onze ruggen. Eens we de grens met Denemarken oversteken, toont zich het karakter van de Deense automobilist, dat verrassend agressief is, ondanks de nominale snelheidsbeperkingen van 110 kilometer per uur op vele stukken autostrade. We passeren ook plaatsen met gruwelijke namen als Aars en Horsens. Deens, zo zei een bevriend scandinavist me ooit, is een beetje als Zweeds, maar met een aardappel in je mond. Het is een lelijke taal, hortend en stotend, met woordbeelden die bedacht lijken door een stomdronken neerlandicus. Geen wonder dat Lars von Trier zo'n depressief figuur is.

Tegen de late namiddag, zo’n 12 uur na ons vertrek, bereiken we het vredige en proper onderhouden Frederikshavn, dat helemaal genesteld ligt rond een lage, rotsige baai en duinen die niet mis zouden staan op een of ander Waddeneiland. Ik eet er een hamburger in een lokale, niet al te prijzige snackbar even buiten een bescheiden winkelstraat. De dame die me die verkoopt, is een blauwogige Deense met een hoofddoek die zeer vlot Engels spreekt. Jelka eet elders sushi. Omdat de ferry pas ’s ochtends vroeg de dag erop vertrekt, zoeken we nadien een rustige plek om in de auto te kunnen slapen, wat volgens de snackbardame “niet illegaal” is. We vinden zo’n plekje in een rijkere wijk, op het einde van een doodlopende straat die uitgebreid zeezicht biedt, naast rotsen, keien en een bankje. Er komt ons zelfs een vriendelijke buurtbewoner adviseren dat er elders nog mooie plaatsen te vinden zijn om zeevista's te bewonderen, maar het zicht op de pier en de haven ten westen, en niets dan duinen en rotsen ten oosten is al meer dan goed genoeg. De nacht is kort, want als het eerste daglicht door de vensters van de auto komt, worden we wakker.

De ferry, de ‘Stena Saga’, blijkt een fraaie, grote boot, helemaal anders dan de enorme roestbakken waarmee ik 14 jaar geleden van Athene naar Santorini voer, en een fors pak groter dan de metalen doodskisten die over het Kanaal voeren van Dover naar Calais. Boven de drie dekken met auto’s en kajuiten is er een grote cafetaria, een restaurant, een taksvrije winkel, twee observatiedekken, een sauna en een discotheek. Die laatste twee zijn allebei dicht. We doen ons tegoed aan het gigantische buffet in het restaurant, en ik kijk door de piratenachtige kasteelvensters van het schip uit op de kalme baren van het Skaggerak terwijl Jelka lyrisch praat over het eten. Door toevallig in zijn richting te kijken, betrap ik een bejaarde die aan zijn kop koffie likt en dan beschaamd weg kijkt. Erg veel mensen zijn er niet aanwezig. De grootste samenscholing vindt plaats op het dek, waar steeds dronkener worden passagiers roken, lachen en naar muziek luisteren.

Nadien dutten we in de algemene cafetaria. Jelka maakt een foto van me terwijl ik de slaap der onschuldigen slaap. Er wordt een bingo aangekondigd (de meeste passagiers zijn ouder dan 55) in een onduidelijke brij van Deens, Noors en Zweeds, en als we niet slapen of roken op het dek, dan lezen we wat.

Het is al zes uur ’s avonds als de ‘Stena Saga’ aanmeert in Oslo, en nog een dik uur later als we het eerste van slechts twee hotels die we deze reis zullen doen, binnenvallen. Het hotel, vlakbij het centrum van de stad, is een hip geval met flipperkasten, fruitmanden en graffiti. Het personeel is jong en spreekt uitstekend Engels, met een manisch enthousiasme dat onkarakteristiek voor onze stereotype voorstelling van Scandinaviërs lijkt. Oslo is duidelijk ook helemaal anders dan Stockholm, waar ik in 2010 ooit enkele dagen geweest ben met een vriendin. Stockholm had de grandeur van een vervolgen bijna-imperium. Oslo lijkt meer op een vrij generische Europese hoofdstad.

Lang zullen we echter niet verwijlen in de Noorse hoofdstad – op een bezoek aan een lokale bistro na, op een plein waar enkele politieke partijen hun hoofdkwartier blijken te hebben, moeten we de volgende dag met het vliegtuig naar Tromsø, helemaal in het noorden en boven de poolcirkel. Mijn voorlopig laatste beeld van de stad, als ik buiten aan het hotel sta te roken, is een kussend koppeltje in een kebabzaak.

Verder naar deel twee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten