Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de afdeling columns en microstories daarvan. In 2017 bracht ik 'In de vorm van een vogel' uit, een bundeling van de beste 99 teksten van dit genre tot op dat punt, netjes geredigeerd en per seizoen geordend. Je kan die antologie gratis downloaden als je Patron wordt. De weg een beetje kwijt? Mijn eigenlijke website, die ook 'Onklare taal' heet, verwelkomt je.
Posts tonen met het label trein. Alle posts tonen
Posts tonen met het label trein. Alle posts tonen

dinsdag 18 februari 2025

Psychochronotopologie

Je zou een reliëfkaart kunnen maken van alle plaatsen waar je ooit geweest bent, en elke keer dat je er bent, komt er naargelang de intensiteit van de herinnering een laag bij. Met de jaren slijten lagen zoals herinneringen of zoals erosie bergen uiteindelijk afvlakt tot heuvels en tenslotte tot vlaktes. Natuurlijk duurt dat in een mensenleven slechts jaren of hooguit decennia, om nog maar te zwijgen van alles wat je de dag erop al vergeten bent, zoals de kleur van de gevels die je passeerde, een gekke brievenbus of al de auto’s die je voorbijraasden. Ik denk aan die dingen terwijl ik uit het venster van de trein staar, onderweg naar een sollicitatiegesprek. Gent-Kortrijk. In mijn eigen psychochronotopologie is Gent uiteraard de Olympus Mons, een monsterlijk uitdijende schildvulkaan waar elke dag laagjes afslijten maar er net iets meer bij komen. Ik ben er geboren (wat ik me uiteraard niet herinner), ging er naar de middelbare school, de universiteit en ging er tijdens die jaren definitief wonen. De stad heeft mijn beste momenten gekend en mijn allerslechtste. Al weet ik niet of ik, mocht ik me plots voor 10 jaar verbannen weten naar pakweg Berlijn of Praag, ik er even obsessief over zou schrijven zoals James Joyce deed over zijn Dublin toen hij in Parijs woonde. 

We rollen Deinze binnen, op mijn landkaart slechts een flauwe heuvel. Vanuit het station zie je de reclame voor de Weba, die versteend lijkt in 1995. De stationsbuurt is een kleine vluchtheuvel, niet verbonden met maar dichtbij de Brielmeersen, het go-to park waar we steeds naartoe trokken in de lagere school omdat er dieren en een speeltuin waren. Ik herinner me dat er in de bomen kippen zaten, dat er pauwen waren en dat er hoog in de lucht een leeuwerik vloog. Bij een gezinsuitstap likte er ooit een ezel aan de rug van mijn moeder. Zij is dat vergeten. De Brielmeersen zijn omgeven door een gestaag rijzend getij van 30 jaar erosie, en over 30 jaar zal het niet meer dan een mentaal Malediven zijn, gedoemd tot verdwijnen, als ik tegen dan al niet verdrink in de zondvloed van de dementie.

De trein rolt verder en stopt niet in Kruishoutem, een vrij recente maar al inzakkende heuvel op de landkaart, met één vermolmde aanlegsteiger van die keer dat ik er ’s nachts na een feestje per ongeluk was beland toen ik me misreden had en middenin een doods en verlaten centrum bevond met onderling uitwisselbare gesloten cafés, frituren en huizen tussen de 100 en 10 jaar oud maar ’s nachts allemaal even lelijk. De uitademende zandheuvel bevat een fabriekterrein recht uit de jaren ’70. Als de wind slecht zat, kon je de stank ruiken van een nabijgelegen kippenuitbenerij. Die rook naar vogelstront en miserie. Toch een ander beeld dan het gezellige Kruisem dat Marc De Bel ervan had gemaakt (en later ook geworden is als fusiegemeente in de eeuwige cyclus van fictie, waarheid, dood, herrijzenis en vogelkak).

Dan Waregem, dat zichzelf met een mooie slogan “stad in galop” noemt, naar de fameuze Waregem Koerse, een beetje het “but we have Royal Ascot at home” voor wie eigenlijk van niet beter weet. Waregem behoort tot de liminale zone tussen Oost- en West-Vlaanderen maar geen van beide wil de plek echt claimen. Nochtans herinner ik me een propere, opgewekte en drukke provinciestad, en zowel het oude hoofdkwartier van mijn voormalige werkgever Malendroit National, dat letterlijk uitkeek op de paardenracetracks, en het nieuwe hoofdkwartier aan de autostrade. Die nieuwbouw was glas van de buitenkant maar de binnenkant zag er uit als de basis van een James Bond-slechterik. Overal scherpe hoeken, zwart marmer, stilte en geluiddempend vast tapijt. En op de top van een psychologisch bergje, met daaromheen een begraafplaats uit Wereldoorlog I waar ik altijd voorbij moest fietsen, een uitnodigend bibliotheekje en nauwe straten die overspoeld werden door schoolkinderen en ambitieuze patserbakken. Intussen is het al bijna 4 jaar geleden dat ik er nog eens ben geweest, en ik denk dat het nog even zal duren. De perrons van het station zijn ongewijzigd uitgewoond gebleven. De buurt rond het station vertoont tekenen van verandering.

De eindhalte van de trein is Kortrijk. Toen ik aan de hogeschool ooit een gastles moest geven in het Duits, noemde ik de stad per ongeluk “Kortreich”. Kortrijk is nog altijd een solide maar bescheiden berg, hoewel ik deze omgeving nog langer geleden frequenteerde dan Kruisem of Waregem. Elke weekochtend stapte ik hier uit het station naar buiten zoals ik ook nu doe, regen of niet, koud weer of niet. Ik wist van niet beter dan te verdragen dat ik er elke dag in totaal 3 tot 5u over moest doen om me van en naar het werk te verplaatsen, hoewel die 5u zelfs voor mijn 25-jarige zelf al te gortig waren. Gelukkig houden werkgevers daar nu rekening mee – denk ik. Het valt nog te bezien wat de potentiële werkgever daarvan gaat denken in Zwevegem. De stationsbuurt is al jaren geleden opgeknapt. Verderop zijn straten heraangelegd, cafés van naam veranderd. Ook dat is erosie. 

Tegen dat de laatsten van mijn generatie dood zijn, zullen enkel foto’s nog getuigen van het feit dat hier op het plein vroeger een morsige verzameling fietsen stond waar naar hartenlust gepikt en gevandaliseerd werd. En geen mens buiten ik zal weten dat ik mijn fiets hier ooit bijna in twee geplooid vond, alsof aangereden door een vrachtwagen. Een vriendelijke buschauffeur wijst me de weg naar de juiste bushalte. Terwijl ik terug door de ondergrondse passagiersgeul wandel van het station, besef ik dat de herinneringen nog altijd gestaag van me afvloeien, onzichtbaar meegedragen door de entropie, terwijl ik nieuwe herinneringen opsla die nog kwetsbaarder zijn. Aanwijzingen: hier at ik ooit frietjes. Daar bovenop is de herinnering gebouwd van een lekke band, een bijzonder slecht fietspad. Diep daaronder: half-vergeten gesprekken met kennissen en toenmalige collega's. Iets over een snor die onafhankelijk bestond van zijn eigenaar. Een vrolijke ingenieur. Misschien bouwen we psychologisch niet aan bergen maar is alles bric-à-brac, een persoonlijke bidonville. Of mijn eigen Kowloon Walled City.

Het is vroeg op de namiddag maar toch is er veel volk buiten. Er schijnt een kristallijnen winterzon in een blauwe hemel. Ik zie een brug die me heraangelegd lijkt, met een fietspad in twee richtingen. Nieuw zand wordt bijgeschept. Ik rook een sigaret en kijk naar de overkant van de straat. Die oude façades herinner ik me. Net als sommige mini-rondepuntjes onderweg, verkeersborden, windmolens. Dat ik hier ooit ’s avonds laat naar huis reed in mijn eerste wagen, die ik Davy had genoemd. En opnieuw dat ik zo veel heb verdragen maar van mezelf trots vond dat ik al zo veel in twijfel trok. Heeft een mens ooit genoeg getwijfeld? Er lijkt geen balans te bestaan tussen te veel en te weinig, en ook daarover twijfel je. Het is rustig, zelfs warm op de bus. Ik repeteer nog eens wat ik kan voor het sollicitatiegesprek en kijk uit naar de halte waar ik af moet, middenin onbekend terrein, maar toch zo bekend. ’s Belgenlands wegen lijken ergens allemaal op elkaar. Een nauwe landtong loopt nu van het station naar Zwevegem, en omdat ik weet dat ik die te boek ga stellen, weet ik dat die niet zo maar zal onderlopen. Althans toch niet de eerstkomende 15 jaar. Of totdat de hele atlas mee met mij verzinkt in het slik.
 

maandag 16 december 2024

Wat als ik nu eens geen goesting heb?

Het jaareinde nadert en dat nodigt uit tot omkijken, dus doe ik dat niet. Vooruitkijken is al weinig verheffender, met de wereld die is wat ze is. Je had die zinnen vast ook kunnen schrijven in 1523, 523 en 3523 voor Christus en ze waren even waar geweest. Wel heb ik een gedicht geschreven vandaag, dat ik volgens de regels van de kunst zou moeten promoten met een afbeelding, een video, een reel of een bijbehorende rake opmerking die zou zorgen voor meer engagement, oogbollen en kliks, maar wat ik daar nu gewoon geen goesting in heb? Het is een lange dag geweest. Ik zat vandaag in Oostende bij een ex-klant die hopelijk opnieuw klant wil worden bij ons en zowel voordien als nadien op de trein. Vooral de heenrit was weer een volkskermis van debielen, met achter me een dikke bierdrinker met een zware adem, die na zijn pint snurkend in slaap viel.

Ik heb vast ook al gesnurkt op de trein. Maar nog nooit een trein binnengestapt met een blik bier, en al helemaal niet 's voormiddags. Die man zal een triest verhaal hebben, daar twijfel ik niet aan, maar ik heb er geen zin in dat hij mijn eigen trieste verhaal nog triester komt maken. Helaas, zoals de beroemde filosoof Pennywise de Dansende Clown zegt: "we all float down here." Als je goed kijkt, kun je hem ook vinden op het schilderij 'De school van Athene', tussen de bedenker van het vulgarisme, Testikles, en de eerste man die ooit protesteerde tegen het beleid van de Griekse stadstaat door de Areopagus in te smeren met fecaliën, genaamd Koprophagos. Je ziet, het is alweer een dag vol bedenkingen van een ongekend niveau waar enkel markies de Sade mee zou hebben gelachen.

Het eerder vermelde gedicht was me al in fragmenten komen aanwaaien op de fiets naar het station en broeide verder op de fietstocht naar huis. De laatste weken lees ik veel en schrijf ik weinig. Overal knabbelt er wel iets aan die rattenkop van me dat me het schrijven verhindert, en ik heb niet eens kinderen, tenzij rosse Reginald meetelt. Het arme dier zat gisteren verloren voor het balkonvenster te kijken naar de kerstboom, die ik verplaatst had naar de andere kant dat venster. De dagen ervoor was hij er al in geslaagd vijf (!) kerstballen van de boom te lichten en die te gebruiken als zijn nieuw speelgoed. Hij was tevens in de plastic naalden beginnen bijten, terwijl ik er vrij zeker van ben dat katten geen plastic verteren (of lusten). Soms heb ik medelijden met hem, opgescheept als hij is met een dichter als baasje, gehuisvest op een appartement met twee slaapkamers (we delen één slaapkamer) zonder tuintje. Maar ja, zo zal hij tenminste niet vergiftigd worden door een dierenbeul of aangetikt worden door een auto.

Tegen dat ik de eindmeet haal van het jaar, zal ik net als het jaar ervoor 20 boeken hebben gelezen. Ik moet daar altijd aan denken als ik door de Humo's blader in december, met die schier onuitputtelijke eindejaarslijstjes van BV's, die kennelijk allemaal de tijd vinden om zich aan Belangrijke Literatuur te wijden. Welke mens gelooft dat pakweg Constant T.V. Hoofdt, bekend van lichte entertainmentshows, werkelijk naar de opera geweest is, een turf van 800 bladzijden heeft gelezen en geboeid heeft zitten kijken naar de nieuwst bejubelde film uit de Olijfboomcinema? Niet dat ik lach met mensen die dat allemaal doen, integendeel, maar het is een beetje potsierlijk allemaal.

Potsierlijke boeken! Een vriend kwam er hier recent nog een tas dumpen. Ondanks mijn ongeloof over sommige titels, die zo niche zijn dat ik ze niet zou geloven als iemand me over zou hebben verteld - geen reëel voorbeeld, maar iets als 'Die Geschichte der Masturbation im 16. Jahrhundert in der Markgrafschaft Meißen' - weet ik heel zeker dat die vriend ze allemaal gelezen heeft. Wat een man. Intussen doe ik wat afwas, vul ik een vaatwassertje en gun ik Reginald wat speeltijd. Om de één of andere reden houdt hij ervan als ik hem achtervolg door het appartement. Met tussenpozen laat hij zich dan vallen en aaien. Ook dieren zijn personen, nietwaar. Maar Reginald heeft geen gedicht geschreven en ik wel. En net als Reginald heb ik geen goesting om het te promoten. 

woensdag 30 oktober 2013

Tuinmeubelmensen

's Ochtends beweeg ik op automatische piloot door m'n appartement alsof ik banen trek onder water in een claustrofobisch zwembad. Ik klamp me vast aan een script. Brooddoos uit de koelkast halen, in m'n pak glijden (geen das vandaag), sigaret roken. Het programma wordt verstoord door iemand anders die nog in bed ligt, en alleen al door haar aanwezigheid tegelijk mijn ontwaakproces versnelt en de slaapdronkenschap versterkt. Kon ik maar terug bij haar en in haar armen gaan liggen - of zij in de mijne, hier hoeft niet per se een punt gemaakt te worden. Nog even een kus tot afscheid. En een tweede. En waarom ook niet een derde. De kat zit al geduldig naast het bed, klaar om mijn plaats in te nemen en handig gebruik te maken van de nestwarmte die ik achterlaat.

Ik ben een boemerang in slow motion. De opgaande beweging begint met de trein, en de neergaande beweging van de dag eindigt er ook mee. Ik besef dat ik er al vaak woorden aan verspild heb, en weinig te zeggen heb over de eigenlijke werkdag, die zich tenslotte toch vijf dagen op zeven herhaalt en meer tijd inneemt dan het pendelen. Dat komt omdat er niet bijzonder veel te zeggen valt over teksten schrijven over banksoftware. M'n collega's zijn aangename mensen die niet gauw op de zenuwen werken (behalve als mijn overbuur na z'n dagelijkse fitness een halfuur doet over een enorm bord groenten en brood). Een andere reden is dat het allemaal nogal technisch is, maar laat me daar even een pauze voor inlassen, omdat ik goesting heb om de motorkap open te klappen van mijn pen.

Intussen ben ik genoeg bekend met het metier. Net als in m'n werkdagen volg ik een paradigma bij het schrijven van dit soort literaire broodjes paté. Het is meestal een s-curve als een ruggengraat: een begin om de lezer vast te houden (ontwaken en noodgedwongen een geliefde moeten laten verderslapen terwijl de kat loert), het dalen en opstijgen van redeneringen die aan elkaar geschakeld worden via metaforen en ander stilistisch ongein (hallo), om uiteindelijk als op een zweeppunt uit te komen bij de conclusie die ik wil meedelen (meestal een emotie, ijsgekoeld geserveerd). Vandaag zijn de conclusies echter uitverkocht omdat ik ook wat persoonlijke waar te slijten heb.

Ik heb geen zin te vaak terug te komen op de routineuze frustraties met de wereld en al die w-vragen die daarmee gepaard gaan, want niemand zal ze afdoende beantwoorden. Wie m'n teksten leest, staat trouwens toch al aan mijn kant, dus waarom zou ik moeite doen om godsbewijzen te leveren voor gelovigen? Toch moet me dit van het hart: ik begrijp helemaal niet hoe zo veel mensen net als ik dag in dag uit aanvaarden dat het verkeer in dit land een nachtmerrie is. Warme bedden zijn namelijk wel het verste van mijn lijf en leden als ik 's avonds in Brussel-Centraal ben. Bijna alle treinen hebben vertraging, ik moet twee keer wisselen van perron - geen geringe prestatie, aangezien Brussel-Centraal maar zes perrons telt - het is er veel te warm, het lawaai van krijsende treinremmen knalt overal van de plafonds en de pilaren, en er zijn ontzettend veel mensen die de weg blokkeren, rugzakken aan houden, te luid tegen elkaar staan te roepen of geen notie hebben van het feit dat ze een roltrap kunnen nemen in plaats van tegen het afdalende verkeer in de trap te nemen.

Je moet je dat niet aantrekken, zeggen sommige mensen. Ik verontschuldig me voor m'n lage irritatiedrempel. Maar moet ik dat in feite wel? Elke dag worden treinen afgeschaft, treinen die later zijn dan zes minuten worden niet in de statistieken opgenomen, en het debat aangaande het spoor wordt abstract gevoerd, alsof treinreizigers een lastig cijfer zijn. Voor de stevig betaalde middenpotentaatjes van de NMBS is dat allicht ook wel zo. Reizigers: vervelend. Personeel: bende zagen. Vakbonden: nooit content. Mensen met visie: naïeve dromers.

Dat laatste verwijt is een verwijt dat nog het meeste pijn doet van al. Het is de typische toevlucht voor mensen die liever de status quo niet veranderd zien. Ze beroemen zich op hun berusting. Het is altijd al zo geweest. De zaken zijn nu eenmaal zo. Het is mijn probleem niet. Je moet er zo gevoelig niet over zijn. Maar waar stonden we nu, als er geen mensen geweest waren die eens ferm tegen de stroom in wilden varen? Voor de goede verstaander heb ik het hier niet over mensen die anderen bevestigen in platte vooroordelen en zichzelf onterecht het etiket van rebel aanmeten. Dat is zo mogelijk nog ergerlijker. Er is niks gedurfd aan om vooroordelen op scherp te stellen.

Terug naar de pijn. Daar schrijven we weinig over, behalve in dagboekontboezemingen die alleen voor de schrijver ervan therapeutisch nut hebben, hoewel pijn universeel is. Ik kan toch niet de enige zijn die het benauwd krijgt van het geschraag van metalen wielen op metalen sporen? Wat het meeste pijn doet, ligt nu op m'n schoot in een opengeslagen Humo, en ik zal maar eerlijk zijn: de bijlage van de boekenbeurs. Tien relatief jonge auteurs uitgelicht, met profiel en stijlvolle foto. When do I get to sing 'My Way'? Misschien is het marketing en ben ik wel de banksoftware onder de schrijvers. Misschien ken ik te weinig Mensen Die Ertoe Doen of misschien ben ik niet marginaal genoeg. Misschien ben ik ook gewoon een prutser. Vast staat dat ik het mezelf niet makkelijk gemaakt heb door me te specialiseren in vier literaire takken waar de meeste uitgevers van knarsetanden. Ik schrijf kortverhalen, maar weinigen debuteren met bundelingen daarvan. Ik componeer poëzie, maar alleen Gerrit Komrij en Herman Van Rompuy hebben daar ooit geld mee verdiend. Ook heb ik 17 jaar gewerkt aan een vijfdelig sf-epos, in een literaire cultuur waar het veel goedkoper is om Angelsaksische schrijvers risicoloos te vertalen in plaats van een geschift risico te nemen. Tenslotte is er dit, deze gewelfde tranches de vie, die te groot bemeten zijn voor een krant of een tijdschrift, en dat tevens in een land waar de opinieerders elkaar al voor de voeten lopen.

Mag er er nog wat ergernis bij, nu ik hier toch sta in de zweetwalmen van Brussel-Centraal en ik noodgedwongen plaats moet ruimen voor een diplodocus met een aktentas die zich moet en zal langs me wurmen? Ik erger me aan wat ik Tuinmeubelmensen noem. Een onbestemd type middenklasser voor wie de hoogmis van het burgerbestaan eruit bestaat om tuinmeubelen te gaan kopen. Ik word omringd door dat soort mensen. Ze stoten me per ongeluk aan en ik zeg beleefd sorry, ze lopen elkaar voorbij in hun queeste naar wat Nietzsche het bruine geluk noemde, en als ze in m'n hoofd zouden kijken, zouden ze me allicht maar een zure intellectueel vinden. Waar haal ik het recht vandaan? Dat kan me aan m'n eeltige sluitspier roesten. Je moet je vijanden kiezen, en voor Tuinmeubelmensen zijn vijanden per definitie al iedereen die geen behagen schept in een bestaan dat afgeschermd wordt door keurig onderhouden hagen, en er een probleem mee heeft zichzelf voor te liegen. Door onszelf namelijk wijs te maken dat we allemaal gezellig middenklasse zijn, permitteren we ons aan de lopende band neerbuigendheid tegenover de onderklasse. Door onzelf voor te stellen als ruimdenkend, bubbelen de platste gemeenplaatsen eerst naar boven. Wie de goden willen verwoesten, die treffen ze eerst met tuinmeubelen, denk ik maar.

Uiteindelijk arriveer ik meer dan een uur te laat thuis, nadat ik me nog een brood gekocht heb. Als vier Daltons leg ik m'n sneeen brood naast elkaar op de plank. Het is witbrood, omdat het al was wat nog beschikbaar was in de lokale superette. Jonge Gouda en salami, avondeten van kampioenen in de amateurboosheid. De ergernis met de NMBS ebt langzaam weg, maar ik wil wel het momentum kunnen houden van de kwaadheid, in m'n hoofd inetsen dat we veel te veel accepteren als de normale gang van zaken, terwijl dat helemaal niet zou moeten. Ze trekken ons allemaal een zak over ons hoofd, denk ik, terwijl ik sta te kauwen aan m'n aanrecht.

Ik sta er ook bij stil dat ik niet bijzonder veel geluk heb gehad in het leven voor de dingen die er voor mij toe deden. Geluk op cruciale momenten, dat wel, zoals geboren worden in België of net niet omvergereden worden door een vrachtwagen toen ik een jaar of negen was. Maar nooit een pak geld dat eens uit de hemel is komen neerdalen, of een literaire hotshot die me oppikt uit de caféscène. Een bevriend dichter zei me ooit dat je je eigen circuit moet creeren, maar daar heb je ook een dagjob aan. Er is ook altijd die gemoedelijke stem die zegt dat ik niet mag klagen, want ik heb dit en dat en dit. Het is makkelijk om onthechting te prediken van dingen die je zelf niet interesseren, zeg ik, of om succes te relativeren dat je zelf al bereikt hebt. Niet dat ik het ook niet doe. Bedachtzaam kneed ik mijn ballen. De kat staat er bij en kijkt er naar.

Een dik uur later is er werkelijk een zak over m'n hoofd getrokken, in de vorm van een filmzaal, waar ik zit met Roman en twee vrienden van hem. Eén van hen is zo vriendelijk geweest op voorhand te informeren of het stoort dat ze popcorn zal eten. Het druilerige humeur van voordien, met een afdronk van onbeantwoorde vragen over waarom ik straks geen bladzijden zal zitten signeren op de Boekenbeurs en waarom alles zo verdomde traag gaat, is weg. Ik ben volop meegespoeld met de magie van de film ('Gravity'). Ik zit op het puntje van mijn stoel, voel me in het ruimtepak zitten van de acteurs. Alles klopt. De regie, de dialogen, de geluidseffecten, de cinematografie en de speciale effecten. Ik besef dat ik het voorrecht heb te kijken naar een zeldzaam magistrale film. Tijdens het kijken bekruipt me zelf geen seconde het verlangen om te roken.

Als beïnkte linten draaien de woorden uit mijn oren. Dat is wat cultuur kan doen. Ik zie er dieper van, preciezer, weet alles wat ik doe en zeg omvat door iets dat groter is dan mezelf. Terwijl ik naar huis wandel, voel ik nog altijd de terreur, de hoop en de berusting van de film. Mijn tred sleept niet langer, hij veert. Ik kan het tot het einde van m'n dagen betreuren dat m'n gevoeligheid tot gevolg heeft dat de dingen vaker pijn doen dan bij sommige anderen, maar ik zou het niet willen inwisselen voor de hoogtes waar schilderkunst, muziek, film en andere creatieve uitingen me naar kunnen opstuwen. Luister, ik wéét dat er iets scheelt aan hoe de filters in m'n hoofd werken, maar ik ben tenminste in interessant gezelschap.

Thuis wissel ik nog berichten uit met m'n lief. De linten van de mentale typmachine blijven volop draaien, volgeladen met indrukken die er uit moeten. Wat kan het me eigenlijk schelen dat ik niet met m'n kop op de achterflap van een hardcover sta? De boemerang wentelt terug richting bed. We wisselen nachtgroeten uit als digitale vogeltjes. De dingen kloppen terug allemaal. Laat de Tuinmeubelmensen maar proberen om me met m'n kritiek en gevoel af te serveren, of om te doen alsof kunst een hobby is voor mensen die het zichzelf graag moeilijk maken. Kunst is de redding. Het is troost, het is perspectief. Het is balsem en machinegeweer. Tenslotte is het daarom dat ik schrijf en zal blijven schrijven.

maandag 24 juni 2013

Maanrivier

Het heeft alles in zich om een lelijke zomer te worden. Het geeft experts in het koetjes- en kalfjesgesprek wel weer een uitgebreide voorraad munitie om de dag mee door te komen, dus dat we weinig zachte zomeravonden zullen hebben met klatergepraat en wijn, is misschien het einde van de wereld niet. Intussen draait het reuzenrad van emoties door, van de ijl makende hoogtes tot de mistige dieptes. Je moet meer adjectieven schrappen, zegt de fantoomredacteur die over m’n schouder meeleest. Je moet vooral je bek houden, zeg ik terug.

Ik ben in Brussel en neem opzettelijk niet de metro die ik normaal moet nemen, en wandel tot aan het volgende metrostation bij het Jubelpark. Brussel, stad van eters, heb ik ooit ergens gezegd, en het is waar. Met het aandikken van de tijd en al haar eenheden heb ik mezelf erop betrapt dat ik indrukken steeds minder opdrink. Is het dat de honger voorbij is? Of is het net dat ik de dingen onverdraaglijk scherp zie. Bijvoorbeeld: op de trein zat deze ochtend een dikke vrouw tegenover me, en die haalde een reep chocolade boven.

Los van het feit dat ik me gegijzeld voel door andermans eetgeluiden, besefte ik ook dat die vrouw weinig goeds kon doen in de ogen van anderen. Een dikke mens die iets gezond eet, daar zit iedereen met genoegen van te denken “ha, eindelijk op dieet!” en als die persoon zit te snoepen, dan heerst de verontwaardiging. Dik zijn, het moet niet bepaald prettig zijn. Maar bekijk het zo: binnen twintig jaar word ik misschien ingehaald door een gruwelijke vorm van kanker, en daar sta ik dan met m’n normale confectiematen.

Al te vaak probeer ik er mezelf van te overtuigen dat ik bepaalde zinnen of slierten woorden moet onthouden, omdat ik geloof dat ze iets zullen zeggen over de condition humaine of op z’n minst amusement zullen bezorgen aan wie ze lezen, maar tegen dat ik ze vergeet ga ik er eigenlijk van uit dat die woorden wel zo geweldig niet zullen geweest zijn. Ook dat hoort bij het minderen aan honger. Er valt minder te bewijzen. Niet dat ik de geweldenaars, brulkikkers en idioten van deze wereld niet graag nog eens een paar klappen zou verkopen, maar het hoeft niet zo nodig.

De fontein sproeit grijs water naar boven in een grijze lucht. Auto’s slingeren over de betonnen ringen van Saturnus, in en uit het groezelige tunnelnetwerk onder Brussel. Ook dat is België. Het wordt tijd dat het verlof is. Je ziet het aan de uitgelaten, gespannen scholieren die net nog wachten op hun resultaten, of de laatste troepen studenten die nog knarsetandend examens moeten afleggen over materie die ze binnen tien jaar niet meer zullen kennen. Het reuzenrad zal zijn revoluties blijven afleggen.

Misschien is het zo, denk ik bij het oversteken en het handopsteken naar een vriendelijke loodgieter die voor me gestopt is, dat ik vergeten ben dat ik honger heb en het daarom niet meer voel. Het is makkelijker om verlangens met stilzwijgen te begroeten dan om er door verteerd te worden (graag ‘Slechte metaforen in het werk van Anton Voloshin voor €5000, Luc!’). Beter om te denken dat het wel gaat zo, in m’n fijn gelegen appartement en m’n leuke vrienden, dan dat ik m’n tong op bankbiljetten vol cocaïne wil leggen en intussen met een geverfde dame TS Eliot wil deconstrueren in een jacuzzi.

Honger is een holle wachtkamer. Je merkt het ook aan die verguisde hangjongeren, rondlummelend op perrons, met weinig beters te doen dan dreigende blikken te schieten naar wat hen niet aanstaat. Wat als die energie in iets positief kon omgezet worden? Wat als ze hier in BXL die idiote 19 gemeenten zouden afschaffen? Wat als men niet meer aan allerlei goedbedoelend manvolk moest uitleggen waarom geweld tegen vrouwen ook hun probleem is? Dan leidde ik allicht het bestaan van een blij varken in een modderpoel. Het enige wat dat varken-zijn momenteel benadert, zijn m’n stampende laarzen over de trappen van Montgomery.

Terwijl het natte halfdonker van de metro zich over me heen buigt, probeer ik me voor te stellen dat de metrosporen veranderd zouden zijn in een wildwaterrivier. Dan kwam ik misschien een sympathieke slang tegen die me zoals het egeltje in ‘Jozjik v toemanje’ zou meevoeren tot bij m’n vriend de beer. Of naar het Wonderland van Alice, dat mag ook. Alle fictie is één groot boek verspreid over miljoenen ruggen.

Caligula zou ooit gezegd hebben: had het volk maar één nek. Ik denk: hadden we maar één bibliotheek, een rondwentelend gevaarte waarin alles wat men ooit neerschreef, bewaard was gebleven. Ze zouden me er van de kaften moeten wegsleuren als een halve gare fetisjist. De metro komt er aan gepiept. Ik ga me vanavond eieren bakken en ondertussen zal ik een boek lezen. Het duurt nog even tegen dat het reuzenrad weer begint aan z’n tocht naar boven, en het duurt nog even tegen dat ik zal dansen van de honger. Hopelijk zal ik nog op tijd zijn voor de hoofdschotel.

woensdag 6 maart 2013

Antenne

In de trein zit ik tegenover een man die slaapt. Voor één keer doe ik geen dutje en zit ik te lezen ('The Dice Man'). Mijn medepassagier zal me zich niet meer herinneren. Er is zo veel dat vergeten wordt, maar er zijn ook zo veel herinneringen die ons opgedrongen worden. Waar was jij toen koning Boudewijn overleed? Was niet iedereen droevig, die dag? Waar was jij toen Frank Vandenbroucke geld verbrandde? Waar was jij toen Marc Dutroux ontsnapte? Iedereen was bang en moest binnen blijven. Ik herinner me ook de brandende Twin Towers en een vriend die na tien minuten al opperde dat een zekere Osama bin Laden erachter zat. We zaten aan zee toen, ontluikende bourgeoiszonen dat we allemaal waren, in een appartement met een scheef zicht op het strand, de regen en de dijkbejaarden die als grijze peren her en der in het landschap ingeplant leken. Die alles doordringende sfeer van koesterend burgerdom zit ook in het boek dat ik lees. Rhinehart kan alleen maar zijn knotsgekke experimenten doen omdat hij de luxe heeft om keuzes te maken. Dat is het fundamenteelste mensenrecht dat er bestaat: keuzes maken, vrij van alle dwang, ook als het de keuze is om niet te kiezen. Plechtige woorden, zuiver als koud water, dat. De passagier naast me besluit een brikje chocomelk te drinken. De hele handeling heeft iets zielig, maar ik krijg er de vinger niet op gelegd wat het is. Een volwassen man die een piepklein brikje Cécémel drinkt, misschien is het gewoon dat.

Tijdens de lunch kwam er een herinnering terug die ik al lang vergeten was. Op m'n eerste vakantiejob, in het restaurant van de Makro in Eke, was ik op de derde dag tijdens een kalme periode toegewezen tot de controleshift in de grote eetzaal. Dat betekende rondpatrouilleren in een slagerspak met een papieren hoedje op de kop en kijken of mensen wel hun plateaus zelf teruggebracht hadden. Als er echt geen slordigaards meer over waren, moest ik de stoelen goed zetten. Op een bepaald moment zag ik één eenzame plateau aan een onbemande tafel. Het eten was nauwelijks opgegeten. In mezelf foeterend over zo veel verspilling, kieperde ik alles de vuilbak in. Bij m'n volgende ronde stond er op die plek een armzalig uitziende man bedeesd te vragen aan één van de managers waar zijn eten naartoe was. Ik durfde niet zeggen dat ik dat per ongeluk weggegooid had, maar voelde me nadien een rotzak; stelde me voor dat die man al weinig geld had en daar wat zielig alleen zat te eten, en dat ze zijn eten nog hadden weggesmeten ook. Die moet zich die avond ook gevoeld hebben alsof het universum een drol op z'n hoofd gelegd had, met mij als onwetende medeplichtige aan die rotdag. Ik vertelde het hele verhaal aan mijn collega's, en het werd algauw gerelativeerd, want het kon zo veel erger. Onder het eten van pizza's zeilden we zo nog een paar anekdotes af.

Ik kom graag opgerezen uit ondergrondse plaatsen. Al wat naar boven gaat is leuk, en daar zal Sigmund vast wel een theorie over gehad hebben. De massa pendelaars heeft haar normale viscositeit en geordende chaos. Routine. Intussen heb ik voldoende geleerd om te beseffen dat routine niet alleen een knuppel is om mensen murw en dom mee te slaan, maar dat het evengoed een staalvlechtwerk kan zijn dat een beter doel dient. Er barst ergens spontaan een jaren '80 synthrock-soundtrack los: Anton in veel te korte jeansshorts joggend op het strand, Anton met bezweet gezicht in de fitness, Anton die yoghurt eet en Anton die in een keurig pak met das met forse passen voorwaarts komt door de massa van Gent-Sint-Pieters, elke dag. Uit het primordiale slijk van de opvoeding, het afbreken en de zelfuitvinding rijzen de contouren op van een beter type mens. Beter in de losse zin van het woord, want zelfs na al die jaren kan ik trage, bolvormige bejaarden die de weg blokkeren nauwelijks verdragen.

Het roken wordt uitgesteld tot ik goed en wel op straat ben. Ik maak mezelf wijs dat het een voorbereiding is op het definitieve einde van mijn relatie met vader tabak en moeder nicotine, maar het is eigenlijk een uiting van m'n latente masochisme om plezier uit te stellen en geduld te oefenen, hoe onzalig kort die tijdsspanne ook is. Luciano de Crescenzo stelde dat mensen epicuristen of stoïcijnen zijn, fundamenteel, en ik denk dat hij gelijk had. In een gunstig geval kan de epicurist leren van de stoïcijn dat plannen maken en die uitvoeren ook persoonlijke voordelen kan opleveren, en zal de stoïcijn leren beseffen dat niet alles zo godallemachtig belangrijk is, maar het is een torenhoog conflict dat elk moment terug kan losbarsten. Je kan het ook inkaderen als een tegenstelling tussen de structurerende en de opmerkzame persoon. Micro- en macrostructuren aanbrengen, daar ben ik goed in. Ik heb al honderddrieëndertig passen gezet sinds ik uit het station ben gekomen, en marcheer gestaag richting park, richting huis.

Frisbees vliegen door het park. Iemand beatboxt. Jong zijn, jong zijn. Veertig is het nieuwe dertig, proclameren veertigers die het nu voor het zeggen hebben in de media. Ze hebben een punt. Ze verkneukelen zich graag in hoe richtingloos late twintigers en vroege dertigers van nu soms lijken, verlengde adolescentie en al die dingen. Redacteurs van lifestylemagazines toeteren dat we dat net leuk moeten vinden, die vrijheid van dat ronddobberende levensvlot. Ze vergeten er bij te zeggen dat één van de redenen dat we blijven hangen, is dat de huizen peperduur zijn en dat onze geroemde bourgeoisklasse, dat plankton van de maatschappij, op instorten staat doordat we ons allemaal blauw betalen aan schulden die wij niet gemaakt hebben, om privileges in stand te kunnen houden voor generaties die de wereld leeggezogen hebben. Ik werk in marketing en bullshit is mijn beroep, die probeer me alsjeblieft niet zelf te belazeren. Maar wie weet wat denken die drie Turkse jongens nu over mij terwijl ik hen kruis onder de eminente parkplatanen? Ze zien een kerel lopen in kostuum en een lederen tas, dus zullen ze mij ook wel catalogeren als zo'n latent racistische Vlaamse clown die het veel te goed geeft. We horen nochtans samen, allemaal. Alleen zo slaagt de revolutie. Kamagurka tekende ooit een winkel waar je revolutionaire vuisten kon kopen. Zelf heb ik de handen van mijn moeder, maar gelukkig heeft mijn moeder ruim bemeten mannenhanden vol karakter.

Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik een gevoel als haat niet begrijp. Ik begrijp woede, ik kan ook een smeulende wrok verstaan om oud onrecht, of superieur medelijden, maar haat is al zo lang geen deel meer van m'n gedachten dat zelfs de ervaring van plotse vijandigheid van anderen surreëel voor me is. Niet iedereen hoeft me leuk te vinden en ik kan gerust een reden of zes bedenken waarom iemand me niet zou lusten, maar onmiddellijke vijandigheid, daar weet ik geen blijf mee. Vanuit die gedachte springt een nieuwe archiefkast open: ik zie het beeld voor me van een zekere Bert, Dirk of Baffus, een negatief heerschap die soms wel eens in cafés zit waar ik ook kom, en zich duidelijk tot doel gesteld heeft om ieders persoonlijke strontvlieg te worden. Je merkt dat hij nooit veel vrienden gehad heeft en daarom maar besloten had dat anderen a priori rotte figuren waren. Voeg dat ook maar toe aan de lijst van dingen die ik niet versta. Hoe kan iemand zichzelf nu aanmatigen om door mensen constant te kloten, een soort hypocrisie tevoorschijn te toveren? Je moet mensen er niet eens kwaad voor krijgen om dat te doen. Schuif aan bij een willekeurig gesprek een de zelfrechtvaardiging fluit je al om de oren. Kruispunt. Bijna thuis. De metallic centipede aan forenzen rolt van rood licht naar rood licht. Plodden gras onder m'n laarzen voelen lijkt een gunst, denk ik dan. En overal mensen, overal. Je kan niet leven zonder input, maar soms moeten de machines eens losgekoppeld worden. Het samengeperst zitten maakt wel dat we interessante dingen doen, maar we zijn tegelijk ook ratten in knellende tunneltjes. We verlaten die veel te weinig, ook psychologisch. In elk chic gebouw voel ik me onmiddellijk weer die blozende jongen die 's zomers tussen de koeien liep en bijna in een vossenklem trapte. Het is best pathologisch allemaal: de stad is mijn vluchthuis om te ontkomen aan de benepenheid van harde boerentronies, maar de échte verfijning van de stadsadel voelt voor mij aan als onwerkelijk.

Het wordt groen. Ik bedenk me dat ik straks alleen ga eten. Ook dat heb ik allicht ergens aan verdiend, maar er zal tenminste niemand ongevraagd m'n plateau komen wegnemen. Boterhammen met jonge kaas. De opstandige burger betreedt zijn rommelpaleis.

donderdag 12 april 2012

Spoorslags

Een betere wereld, dat begint bij jezelf, gaat de oude wijsheid van monniken en lokale toogfilosofen. Als je aan jezelf wil werken, dan moet je vooral meer de trein nemen. Het openbaar vervoer krijgt de volle lading tegenwoordig: als boze reizigers zich niet opwinden over de zoveelste vertraging zonder aanwijsbare reden, als mensen niet boos zijn op de vakbonden die bij de minste aanleiding Brussel lamleggen, dan zijn het wel heethoofden die het personeel letterlijk de volle laag geven. Dat alles oogt niet fraai. Columnisten, de professionele herkauwers van deze tijd, maken daar graag analyses over - de verzuring, de verhuftering, het neoliberalisme, het tribalisme, het egoïsme en de migratieproblematiek, elk passeren ze wel de revue. Intussen doe ik hard mijn best daar vooral geen uitgebreide gedachten bij te hebben, omdat het toch niks oplevert.

Doordat ik een latere trein moet nemen, kom ik als ontheemd terecht in een te volle coupé. Tegenover me zit een dikke zwarte dame met een uitdrukking alsof het allemaal wel al gezien en gehoord heeft. Naast me zitten twee buikige West-Vlamingen van middelbare leeftijd onder het drinken van halve liters bier uitgebreid op te scheppen over bestuursposities hier en mandaten daar, en hoeveel onterechte winst men kan maken op bepaalde producten. Intussen probeer ik de eerste pagina's te lezen in 'Anna Karenina', een turf van een boek die me toch een klein beetje angst inboezemt, want wat als halverwege blijkt dat ik 'm saai zou vinden, slecht geschreven of dat ik plots vergeten ben waar het om ging? Mijn omgeving lijkt vastberaden me van dat lezen af te helpen, want even later stapt er een klas middelbare scholieren op. Het drama is tastbaar. Een kleine jongen met een hamstergezicht en een bril moet zich noodgedwongen bij de opscheppende West-Vlamingen gaan zetten, terwijl de rest doorschuift en schrille kreten uitwisselt.

Van medelijden en lawaai wordt het me te veel, dus ik ga elders zitten. Daar praat men met gedempte stem over de problemen bij de NMBS. Onontkombaar. Gisteren had ik de auto genomen, en scheurde ik voor dag en dauw als een maniak over de E40, en ook daar, op de radio, was er geen ontsnappen aan. Zinloos geweld is de term - alsof er zoveel zinvol geweld bestaat in deze maatschappij. Het is angstaanjagend omdat het iedereen kan overkomen. Ik denk terug aan Joe Van Holsbeeck, die het bezit van een armzalige mp3-speler moest bekopen met een dodelijke messteek, of die gast in Oostende die werd doodgestoken voor een sigaret. Telkens opnieuw kwamen dezelfde gesprekken op gang: rechts kraaide om meer repressie en proclameerde dat de apocalyps nabij was, links schoot uit z'n krammen over een sociaal afbraakbeleid en consumerisme. Veel is er sindsdien niet veranderd, dat is alles wat ik denk.

Naast me zit een man van mijn leeftijd nog te werken op zijn laptop, discreet met koptelefoon en alles. Ik heb altijd respect gehad voor mensen die zich op die manier voor hun werk willen inzetten. Het moet zijn dat ze het graag doen, en er is weinig mooier dan mensen te zien opleven in een passie, ook al zou dat voor mij iets abstracts zijn als boekhouden of wormen verzamelen. De trein valt stil. Hier en daar stijgen zuchten op. Rustig maar, je kan er niks aan veranderen. Ik ga me niet ergeren aan de ergernis van anderen. De gesprekken om me heen gaan intussen over andere zaken. Waar zit de conducteur, bijvoorbeeld (misschien wenend op een vuil toilet)? Ja Lydia, ik ga op tijd thuis zijn, maak u geen zorgen (Pierre bedriegt je, Lydia!). Drie collega's die onhandig met elkaar flirten en waar er maar één van het lijkt te beseffen. Heeft Peter dat echt gezegd (o ja)? Ik wenste dat ik was in m'n oren kon steken. Soms denk ik dat ik hyperakusis heb, maar dat klinkt ook weer zo hypochondrisch, om er nog een brok Grieks tegenaan te smijten en mezelf een pretentieuze lul te voelen.

Een Nederlandse collega vertelde me vandaag dat spoorwissels in Nederland op een soort gasvuur werken en in de winter steevast uitvallen. Ze wist dat ik dat niet geloofde maar hield voet bij stuk. Een andere collega geloofde niet dat ik een trein had gezien in de ondergrondse bij Merode. Ik heb me dat toch niet ingebeeld? Ik stop Tolstoj definitief weg. Het huwelijksongeluk zal voor morgen zijn. Eén seconde te laat besef ik dat het volkomen stil is en dat iedereen die daarnet nog zat te praten, mijn richting uit kijkt. Een oude vrouw glimlacht, een jonge Marokkaan bekijkt me vroom, en twee vrienden met dezelfde stoppelbaard lijken iets te zoeken in mijn gezicht dat een antwoord kan bieden op een existentiële vraag. Ik knipper met mijn ogen en besef dat ik in slaap was gevallen. Een stem kondigt aan dat we aankomen in Gent. Weer een dag gewerkt. Weer een dag geleefd en geslapen. Beetje bij beetje lukt dat, dat leven zonder ergernis. Als een enorme kraai daal ik af uit de trein, en tel ik mijn voetstappen. Er plakt een ballon tegen het dak van het perron. Boosheid is een ballon, heb ik ooit ergens geschreven om mezelf te kalmeren. Ik hoop dat de ballon niet hoorde bij de jongen met het hamstergezicht.

dinsdag 15 november 2011

Therapie van eigen makelij

Dinsdag is de lamste dag van de week. Men zou hem vergetelheidsdag moeten noemen, en bij uitbreiding ook elke andere dag van de week een andere naam geven: burgerdag, vergetelheidsdag, middendag, hoopdag, raasdag, schreeuwdag en nietdag. In plaats van een schrikkeldag om de vier jaar, moet men die dag ook maar een speciale naam geven, zoals alleendag, een dag die men verplicht moederziel alleen moet doorbrengen. Het zou het gemoed deugd doen. En dat gemoed moet voortdurend verzacht worden. Therapie van eigen makelij helpt wel tegen het bulderende geweld van treinaankondigingen, reclameslogans, mensenmassa's en tikkende klokken: een goed gevuld glas vergif, bijvoorbeeld. Het helpt ook om te denken dat dit maar een voorportaal is naar een echtere, betere en meer op mijn leest geschoeide wereld, maar dat is uiteindelijk ook maar een placebo. De trein zet zich intussen in beweging en verlaat piepend, rammelend de omineuze, samengeknepen tunnels van Brussel Centraal, dat met zijn sinaasappelsap-, stroop- en lijfgeur zelf een artefact vormt van Belgisch surrealisme.

Toen we op school door de geschiedenis trokken van de Nederlandse literatuur en bij de Romantiek aanbelandden, werd als één van haar stijlkenmerken de "onheelbare gespletenheid" aangehaald. Dat was een onironische openbaring. Ik vind het erg dat ik er moet bij zeggen dat dat onironisch is, want behalve voor onderkoelde designers lijkt het alsof echte emoties er niet meer echt bij passen, tenzij die onmerkbaar meeglijden op een oliespoor van afgekalfde tradities. Ja, we weten het, we zitten met onszelf in de knoop in onze paleizen vol onmisbare technologie en exotisch eten. Wat luid is jaagt ons de gordijnen in. Een deel van me is voldoende burgerman om dat te beseffen en de zaken te bekijken met een vrome vorm van relativering. Het andere deel is een trouweloze pyromaan die zich nog het liefste dood zou drinken en de liefde zou uitschreeuwen tegen een nog onontdekt publiek. Welke dansende demon is dat toch, die mij uit mijn slaap houdt? Het is niets meer dan een afspiegeling van iets dat beleefd wordt maar niet bestaat.

Ik hou ervan om naar mezelf te kijken in de spiegel, niet omdat ik mezelf knap vind, maar omdat ik op die manier probeer te achterhalen of ik aan mijn hopeloos bevooroordeelde spiegelbeeld zou kunnen ontdekken wat ik echt voel en als dat kan, of mensen die naar me kijken dat ook echt kunnen zien. Ik heb er een hekel aan mezelf op video te zien of mijn stem te horen op een opname. Foto's kunnen er nog net mee door.

Het zelf bestaat toch niet, doceert de Boeddha steeds opnieuw. Het is makkelijk om daarin op te gaan als je uit een donker treinvenster probeert te staren voorbij die zelfreflectie. Alles is een strook van onbereikbaar verre lichten, bermen en straten. De kou van een vergetelheidsdag pal in het midden van november doet die inkrimpen en scherpere contouren krijgen als in een sinister diorama. Onheelbare - en vaak maak ik er in mijn hoofd onwillekeurig 'ondeelbare' van - gespletenheid in actie: de vertwijfeling van een onbegrensde nieuwsgierigheid naar wat voorbij het spiegelbeeld achter de lichten ligt en schuilgaat onder die talloze daken, gekoppeld aan de afschuw van een diepgeregeld leven waarin je 50 jaar lang dezelfde mensen zal zien en elke dag naast dezelfde persoon het licht aan en uit zal doen. Toch is er de ingebeelde rust van dat leven, een tevredenheid, een zitten aan oevers terwijl de rest losgelaten wordt, dat een magnetische kracht uitoefent op een professionele idioot als ik.

Bij het station ga ik nog even om sigaretten. Het is het moment van de dag dat ik niet kan wachten om dat kostuum uit te trekken, de vermomming af te leggen en de eerste rookwalm van de avond te creëren rond mijn zetel. Toch kan er nog vriendelijkheid vanaf. Het is zinloos om onbeleefd te zijn. Er ligt thuis een brief op me te wachten van een poëziewedstrijd. Niet gewonnen, maar niet getreurd. Er zit een boekje bij met de winnende gedichten. De winnende gedichten zijn erg keurig, een beetje burgerlijk, een beetje weemoedig en hier en daar een makkelijk op te pikken stijlfiguur voor een publiek dat al eens een boek leest. Dat klinkt godallemachtig arrogant, maar dat komt alleen maar omdat de kwaliteit van het meeste wat hier geschreven wordt zo middelmatig is. Ik kan me al niet meer herinneren wat ik zelf heb ingestuurd. Het is geen kaakslag voor de goede smaak, het is gewoon wat het is, en dat is een vrij gelige werkelijkheid. Buiten brandt kunstlicht - functioneel, nauwgezet en zonder haperen. Mist zwerft voorbij. Het is geen slechte avond, om een vergetelheidsdag te zijn.