Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

dinsdag 8 oktober 2019

Het dorp in de doodskist

Er zijn dingen veranderd. Maandag had ik bijna de hele dag het nare gevoel dat ik op het punt stond om te braken, maar ik braakte niet. Vroeger zou ik de truc geklaard hebben met een discrete vinger in de keel (schrap dat maar: het voelde even walgelijk als het uiteindelijke resultaat en discreet overgeven is iets als elegant in je broek pissen). Nu probeer ik dat vreemde lichaam eerder te dulden voor wat het doet. Of beter, voor wat het niet altijd juist lijkt te doen.

Twee jaar geleden liet ik vaak de afwas een paar dagen staan om ‘m pas te doen als het echt niet anders meer kon. Nu vul ik elke avond netjes de vaatwasser en zet die aan enkel als die vol zit. Is dat de geroemde “be the change you want to see”?

Er is ook zo veel niet veranderd. Gisteren spartelde ik manhaftig de dag door, maar net als het jaar voordien en de jaren dààrvoor zitten alle cenakels van de macht weer vol hufterige überlullen voor wie fatsoen vast een “interessant concept” is. Intussen stevenen we onveranderd af op de afgrond. Nu die dichter bij is dan ooit, lijkt die een stuk minder romantisch dan toen ik als kind fantaseerde over Mad Max-achtige stadsruïnes en motorbendes met lederen jassen.

Ik zit nu in de zithoek met overal gaten in de huid, het resultaat van zomermuggen en een genezing die vertraagt met ouder worden. Op een dag ben ik één en al litteken, en niet de coole soort die naadloos overgaat in een uitdagende grijns en een permanente western-stoppelbaard. Op een dag zal ik onder de grond zitten of uitgestrooid over de golven, met nog zo veel dat ik had willen doen, of beter gezegd, dat ik beter had willen doen. Zoals, bijvoorbeeld nooit beginnen met roken.

Maar ik laat niet al te veel spijt toe in dit huis. Op z’n minst sta ik niet aan de verkeerde kan van de geschiedenis.

Ja, er zijn dingen veranderd. Ik ga op avondwandeling naar het kerkpleintje dat elk half jaar heraangelegd lijkt te worden maar waarrond de kasseistraat nooit rechtgetrokken wordt. Ik rij rustiger dan jaren geleden, waar ik elke drie à vier maand nog een boete in de bus kreeg voor overdreven snelheid. Het autoverkeer is niet langer een race meer om zo snel mogelijk van punt A naar B te raken, maar iets wat ik per kilometer in me opneem met gristelijke vastheid. Aan de randen van de snelwegen die ik toen en nu nam verrijzen nieuwe bedrijfsterreinen en worden op- en afritten vermaakt terwijl snelwegrestaurants almaar moderner worden.

Ik sprak onlangs met een vriendin die zich tegelijk thuis en ontheemd voelde toen ze zich terug bevond in de cité waar ze opgegroeid was, waar zo veel hetzelfde gebleven bleek. Ik ken dat gevoel eigenlijk niet. De ontheemding is deel van het thuisgevoel hier, samen met achtergebleven geuren van toen zoals bessensap, potgrond en gewassen die lagen te rotten in de hondsdagen van de nazomer. Het dorp waar ik opgroeide lijkt nu meer op de wijk waar ik woon dan op het dorp dat het was toen ik klein was. De slager is op pensioen, het schooltje verbouwd en zelfs de huizen waar ik woonde hullen zich in ander onkruid dan toen. De kerk is er nog, maar de laatste keer dat ik in het dorp was, was die op slot, net zoals de huizen van gewone, gezond achterdochtige Vlamingen.

Mijn tred is verdacht licht deze avond. Ik kom niemand tegen buiten een eenzame fietser en wat late autobestuurders. In de dreef die ik bewandel, ging ik enkele jaren geleden vaak joggen, tot de aloude schouderontsteking vanbinnen het oude vuur weer oppookte van de constante pijn. Daarbij vraag ik me niet voor de eerste keer af waarom bijna alle pijn in mijn lichaam aan de rechterkant zit. Ook mijn rechteroor doet pijn en jeukt vanbinnen. Mijn rechtervoet knelt in de schoen en mijn rechteroog ziet minder goed dan mijn linkeroog. Van je te vaak afvragen waarom iets is wat het is, of waarom het veeleer niet is, kan je volslagen gek worden.

Eergisteren zat ik bij Ronald in zijn sjofele zetel, onder toeziend oog van zijn kat, en bekeken we een documentaire van en met Godfried Bomans uit de jaren zeuventig (dat zal hij wellicht precies zo uitgesproken hebben). Het was nog lang voordat België een federaal koninkrijk was, maar de voorafspiegeling van vele flamitudes zaten er al stevig ingebakken, waardoor ze met terugwerkende kracht vanuit het verleden des te veelzeggender werden. Zoals het Nederlandse onbegrip voor de Vlaamse taalstrijd. Of dat de Vlaamse intellectueel al bij al vrij belezen was en is, misschien vanuit een minderwaardigheidsgevoel. 

Eén van de aanmerkelijkste veranderingen was het tempo. Bomans’ reportage, uit 1971, was trage televisie waar af en toe stiltes in vielen, waar mensen rustig zaten te paffen en tijdens het gesprek zelf nog leken na te denken. Het is een cliché, maar nu kan je soms je eigen gedachten niet meer horen door het kabaal dat van alle schermen spat. Ik ben er mee schuldig aan, al is dat ook weer verminderd, net zoals m’n rotvaart met de wagen. Ik heb een betonstop in mijn meningen afgekondigd.

Ik ben weer op de terugweg, deze keer via een wijk waarvan verschillende huizen mogelijk figureren op uglybelgianhouses.be. De afschuwelijkste lintbebouwingen ’s Vlaanderens zijn één voor één aan het verdwijnen, maar van die protserige burgermanshuizen zijn we nog lang niet af. Vooruit dan maar: ik ben zelf ook zo’n huis. Alleen ben ik bang dat de nog protseriger huizen er omheen zullen gebouwd worden, zoals de betonnen sarcofaag die om de betonnen sarcofaag werd gebouwd van Tsjernobyl. Op het einde zit iedereen in het donker, in de domp, met nog slechts het gekeel en geraaskal van hufterige überlullen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten